Brief aan Filemon.

Brief aan Filemon.
Slavernij
Door: J.A.Mulder, Ede.

Onisimus = Ik ben nuttig/ nuttig geworden. (Fil.11)

Hij was vermoedelijk een huisslaaf van Filémon in de stad Colosse;
Colosse; een stad in het zuidwesten van het landschap Frygië in Klein Azië, ten oosten van Laodicea, in het dal Lykos, een zijrivier van de Meander; tegenwoordig een ruïne in de nabijheid van Chonas. Het was in Paulus’ tijd een welgestelde kleine stad aan de voet van de berg Kadmus. De gemeente te Kolosse zal gesticht zijn door Epafras ( Kol. 1:7 / 4:12), tot deze gemeente behoorden ook Archipus (Kol. 4:17) en Onesimus (Kol.4:6).
Bron: ’Bijbelse encyclopedie’ (Kok, Kampen)

Onisimus is er stilletjes tussen uit getrokken, mogelijk met een geldbedrag (Fil.18), Zijn vlucht moet over de Aegeïsche- en Adriatischezee zijn gegaan naar Rome.
Zou hij er ooit aan gedacht hebben om terug te keren en nog wel als een christen?

In Israël mocht, in opdracht van de Here JHWH, een slaaf niet worden uitgeleverd:
’Gij zult een knecht aan zijn heer niet overleveren, die van zijn heer tot u
ontkomen zal zijn. Hij zal bij u blijven in het midden van u, in de plaats, die hij
zal verkiezen, in een van uw poorten, waar het goed voor hem is; gij zult hem
niet verdrukken.’
Deut. 23: 15-16

Maar....in Rome ontmoet hij Paulus, een gevangene die onder toezicht van een soldaat zelfstandig mocht wonen. Onesimus kwam onder invloed van de prediking van Paulus en kwam tot bekering en keert terug naar Filemon als een veranderd man.  (Of keerde hij terug omdat hij was veranderd?) Onesimus wordt een helper van Paulus’ medewerker Tychicus. Tychicus = gelukskind, afkomstig uit Azia (Hand. 20:4 / Titus 3:12) Getrouw dienaar (2 Tim. 4:12) Geliefde broeder en getrouwe dienaar (diakonos) in de Here (Efez. 6:21)

Samen met Tychicus wordt Onesimus gezonden naar de gemeente in Kolosse om de gelovigen de brief van Paulus, gericht aan deze gemeente, te overhandigen. Vrijwel zeker behoort hiertoe ook de gemeente van Filemon (Kol. 1:7 / 4:12)

Tichicus:
’Geliefde broeder en getrouw dienaar (diakonos) en uw mededienstknecht (sun-doulos) in de Here.’
Onesimus 
’Mijn getrouwe en geliefde broeder, die één der uwen is.’

Tot deze gemeente behoorde ook Epafras = vriendelijk, ook een geliefde dienstknecht,  (sun- doulos) van Paulus en een ’dienstknecht (doulos) van Christus Jezus, altijd in zijn gebeden voor u worstelende’; bekend met het huis van Filemon.  (Kol. 1:7 / 4:2  en Filemon 23)
Filemon = geliefde, een notabel man, wordt aangesproken als mede arbeider, waarschijnlijk gehuwd met Appiha, heeft een gemeente bij hem aan huis. Gedacht wordt dat Archippus (medestrijder genoemd) zijn zoon is. Deze jonge broeder heeft een taak in de gemeente, maar wordt door Paulus vermaand deze ook te vervullen. (Kol. 4:17) Tot in de vierde eeuw aarzelde men om deze brief te rekenen onder de apostolische brieven. Toch is deze brief, verspreid vanuit Kolosse over de hele wereld, een kostbare apostolische boodschap van zegen en liefde voor de gemeente en staat model voor de omgang van de gelovigen onderling.

Noot L.B:
’Hoe reageren wij persoonlijk wanneer ons veel leed is aangedaan, zoals Onesimus aan Filemon deed? Tegenwoordig met al die gemeente scheuringen en/of uitzettingen hebben velen van ons er mee te maken, reageren we ’goedmoedig en vergevingsgezind’ of blijven we vol wrok naar die andere kijken?

Het is misschien de enige privé-brief van Paulus, die bewaard is gebleven.

Opvallende aspecten in deze brief:
Respect, fijngevoeligheid, meesterwerk van argeloze diplomatie, elkaar aansprekend in de nieuwe status in Christus Jezus. De romeinse wet voorzag in wrede maatregelen wanneer een slaaf was weggelopen, daarna gearresteerd en teruggebracht. Zijn meester was immers oneer aangedaan door de slaaf en hem was schade berokkend.
De doodstraf werd vaak op wrede wijze uitgevoerd en de romeinse wet kende géén asielrecht. Het enige wat zo’n slaaf kon doen was een beroep doen op de vriend van zijn heer, die werd dan zijn advocaat.

Noot L.B:
Niet alleen de Romeinen waren wreed en meedogenloos voor hun weggelopen slaven maar ook in ’Gods’ own country’, Amerika, wist men ook van wanten. Weggelopen slaven werden door premiejagers ’dood of levend’ bij hun ’meesters’ afgeleverd. Deze ’meesters’ noemden zich vaak maar al te graag ’christen’, als geld en bezit in het geding kwam (komt) zijn vele christenen niet thuis. Denk eens aan Deut. 23: 15-16 waar de Here verbood weggelopen slaven te vervolgen of uit te leveren.

In de romeinse samenleving werd een slaaf niet als mens geacht, slechts als gebruiksvoorwerp, een object van verachtelijkheid. Van respect en medelijden was meestal geen sprake. ( zie ook de bovenstaande noot)

Woordenboek:
Slaaf:   = Een lijfeigene, die geen persoonlijke rechten heeft, die aan een vreemde heerser in onderworpen, die in harde dienstbaarheid verkeert.
Slavenarbeid: = Harde dienst / vaak uitputtend werk
Slavenjacht:  = Rooftocht op mensen om ze als slaaf weg te voeren.
Slavenjuk:  = Juk waarmee slaven aan elkaar vast geketend zijn.
Slavenketen:  = Ketting waarmee slaven aan elkaar vastgezet worden.
Slavenmarkt:  = Plaats waar slaven verhandeld worden.
Slavernij:  = Drukkende dienstbaarheid.

Drie oorzaken hoe men tot slavernij kwam/komt:
1e  Oorlog (Voor Israël ook kastijding van de Here, o.a. naar Babel [L.B] )
2e. Geboorte binnen een slavengezin.
3e. Schulden  (De Hebreeuwse slaven)

Slavernij in Israël:
In Israël was een, in vergelijking met andere landen, een humane behandeling van slaven;
Job 31:13-22;    ’Vreemdelingen en hulpbehoevenden’
Exodus 21; ’Rechten van Hebreeuwse slaven.’
Deut. 15:17; vergelijk Psalm 40:7-9; Statenvertaling !

Zo zult gij een priem nemen, en steken in zijn oor en in de deur, en hij zal eeuwiglijk uw dienstknecht zijn; en aan uw dienstmaagd zult gij ook alzo doen. Deut. 15: 17 St.Vert.

Gij hebt geen lust gehad aan slachtoffer en spijsoffer; Gij hebt mij de oren doorboord; brandoffer en zondoffer hebt Gij niet geëist. Toen zeide ik: Zie, ik kom; in de rol des boeks is van mij geschreven. Ik heb lust, o mijn God! om Uw welbehagen te doen; en Uw wet is in het midden mijns ingewands.  Psalm 40:7-9

Vergelijk ook:
Hebr. 10:5;
 
’Daarom, komende in de wereld, zegt Hij: Slachtoffer en offerande hebt Gij niet gewild, maar Gij hebt Mij het lichaam toebereid;’

 Noot L.B:
 De vergelijking tussen deze teksten laat zien dat de Here zich als ’slaaf op stelde
 om de ’dienst’ te doen waarvoor Hij was voorbereid’. Oren doorboren wil zeggen
 dat men vrijwillig in slavendienst bleef!  Dit wil zeggen dat men kon vrij komen
 maar om de ene of de andere reden trouw aan de ’meester’ bleef.

God toornt wanneer men de rechten van slaven niet respecteert; zie; Jeremia 34 en
Job 31:13-22;
 ’Zo ik versmaad heb het recht mijns knechts, of mijner dienstmaagd, als zij
 geschil hadden met mij; (Want wat zou ik doen, als God opstond? En als Hij
 bezoeking deed, wat zou ik Hem antwoorden? Heeft Hij niet, Die mij in den buik
 maakte, hem [ook] gemaakt en Een ons in de baarmoeder bereid?) Zo ik den armen
 [hun] begeerte onthouden heb, of de ogen der weduwe laten versmachten; En mijn
 bete alleen gegeten heb, zodat de wees daarvan niet gegeten heeft; (Want van mijn
 jonkheid af is hij bij mij opgetogen, als [bij] een vader, en van mijner moeders buik af
 heb ik haar geleid;) Zo ik iemand heb zien omkomen, omdat hij zonder kleding was,
 en dat de nooddruftige geen deksel had; Zo zijn lenden mij niet gezegend hebben,
 toen hij van de vellen mijner lammeren verwarmd werd; Zo ik mijn hand tegen den
 wees bewogen heb, omdat ik in de poort mijn hulp zag; Mijn schouder valle van het  schouderbeen, en mijn arm breke van zijn pijp af!’

Israël staat in verhouding tot JHWH:
JHWH = is Heer
Israël  = knecht
Kurios  (Grieks)  = Rechtmatige heerser in majesteitelijke verhevenheid.
Ebed    (Hebr.)  = 1e. Slaaf   2e Knecht   3e Dienaar, volstrekte onderworpenheid volstrekte onderworpenheid.
Douleuo (Grieks)     Gedwongen dienen, veronderstelt slavernij, achter dit dienen staat het bevel van de heer, de doulos is passief, een slaaf heeft geen eigen wil.

Het is voor Israël geen vernedering om ’ebed’ (slaaf/knecht/dienaar) te zijn van JHWH.
In tegendeel: Het is voor Israël een voorrecht om vrijgemaakt te zijn van alle andere machten en nu JHWH alleen te dienen. De dienst aan God is zo heel anders dan de wrede onderdrukkende slavernij in Egypte. ’Ik ben de Heere uw God, die u uit het land Egypte, uit het diensthuis geleid heb’. Dít wordt de aanleiding om de sabbath te onderhouden en te gedenken wat God voor Zijn volk Israël gedaan heeft. (Deut. 5:6,-16)  ’Ik ben de HEERE, uw God, Die u uit Egypteland, uit het diensthuis uitgeleid  heb. Gij zult geen andere goden voor Mijn aangezicht hebben. Gij zult u geen gesneden beeld maken, [noch] enige gelijkenis, [van] hetgeen boven in den hemel, of onder op de aarde is; of in het water onder de aarde is; Gij zult u voor die niet buigen, noch hen dienen; want Ik, de HEERE, uw God, ben een ijverig God, Die de misdaad der vaderen bezoek aan de kinderen, en aan het derde, en aan het vierde [lid, geslacht] dergenen, die Mij haten; En doe barmhartigheid aan duizenden dergenen,die Mij liefhebben, en Mijn geboden onderhouden. Onderhoudt den sabbatdag, dat gij dien heiligt; gelijk als de HEERE, uw God, u geboden heeft. Zes dagen zult gij arbeiden, en al uw werk doen; Maar de zevende dag is de sabbat des HEEREN, uws Gods; [dan] zult gij geen werk doen, gij, noch uw zoon, noch uw dochter, noch uw dienstknecht, noch uw dienstmaagd, noch uw os, noch uw ezel, noch enig van uw vee, noch de vreemdeling, die in uw poorten is; opdat uw dienstknecht, en uw dienstmaagd ruste, gelijk als gij. Want gij zult gedenken, dat gij een dienstknecht in Egypteland geweest zijt, en dat de HEERE, uw God, u van daar heeft uitgeleid door een sterke hand en een uitgestrekten arm; daarom heeft u de HEERE, uw God, geboden, dat gij den sabbatdag houden zult. Eert uw vader, en uw moeder, gelijk als de HEERE, uw God, u geboden heeft, opdat uw dagen verlengd worden, en opdat het u welga in het land, dat u de HEERE, uw God, geven zal.’ Zie ook Exodus 6:5-7

Noot L.B;
Dát Israël uit Egypte geleid is door de Here en daardoor dienstbaar werd aan Hem moet voor dat volk een grote opluchting zijn geweest. Het is daarom niet te bevatten dat ze later terug keerden naar de afgodendiensten die hen tot slaaf maakten van de duivel en zijn demonen. Denk alleen maar eens aan de Babylonische afgodendienst waarbij kinderen aan ’Moloch’ werden geofferd, dit wil zeggen dat hun baby’s levend werden verbrand in de armen van een hol koperen afgodsbeeld waarin een vuur werd gestookt. Die arme stakkers werden levend geroosterd!  Denk nu eens aan Abraham (Genesis 22) waar de Here hem op de proef stelde en vroeg Izaäk te offeren maar toen Abraham dit daadwerkelijk zou uitvoeren greep de Here d.m.v. een engel in. Onze Here heeft geen behagen in de dood van Zijn volgelingen en laat ze niet levend  roosteren. De lichamelijke slavernij van Israël was natuurlijk zwaar, maar de slavernij onder de Egyptische afgodendienst moet nog zwaarder geweest zijn.

De Heere zei tot Farao:
’Laat mijn zoon/mijn volk gaan opdat hij/zij mij diene
 Exodus 4:23
 Exodus 7:16
 Exodus 8:1
 Exodus 8:20
 Exodus 9:1
 Exodus 9:13
 Exodus 10:3

Exodus 3:12; Israël zal God dienen bij de berg Horeb, drie dagrijzen van Egypte verwijderd, nadat Farao hardnekkig weigerde (Exodus 5:1-4) deed hij uiteindelijk de volgende voorstellen:

1e.Exodus 8:25  ’Gaat, offert aan uw God in dit land
    Exodus 8:27 (Mozes) ’drie dagreizen’
    Exodus 8:28,32 (Farao)  ’gij moogt niet al te ver gaan.)

2e.Exodus 10:8-11 ’de zonen en dochters moeten in Egypte blijven’
   ’gij mannen moogt gaan om de Here te dienen’

3e.Exodus 10:24 ’dient de Here, alleen uw kleinvee en runderen moeten achter blijven,
    ook uw kinderen mogen met u mee gaan.’
    Exodus 10:25-26 ’(Moses)  ’geen hoef zal ontbreken.’

4e.Exodus 12:31-33 ’Farao is murw en zegt: ’gaat!’  ’dient de Here zoals gij gezegd hebt.’

Het volk Israël wordt na de bevrijding opgeroepen nu alleen de Here te dienen en zich af te keren van andere goden.
Exodus 20:2-3; Ik ben de Here uw God, die u uit het diensthuis Egypte geleid heb. Gij zult geen andere goden voor mijn aangezicht hebben.
Deut. 6:12-14; ’de Here alleen dienen’
Deut. 10:12-13 ’de Here dienen met geheel uw hart en uw ziel’
Deut. 10:20  ’de Here aanhangen en bij Hem zweren’
Deut  11:13-25 ’God beloofd zegen en vrede voor het land’
Deut. 13:1-4  ’geen dromers of valse profeten nalopen
Deut 11:26-28 ’’vloek indien Israël andere goden achterna loopt’

Twee voorbeelden van bereidwillige dienstbaarheid:
Genesis 22: 1,7 en 11  ’De oudere - Abraham; ’Hier ben ik’’
1 Samuel 3:4-10 & 16  ’De jongere -Samuel; ’Spreek Here, Uw knecht hoort..’

Zie ook Jesaja 6:8;
’Daarna hoorde ik de stem des Heeren, dewelke zeide: Wien zal Ik zenden, en wie zal voor Ons henengaan? Toen zeide ik: Zie, [hier] ben ik, zend mij henen.’

Knecht des Heren:
Obadja = knecht des Heren.
Jozua 14:7;  Mozes, knecht des Heren
Jozua 24:29;  Jozua, knecht des Heren
Psalm 105: 42; Abraham, knecht des Heren
Psalm 89:4;  David, knecht des Heren
2 Kon. 17:23;  De profeten, knechten des Heren

Zie ook ’De Knecht des Heren’:
Jesaja 53:11
Jesaja 42:1
Jesaja 52:13
Jesaja 53: 5, 6 & 12

In het Nieuwe Testament vinden we twee belangrijke woorden voor dienaar:
1e. Doulos      = slaaf.
2e  Diakonos  = dienaar/bode/helper/diaken.
      Diakoneo  = a- bedienen aan de tafel
      b- zorgen voor, bedienen van de behoeftige medemens
      c- dienst bewijzen, helper

Doulos  = slaaf/ onderdaan van oosterse despoten
Doulea  = a- slavernij
      b- onderworpen zijn

Andere termen in dit verband wijzen op:
onderwerpen/afhankelijk maken/tot dienstbaarheid maken

In het Engels:
     Bondman = lijfeigene
     Bond       = contract/verplichting/schuld

Alleen de N.B.G en Telos (Voorhoeve) vertalen ’doulos’ veelal met slaaf.

Grieken vonden dienen afschuwelijk:
Griek zijn is vrij zijn/onafhankelijk zijn.
De tegenstelling van ’Griek zijn’ is ’Doulos zijn’

Slaaf en zonde:
Joh. 8: 34; ’Een ieder, die zonde doet, is een slaaf der zonde
Rom. 6:6; ’niet langer slaven der zonde’
Titus 3:3; ’Wij allen waren voorheen verdwaasd, ongehoorzaam, dwalende, verslaafd aan allerlei begeerten en zingenot’
Joh. 8:32,36; ’De waarheid zal ons vrijmaken.

Jezus Christus: ’Wanneer de Zoon u vrijgemaakt heeft, zult gij werkelijk vrij zijn.’

Rom. 8:21; ’Zelfs de schepping is dienstbaar (douleia) aan de vergankelijkheid en wacht op de bevrijding.

Jezus Christus heeft ons vrijgekocht van de vloek der wet!

(Galaten 3:13/Galaten 4:3-5/1 Cor. 7:23.)

1 Kor.  6:19,20; ’Want gij zijt duur gekocht.’
1 Petr. 1:18,19; ’Vrijgekocht...met het kostbare bloed van Christus...’)

Laten we ons daarom niet weer een slavenjuk opleggen, en opnieuw
dienstbaar worden aan de armelijke wereldgeesten.

Rom. 8: 12-17; ’ieder die naar het vlees leeft zal sterven’
Gal. 4:9;  ’Hoe kunt gij thans terug keren naar die zwakke en armelijke       wereldgeesten’
Jac. 4:7;  ’Onderwerpt u aan God, biedt weerstand aan de duivel en hij zal van u vlieden.’

Jezus noemt zijn leerlingen niet meer slaven, maar vrienden.
Joh. 15:9-15;  ’Niemand heeft grotere liefde, dan dat hij zijn leven inzet voor zijn vrienden. Gij zijt mijn vrienden indien gij dit doet wat ik u gebied.....maar ik heb u vrienden genoemd...’
Gal. 4: 1-4;  ’in tegenstelling met een vriend is een slaaf onmondig.’

Psalm 25:14 &
Joh. 15: 14,15; ’Aan hen die God gehoorzamen, openbaart God Zijn heilsgeheimen.

Exodus 33:11 &
Numeri 12: 7,8; ’Mozes een vriend van God.’

Jac.2:23;  ’Abraham een vriend van God.’

In de gemeente zijn géén slaven en ook geen vrijen:
’Gij zijt immers één in Christus’
Gal. 3:28 & Col. 3:11

Rom. 1:1, Titus 1:1 & Filip. 1:1;
Paulus noemt zich ondanks dat een ’doulos’ (slaaf)
Paulus, een slaaf van Christus, behoort de Heer toe met lichaam en ziel.

Noot L.B;
het woord slaaf komt voor in enkele vertalingen w.o. de ’Telos’ vertaling, m.i. hebben de Staten Vert. En de N.B.G. de plank misgeslagen met hun vertaling van het woord ’doulos’, ze maakten er ’dienstknecht’ van maar Paulus doelde hier echt op ’slaaf’, zo gedreven als hij was.

2 Petr.1:1; ’Petrus, een dienstknecht en apostel van Christus Jezus’
Col. 4:12; ’Epafras, een dienstknecht van Christus Jezus’
Jac. 1:1; ’Een dienstknecht van God en de Here Jezus Christus’

Filip. 2: 5-7; ’Want dat gevoelen zij in u, hetwelk ook in Christus Jezus was; Die in de gestaltenis Gods zijnde, geen roof geacht heeft Gode even gelijk te zijn; Maar heeft Zichzelven vernietigd, de gestaltenis eens dienstknechts aangenomen hebbende, en is den mensen gelijk geworden’

De Zoon des mensen is niet gekomen om Zich te laten dienen, maar om te dienen en Zijn leven te geven als losprijs voor velen (diakonos)
Mattheus 20:28

Voeten wassen:
De Heer Jezus stelt een voorbeeld, op deze wijze zullen gelovigen elkaar in liefde dienen; ’Wie onder u groot wil worden, zal uw dienaar (diakonos) zijn en wie onder u de eerste wil zijn, zal uw slaaf (doulos) zijn.’  Mattheus 20:27

’Indien iemand de eerste wil zijn, die zal de allerlaatste zijn en aller dienaar (diakonos) zijn’  Markus 9:35

Zie ook: Luk. 22:24-32.

In Mattheus wordt het werk in het koninkrijk Gods steeds vergeleken met opdrachten die een koning geeft aan zijn slaven.

Tarwe en dolik.
Matth.13:24-30
In deze gelijkenis wordt gesproken over het goede zaad, de tarwe,  en het slechte zaad, de dolik. De dolik is in dit geval door een  vijandig mens tussen het tarwe gezaaid om de oogst schade aan te  doen. De ’oogst’ is ook de bijeenvergadering van de gelovigen ( 1 Thess. 4:13-18 ). De satan heeft ’slecht zaad’ dolik in de akker  gezaaid in de hoop dat dit de plaats van de tarwe zal innemen.  Wanneer dolik opkomt lijkt het eerst sprekend op jonge tarwe, ze  hebben een ’grasachtig’ uiterlijk. Als de dolik een paar weken  boven de grond staat verandert er al iets want de jonge tarwe blijft  Tarwe frisgroen van kleur terwijl de dolik blauwachtig groen gaat worden.                  

Dolik
De uiteindelijke vorm van de dolik is veel ’magerder’ dan de tarwe en blijkt een soort raaigras te zijn die niet geschikt is voor menselijke consumptie. Zo stelt deze gelijkenis de groei van het koninkrijk van Christus voor waar satan zijn vergif in de harten van de mensen legt. We ontmoeten ook wel eens mensen die op christenen ’lijken’ maar in werkelijkheid meer op de dolik lijken en niet als het echte graan voldoen aan de eisen van de Heer van de akker.

Matth. 13: 27-28; ’de oogst’
Matth. 18:23,26,27,28 en 32; ’vergevingsgezindheid’
Matth. 21:34-36; ’de onrechtvaardige pachters’
Matth. 22:3-10; ’koninklijke bruiloftsmaal’
Matth. 24: 45-50 ’trouw zijn aan de opdracht’
Matth. 25: 14,19,21,26 en 30 ’de talenten’ ----vergelijk Mark. 13:33-37
Lucas 14:17-23; ’uitnodiging voor het bruiloftsmaal’
Lucas 17:7-10; ’verhouding heer tot knecht’

Daniël 12:9-10;
’aan die slaven, die de Here van harte gehoorzamen en dienen, openbaart God Zijn heilsgeheimen; ook de gebeurtenissen die aan Zijn wederkomst vooraf gaan.’

Openb. 1:1;  
’Openbaring van Jezus Christus, welke God hem gegeven heeft om aan Zijn dienstknechten (doulos) te tonen..’
 
De volken en de vorsten zullen Hem dienen
Psalm 100:1-2  Psalm 2:10-11  Psalm 102:23 en Psalm 72:11.

Bewerkt voor het BBS door:
Werkgroep ’Bijbel:Aktueel

Terug naar document-overzicht
Dit artikel wordt u aangeboden door Het BijbelArchief.
Mocht u vragen en/of opmerkingen hebben over dit artikel kunt u contact opnemen met de aanbieder.