Numeri 13:25-14:2 – Israël bij Kades

 

In de Griekse vertaling van het Oude Testament is de naam Numeri aan dit boek gegeven. Het is afgeleid van het feit dat in het boek Numeri twéémaal het volk werd geteld; één keer aan het begin van het boek, de 2e keer aan het einde.

Tragiek

De Hebreeuwse naam is, vertaald, “In de Wildernis”. En dat drukt ook goed de geestelijke toestand uit van het volk Israël. De wildernis was een dorre en droge plaats, een woestijnachtig gebied. Door hun gedrag, hun ongehoorzaamheid, waren ze daarin terecht gekomen. Het is een tragisch verhaal en staat eigenlijk model voor de verdere geschiedenis van dit uitverkoren volk.

In wat we net lazen zagen we dat de verspieders, of: verkenners, terug kwamen uit het land Kanaaän. Van de 12 waren er 10 die van mening waren dat Israël niet in staat zou zijn het land in te nemen. Twee, Jozua en Kaleb, vertrouwden op God.

In het laatste vers van wat we lazen zien we dat het volk zegt: “of waren wij in deze woestijn gestorven!”. En ze willen zelfs Mozes niet meer als leider en terugkeren naar Egypte, lezen we verder in dit gedeelte.

In 14:6-9 lezen we dat Jozua en Kaleb dan vóór het volk gaan staan en zeggen, in vers 9: “weest dan niet opstandig tegen de Here”. Het volk luistert niet, en daarom wil de Here het volk verdelgen. Mozes werpt zich op als voorbidder voor het volk. Een geweldig gebed, een gebed waarin hij God smeekt het volk niet te verdelgen en ze hun ongehoorzaamheid te vergeven… We gaan verder in hoofdstuk 14, 20e vers.

Numeri 14:20-30.

De Here doet het volk naar zijn woord: ze zullen sterven in de woestijn. Niet direct. Daar kom ik nog op terug. Maar niemand van hen, uitgezonderd Jozua en Kaleb, zal het land ingaan. En daar begint dan de zwerftocht van Israël. Veertig jaar lang hebben ze in de woestijn gezworven, omdat ze ongehoorzaam en opstandig waren tegen de Here.

Numeri

Het boek Numeri zou volgens sommigen ook wel “Mopperen” of, met een oud Nederlands woord, “murmereren” genoemd kunnen worden. Dit omdat er in het boek nogal eens geklaagd wordt door het volk. In Deuteronomium 1:27 illustreert Mozes dat, wanneer hij de 40-jarige woestijnreis samenvat en zegt tot het volk:

“gij mordet in uw tenten en zeidet: omdat de HERE ons haat, heeft Hij ons uit het land Egypte geleid om ons te brengen”

Ze waren de slavernij ontvlucht, uit Egypte geleid door God met tekenen en wonderen, en vervolgens zaten ze in hun tenten te mópperen en beweerden: God haat ons en wil ons ombrengen..

In Psalm 95:10,11 lezen we het commentaar van de Here God zelf hierop:

“Veertig jaren heb Ik Mij geërgerd aan dat geslacht, Ik zeide: Het is een volk, dwalende van hart, en zij kennen mijn wegen niet. Daarom heb Ik gezworen in mijn toorn: Tot mijn rustplaats zullen zij niet komen!”

Numeri is eigenlijk een triest boek; het is het verslag van de ongehoorzaamheid van Israël en de gevolgen daarvan. Het is daarom ook een belangrijk boek, óók voor Christenen, omdat het een gééstelijke les bevat voor ons.

In het NT wordt dan ook op verschillende plaatsen gewezen op wat er met Israël gebeurde. Zo lezen we in 1 Korinthe 10:11

“Dit is hun overkomen tot een voorbeeld (voor ons) en het is opgetekend ter waarschuwing voor ons, over wie het einde der eeuwen gekomen is.”

Israëls ervaringen zijn dus een waarschuwing, een les, voor ons als gelovigen.

We zien door het boek heen ook dat ondanks de ontrouw van de mens, God wél trouw is. Ondanks het, om het zo maar eens te zeggen, ongelofelijke gezeur en geklaag van Israël en hun opstandige houding blijft God hen trouw en zorgt voor hen: dag-in dag-uit, 40 jaren lang!

Ondanks het dagelijkse manna, water, en overig voedsel (veestapel!) bleef men echter ondankbaar en mopperden ze dat ze het in Egypte “beter hadden”.

In Numeri 11:5 zei men:

“Wij denken terug aan de vis, die wij in Egypte aten om niet, aan de komkommers en de meloenen, het look, de uien en het knoflook.”

En dat bleef de houding van Israël in de woestijn…

Weigerend in te zien dat ze deze 40 jaar in de wildernis volstrekt aan zichzelf te danken hadden. En daarnaast leek men te zijn vergeten dat het in Egypte niet bepaald een goed leven was voor ze; de zweep, de wrede werklast, de haat,.. tot aan het, door de Egyptische overheersers, doden van hun kinderen toe! Het was niet alleen ‘het gewone volk’ dat klaagde; zelfs Aäron en Miriam, de broer en zus van Mozes, klaagden en waren jaloers op Mozes (Num. 12).

De éérste tocht van Sinaï tot Kades duurde slechts 11 dagen (hoofdstuk 1-12). Dáár kwam het volk in opstand, omdat ze het land Kanaan niet in wilden gaan. Vervolgens werden ze de wildernis ingezonden, veertig jaar lang, en keerden terug naar Kades (13-19).

De teruggekeerden waren de 2e en latere generaties. De éérste generatie, op Jozua en Kaleb na, mocht het land niet ingaan en was inmiddels gestorven in de woestijn. In Numeri hoofdstuk 20-36 trekt men op naar de Jordaan, en gaat het verhaal vervolgens verder in Deuteronomium.

Deuteronomium

In Deuteronomium 1 kijkt Mozes terug op de geschiedenis van het volk, op de omzwervingen in de woestijn en de oorzaak er van.

De terugblik van Mozes, in de eerste hoofdstukken van Deuteronomium, gaat met name over het treurige gebeuren bij Kades: de ongehoorzaamheid van het volk welke er toe leidde dat ze 40 jaar in de woestijn moesten blijven. Het volk had, op de 12e dag nadat ze waren vertrokken van de berg Sinaï, het beloofde land kúnnen ingaan. Maar door hun ongehoorzaamheid moesten ze 40 jaar in de wildernis verblijven. Wachtend….. tot de hele ongehoorzame generatie was overleden!

Het verblijf in de wildernis of woestijn kan dus worden getypeerd als “wachten tot je dood gaat”. De jongere generatie, die bij Kades onder de twintig waren, mochten het land ingaan (toen waren sommigen dus ook al rond de 60 jaar!) mét hun kinderen en kleinkinderen. We zien hier dus dat zonde, letterlijk!, leidt tot “de dood”.

Zoals gezegd is dit gebeuren een les voor ons. De les is deze: in de levens van de hedendaagse Christen leidt zonde tot de gééstelijke dood, tot een “geestelijk in de wildernis zijn”.

Door het hele boek Deuteronomium heen zien we vervolgens de herhaling van twéé woorden: horen en doen. De Wet vereiste dit. Er naar luisteren maar er tevens naar hándelen.

De opdracht die het volk meekreeg was duidelijk: het land veroveren. Het land werd hen gegéven, maar ze moesten wel het nodige er voor doen! Het werd ze niet in de schoot geworpen!

In Kanaan woonden zeven verschillende volken en hun opdracht was deze volken te overwinnen. We lezen zelfs dat deze volken “groter en machtiger” dan het volk Israël waren. Dit vroeg geloofsvertrouwen van het volk.

Deuteronomium 11:26-30.

“Zie, ik houd u heden zegen en vloek voor: zegen, wanneer gij luistert naar de geboden van de HERE, uw God, die ik u heden opleg; maar vloek, indien gij naar de geboden van de HERE, uw God, niet luistert en afwijkt van de weg die ik u heden gebied, door het achterna lopen van andere goden, die gij niet gekend hebt.”

Zegen en vloek

Horen en doen: Zegen en vloek. Onlosmakelijk met elkaar verbonden!

Helaas weten we uit de verdere geschiedenis dat het volk regelmatig niet luisterde naar de geboden en wél de ‘andere goden’ achterna liepen. Met alle gevolgen van dien; want: als God zegt dat Hij een (gerechtvaardigde) straf, een vloek, op ze laat rusten voor de afgoderij zál Hij dat ook doen!

John Wayne…

De weigering van de Israëlieten was gebaseerd op angst. Angst voor de inwoners van Kanaaän. Zij keken naar de omstándigheden en besloten: dat land gaan wij niet in. Ondanks dat het hen beloofd was. Daarmee stelden ze hun vertrouwen niet op de Here, en niet op Zijn belofte! Hun menselijke overwegingen –en de leugen van de verspieders- waren dus aanleiding om God’s Woord terzijde te leggen en.. DAARDOOR TE ZONDIGEN.

John Wayne, een met name voor de wat ouderen wellicht geen onbekende acteur, heeft naar verluidt meerdere malen gezegd: “Moed is tot de dood toe angst hebben, maar toch je paard zadelen”.

Op meer dan 300 plaatsen in de Bijbel lezen we dat God zegt dat we géén angst of zorgen moeten hebben. Wanneer een mens in God’s opdracht handelt, en onder zijn bescherming, is er geen reden om bezorgd of angstig te zijn. Dat klint makkelijker gezegd dan gedaan! Tóch is het een duidelijke, algemeen toepasbare, regel in de Bijbel. Het is zelfs een belófte.

Een in Amerika bekende prediker, Dr. Vance Havner, zei eens -bij de 47e “Moody Founder’s Week Conference”- het volgende:

Hoe vaak zingen we niet ‘Staand op de beloften van mijn Heer en God, ga ik moedig vóórwaarts..’. Maar in plaats van te gaan stáán en gáán, houden we onze stoelen warm!

Angst kan een mens totaal verlammen. Hoe vaak denk je wel niet van jezelf “ik kan niet spreken over de Here God”, of: “ze zullen me uitlachen als ik spreek over Jezus..”. Of: “Ik ben toch helemaal niet geloofwáárdig als ík spreek over Jezus want,..”. Angst, geen zelfrespect, geen hoge dunk van jezelf. Je herinneren aan je zonde en falen.. wijzen op de omstandigheden..

Allemaal zaken die de satan je influistert. Waarom? Om je er van te weerhouden de Here te volgen. Want, .. de zonde is ons vergeven wanneer we ons leven aan de Here Jezus geven. We hóeven geen angst te hebben als we wandelen in Zijn Woord, vertrouwen op Zijn beloften.

Soms is er echter wel degelijk reden om angst te hebben. Het is een natuurlijk beschermingsmechanisme. Maar we vertrouwen vaak toch echt té veel op de menselijke ratio en deze “beschermingsmechanismes”. Of, erger, laten ons oor hangen naar de satan. We moeten toch luisteren naar de Here? We zijn kinderen Gods zegt 1 Johannes 3:1. Zouden kinderen van God moeten luisteren naar de tegenstander?

Mensen, evangelisten, in landen waar Christenvervolging is, waar de doodstraf staat op het prediken van het Evangelie, zijn opmerkelijk genoeg vaak veel minder angstig -althans, zo lijkt het- dan wij ‘westerse Christenen’. Zij zijn prototypen van de uitspraak van John Wayne; ondanks hun angst “zadelen ze hun paard”.

Jozua 1:5-10

In Jozua 1:5-10 lezen we meerdere malen dat God tot Jozua zegt dat hij sterk en moedig moet zijn. Jozua was de opvolgen van Mozes en moest met het volk het land Kanaan innemen. Ze stonden wéér op het punt het land in te gaan… De 2e generatie. De generatie die wist dat de angst en ongehoorzaamheid van hun ouders en grootouders de oorzaak was geweest dat ze daar 40 jaar in de wildernis hadden rondgezworven… ze hadden dat bewust meegemaakt.

Zowaar geen makkelijke klus en het zou niemand verbazen als Jozua dan ook best angstig en bezorgd was. Maar God is duidelijk: “Wees sterk en moedig [..] wees zeer sterk en moedig”! Daar liet God het niet bij, Hij maakte Jozua duidelijk waaruit hij zijn kracht moest putten:

“Dit wetboek mag niet wijken uit uw mond, maar overpeins het dag en nacht, opdat gij nauwgezet handelt overeenkomstig alles wat daarin geschreven is, want dan zult gij op uw wegen uw doel bereiken en zult gij voorspoedig zijn.”

Het Woord van God was de bron waaruit Jozua moest putten. Dat Woord was én is onwankelbaar en vast. Hij moest het wetboek (de eerste vijf bijbelboeken) van Mozes meenemen, het lezen, er over nadenken, het moest in zijn hart zijn; hem vervullen! Dán zou hij sterk en moedig zijn!

Hier zien we dan ook dé reden voor de angstige zwákte van de moderne, westerse, Christen en de reden waarom de vervolgde Christenen toch “hun paard zadelen”. Het Woord van God!

In onze westerse maatschappij hebben we dat Woord van God links laten liggen. We zijn wel Christen, maar .. niet “van harte”. We noemen ons gelovig, maar ondertussen doen we af aan de kracht van de Bijbel door deze zelfs te (laten) bekritiseren. De Bijbel zelf openen we nauwelijks. Of alleen die gedeelten die in ons straatje passen. Dat in tegenstelling tot hen die in een moeilijke situatie zijn; zij zoeken júist in God’s Woord steun…

In Hebr. 12:12 lezen we dat Paulus zegt:

“Heft dan de slappe handen op en strekt de knikkende knieën”.

Oftewel, ga stáán! Stáánde op de beloften!

Toen ik zo bezig was hiermee besefte ik me dat ook in mijn leven ‘angst’ vaak een factor is die mij remt. En ik dacht terug aan dat moment in mijn leven waarop een, inmiddels overleden, predikant uit een baptistengemeente die me het volgende voorhield (ik was toen 17 jaar), namelijk: 1 Tim 4:12:

“Niemand schatte u gering om uw jeugdige leeftijd, maar wees een voorbeeld voor de gelovigen in woord, in wandel, in liefde, in geloof en in reinheid.”

Natuurlijk waren deze woorden gericht aan Timoteüs. Het zijn ook nogal woorden, als ze je gegeven worden als voorbeeldtekst, om je naar te richten.

Maar ze staan voor in mijn Bijbel geschreven. Timoteüs kreeg de opdracht om niet om te zien, niet op de omstandigheden te letten maar te gáán en een vóórbeeld te zijn. Om een wándel te hebben. Woorden spreek je. Wandelen doe je. Het is actief worden. Dat is wat God’s Woord ons voorhoudt.

Het warmhouden van de (kerk)stoelen is een zinloze activiteit als hier niet een wándel, een moedig ‘zadelen van het paard’, uit voortvloeit.

Terug naar document-overzicht
Dit artikel wordt u aangeboden door Stichting Yarah.
Mocht u vragen en/of opmerkingen hebben over dit artikel kunt u contact opnemen met de aanbieder.