De Godheid van de Here Jezus Christus.

De Godheid van de Here Jezus Christus.

Over “het God zijn” van de Heer Jezus bestaat veel verwarring, evenals de positie van de Heilige Geest. In bepaalde kringen spreekt men op een menselijke, en soms oneerbiedige, wijze over “Jezus”, alsof men samen met Hem op de kleuterschool heeft gezeten. Ook is er soms weinig besef van de Heiligheid van de Heilige Geest, de Geest van de Here Jezus Christus volgens Johannes 14:26:

“26 maar de Trooster, de Heilige Geest, die de Vader zenden zal in mijn naam, die zal u alles leren en u te binnen brengen al wat Ik u gezegd heb”.

Hier wil ik het vanavond bij laten wat de Heilige Geest betreft want in een latere studie kunnen wij wel eens dieper op dit onderwerp in gaan. Ik wilde alleen even duidelijk maken dat de Heilige Geest de Geest van de Here God is en dat wij als mensen daar niet mee om kunnen springen zoals het ons beliefd. Vanavond gaan wij de Godheid, het God zijn, van onze Heer Jezus Christus bespreken. Ik heb niet de illusie dat ik de “Gods-openbaring” van onze Heer Jezus Christus kan doorgronden en na deze studie zullen er voor ons “open vragen” aanwezig blijven. Daarom lezen wij in deze studie meer bijbelteksten dan gewoonlijk.

Het Goddelijke mysterie, God Zélf, zullen wij zo lang wij hier op aarde zijn ten diepste nooit kunnen doorgronden. Hierin moeten we met de apostel Paulus zeggen zoals het in 1 Korinthe 13:12 beschreven staat:

’12 Want nu zien wij nog door een spiegel, in raadselen, doch straks van aangezicht tot aangezicht. Nu ken ik onvolkomen, maar dan zal ik ten volle kennen, zoals ik zelf gekend ben’.  1 Korinthe 13:12

De schriftplaatsen welke wij vanavond gaan lezen heb ik uit verschillende vertalingen genomen en soms met elkaar vergeleken. Het komt namelijk in de NBG voor dat de “Ik Ben” benaming van de Here God ten dele door de vertalers is “weg-vertaald” en dat ik daarom de desbetreffende teksten soms óók uit de SV zal voorlezen.

Het komt voor dat mensen zeggen dat de Here Jezus Christus wél “Goddelijk” was toen Hij tweeduizend jaren geleden op aarde was, maar dat hij géén “Godheid” zou zijn. Hij zou dan wél “een openbaring van God” geweest zijn maar niet God Zélf zijn. Dit staat haaks op de woorden van de Heer Jezus want Hij verdedigde Zijn Godheid nadrukkelijk.

Directe aanwijzingen:
Hij gaf Zich uit voor JHWH (Jehova).

Vergelijk daarom Exodus 3:13 met Exodus 6:2;

“Daarop zeide Mozes tot God: Maar wanneer ik tot de Israëlieten kom en hun zeg: De God uwer vaderen heeft mij tot u gezonden, en zij mij vragen: hoe is zijn naam – wat moet ik hun dan antwoorden? Toen zeide God tot Mozes: Ik ben, die Ik ben. En Hij zeide: Aldus zult gij tot de Israëlieten zeggen: Ik ben heeft mij tot u gezonden”.  Ex. 3:13-14

In de Statenvertaling lezen wij deze teksten als volgt:

13 Toen zeide Mozes tot God: Zie, wanneer ik kom tot de kinderen Israëls, en zeg tot hen: De God uwer vaderen heeft mij tot ulieden gezonden; en zij mij zeggen: Hoe is Zijn naam? Wat zal ik tot hen zeggen? 14 En God zeide tot Mozes: IK ZAL ZIJN, DIE IK ZIJN ZAL! Ook zeide Hij: Alzo zult gij tot de kinderen Israëls zeggen: IK ZAL ZIJN heeft mij tot ulieden gezonden!  Ex 3:13-13 (SV)

En als wij nu naar Exodus 6:2 gaan zien wij dat de Here Zich bij Zijn naam kenbaar maakt:

“En Ik ben aan Abraham, Izak, en Jakob verschenen, als God de Almachtige; doch met Mijn Naam HEERE*  ben Ik hun niet bekend geweest”.  Ex. 6: 2 (SV)

In de NBV lezen wij het als volgt in Ex 6:2-3:
 
2 “God zei tegen Mozes: ‘Ik ben de HEER. 3 Ik ben aan Abraham, Izaäk en Jacob verschenen als God, de Ontzagwekkende, maar mijn naam HEER heb ik niet aan hen bekendgemaakt”.

* HEERE in hoofdletters met “dubbelle EE” is  in sommige Nederlandse vertalingen de weergave van JHWH

Uit de voorgaande teksten uit het Oude Testament is het ons duidelijk geworden dat de Here God Zich de “Ik Ben” noemt en dan gaan wij nu naar het Nieuwe Testament waar de Heer Jezus Zich openbaart als “Ik Ben”.

Dáárom begrepen de Joden heel goed wat de Heer Jezus bedoelde in Johannes 8:57-58, ze zagen dit als een aanspraak op de naam JHWH, de “IK BEN” Dit wordt bewezen door Johannes 8:59. (maar wij lezen eerst de verzen 56-58)

“Uw vader Abraham heeft zich erop verheugd mijn dag te zien en hij heeft die gezien en zich verblijd. De Joden dan zeiden tot Hem: Gij zijt nog geen vijftig jaar en hebt Gij Abraham gezien? Jezus zeide tot hen: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Eer Abraham was, ben Ik.”  Joh. 8:56-58 

De Joden begrepen hieruit dat Hij Zich God noemde en wilden Hem stenigen. Een mens die zich op de plaats van God, JHWH, stelde was de dood schuldig:

“Zij namen dan stenen op om naar Hem te werpen; maar Jezus verborg Zich en verliet de tempel”.  Joh. 8:59 

En verder ook in Joh. 10:39;
 
“Zij trachtten Hem dan weder te grijpen, maar Hij ontkwam uit hun handen”.

In de Hof van Gethsémane zien wij de uitwerking op mensen wanneer de naam “Ik Ben” bekend wordt gemaakt in Johannes 18:4-6

“Jezus dan, alles wetende, wat over Hem komen zou, kwam naar voren en zeide tot hen: Wie zoekt gij? Zij antwoordden Hem: Jezus de Nazoreeër. Hij zeide tot hen: Ik ben het* . En ook Judas, zijn verrader, stond bij hen. Toen Hij dan tot hen zeide: Ik ben het, deinsden zij terug en vielen ter aarde”.  Johannes 18:4-6

* Het woordje “het” is door de vertalers toegevoegd.

Jezus zei in werkelijkheid tot hen “IK BEN”. Hier mee openbaarde Hij zich wie Hij werkelijk was en daardoor deinsden de mannen terug vielen ze ter aarde. Door de eeuwen heen hebben bijbelvertalers vaak iets toegevoegd of afgenomen van een Schriftgedeelte. Het lijken soms maar kleine nuanceverschillen maar in de volgende teksten zien wij dat een dergelijke ingreep wel degelijk verschil uitmaakt. In de NBG vertaling lezen wij in Johannes 8:24 bijvoorbeeld:

“Ik heb u dan gezegd, dat gij in uw zonden zult sterven; want indien gij niet gelooft, dat Ik het ben, zult gij in uw zonden sterven”.  Johannes 8:24 (NBG)

Hier is het woord “het” toegevoegd, de Statenvertaling heeft deze tekst beter weergegeven door het woord “Die” (met een hoofdletter) te gebruiken.

Dan lezen wij in Johannes 8:24;

“Ik heb u dan gezegd, dat gij in uw zonden zult sterven; want indien gij niet gelooft, dat Ik Die ben, gij zult in uw zonden sterven”.  Johannes 8:24 (SV)

Maar ook de Statenvertaling zien wij in Johannes 8:24 dat er iets van de tekst is afgedaan.  Zowel in de Statenvertaling als ook in de NBG zien wij dat de vertalers het woord “Ben”, met een hoofdletter, vervangen hebben door “ben” met een kleine letter. De NBV maakt het helemaal bont door te zeggen:

24 Ik heb tegen u gezegd dat u in uw zonden zult sterven, want als u niet gelooft dat ik het ben, zult u inderdaad in uw zonden sterven.’

De verwijzing naar de “Ik Ben” is in de NBV helemaal “weg-vertaald”.

Jezus gaf Zich uit voor de Here (Adonai) van het Oude Testament.

Als eerste vergelijken wij Psalm 110:1 met Matth. 22:42-45. Wanneer de Heer Jezus alleen “zoon van David geweest was”, een nakomeling van David, hoe zou David hem in Psalm 110 dan mijn Here kunnen noemen? Je kunt toch moeilijk een “achter-achter-achter-kleinzoon” jou God noemen?

“Aldus luidt het woord des HEREN (JHWH) tot mijn Here (met kleine letter) (Adonai): Zet u aan mijn rechterhand, totdat Ik uw vijanden gelegd heb als een voetbank voor uw voeten”.  Psalm 110:1 (NBG)

Verder zien wij in de Staten Vertaling Here (Adonai) wél met “dubbele EE” maar met een kleiner lettertype wordt geschreven.

“Een psalm van David. De HEERE (JHWH) heeft tot mijn Heere (Adonai) gesproken: Zit aan Mijn rechterhand, totdat Ik Uw vijanden gezet zal hebben tot een voetbank Uwer voeten”. (SV)

Als wij daar nu Mattheus 22:42-45 naast leggen, lezen wij dat David dit “in de Geest” (de Heilige Geest) was toen hij Psalm 110:1 dichtte:

“En zeide: Wat dunkt u van den Christus? Wiens Zoon is Hij? Zij zeiden tot Hem: Davids Zoon. Hij zeide tot hen: Hoe noemt Hem dan David, in den Geest, zijn Heere? Zeggende: De Heere heeft gezegd tot Mijn Heere: Zit aan Mijn rechterhand, totdat Ik Uw vijanden zal gezet hebben tot een voetbank Uwer voeten. Indien Hem dan David noemt zijn Heere, hoe is Hij zijn Zoon?”.
Psalm 110:1 (SV)

In de Nieuwe Bijbel Vertaling wordt deze tekst, in de hedendaagse omgangstaal, als volgt beschreven:

“Wat denkt u over de Messias? Van wie is hij een zoon?’ ‘Van David,’ antwoordden ze. Jezus vroeg: ‘Hoe kan David hem dan, geïnspireerd door de Geest, Heer noemen? Want hij zegt: “De Heer sprak tot mijn Heer: ‘Neem plaats aan mijn rechterhand, tot ik je vijanden onder je voeten heb gelegd.” Als David hem dus Heer noemt, hoe kan hij dan zijn zoon zijn?”

De Heer Jezus sprak van Zijn identiteit als God.
“Wat mijn Vader Mij gegeven heeft, gaat alles te boven en niemand kan iets roven uit de hand mijns Vaders. Ik en de Vader zijn één”.   Joh. 10:29-30;

De Heer Jezus benadrukte tijdens Zijn leven op aarde regelmatig dat Hij en de Vader, JHWH, één zijn. Dit kán niets anders betekenen dan dat de Here duidelijk maakte dat Hij Goddelijk, God, is. Ook aan Filippus maakte Hij dit duidelijk in Joh. 14:8-9;

“Filippus zeide tot Hem: Here, toon ons de Vader en het is ons genoeg. Jezus zeide tot hem: Ben Ik zolang bij u, Filippus, en kent gij Mij niet? Wie Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien; hoe zegt gij dan: Toon ons de Vader?” 
Joh. 14:8-9 

De volgende verzen laten zien dat de Joden dit heel goed hadden begrepen.

“De Joden droegen weder stenen aan om Hem te stenigen. Jezus antwoordde hun: Ik heb u vele goede werken doen zien vanwege mijn Vader; om welk van die werken wilt gij Mij stenigen? De Joden antwoordden Hem: Niet om een goed werk willen wij U stenigen, maar om godslastering en omdat Gij, een mens, Uzelf God maakt”.  Joh. 10:31-33 

Indirect bewijs.
Hij werd aanbeden:

De discipelen hebben de Heer Jezus drie jaren lang van heel nabij meegemaakt en herkenden Hem op een gegeven moment als God en aanbaden Hem.

“Die in het schip waren, vielen voor hem neder en zeiden: Waarlijk, Gij zijt Gods Zoon!”  Matth. 14:33 

“En zie, Jezus kwam haar tegemoet en zeide: Weest gegroet. Zij naderden Hem en grepen zijn voeten en zij aanbaden Hem”.   Matth. 28:9 

“Thomas antwoordde en zeide tot Hem: Mijn Here en mijn God! Jezus zeide tot hem: Omdat gij Mij gezien hebt, hebt gij geloofd? Zalig zij, die niet gezien hebben en toch geloven.”   Joh. 28:28-29 (NBG)

“Thomas antwoordde: ‘Mijn Heer, mijn God!’ Jezus zei tegen hem: ‘Omdat je me gezien hebt, geloof je. Gelukkig zijn zij die niet zien en toch geloven.” (NBV)

Hij vergaf zonden.
Er is maar Één die zonden kan vergeven en dat is de Here God en tóch vergaf de Heer Jezus de mensen hun zonden volgens Markus 2:5-7;

“En daar Jezus hun geloof zag, zeide Hij tot de verlamde: Kind, uw zonden worden vergeven. Nu waren daar enige van de schriftgeleerden gezeten en zij overlegden in hun harten: Wat spreekt deze aldus? Hij lastert God. Wie kan zonden vergeven dan God alleen?”  Markus 2:5-7

Dit moet voor de schriftgeleerden en grote schok geweest zijn, hun theologie werd van het fundament ontdaan want als ze Jezus zouden erkennen als God, of God’s Zoon, zouden ze Hem óók als Messias moeten aannemen. Dit strookte niet met hun gedachten en leringen want de Messias die deze geleerden verwachtten zou een geweldig man zijn die de Romeinen uit het land zou verdrijven en Zijn vrederijk stichten. De zelfde reactie zien wij ook in Lukas 7:48-50 

“En Hij zeide tot haar: Uw zonden zijn u vergeven. En die met Hem aan tafel waren, begonnen bij zichzelf te zeggen: Wie is deze, dat Hij zelfs de zonden vergeeft? En Hij zeide tot de vrouw: Uw geloof heeft u behouden, ga heen in vrede!”  Lukas 7:48-50 

Op aarde Hij was (ook) almachtig.
De Heer Jezus had de almacht om de natuur en de natuurwetten naar zijn hand te zetten. Samen met de discipelen was de Here in een schip dat in een storm en een hoge zee terecht kwam. De discipelen werden doodsbang terwijl hun Meester lag te slapen volgens Lukas 8:24;

“Toen kwamen zij en maakten Hem wakker en zeiden: Meester, Meester, wij vergaan! En Hij, wakker geworden, bestrafte de wind en de wilde wateren. En zij kwamen tot rust en het werd stil”.  Lukas 8:24

Verder lezen wij in Johannes 6:19 dat de Here óver het water naar de discipelen in nood kwam lopen. Geen mens heeft deze scheppende macht over materie, alleen een God is voor zoiets in staat. Kortgeleden is er nog een Afrikaanse predikant verdronken omdat ook Hij beweerde het zelfde als de Heer Jezus zou kunnen doen toen Hij over het water liep.
 
“Toen zij dan vijfentwintig of dertig stadiën hadden geroeid, zagen zij Jezus over de zee gaan en dicht bij het schip komen, en zij werden bevreesd”.
Johannes 6:19

De Heer Jezus had op aarde óók scheppingskracht:
Zoals ik eerder opmerkte is alleen de Here God in staat om de materie te beheersen en zelfs te scheppen indien dit nog is. Wij mensen kunnen de materie, het stoffelijke, allen maar vernietigen en daar zijn wij meestal druk mee bezig. Als eerste gaan wij naar het Oude Testament, Elia had Achab, in opdracht van de Here God, geprofeteerd dat het niet meer zou regenen en dat zelfs de dauw uit zou blijven. Elia werd door de Here onderhouden en moest daarom naar de beek Kirit gaan waar drinkwater was en de raven hem dagelijks eten brachten. Op een geven moment droogde de beek uit en daarom stuurde de Here hem naar een weduwe te Serefat (Ook wel Sarfat genoemd) Daar werden zowel Elia, de weduwe en haar zoon door een wonder van de Here God, de Schepper, onderhouden:

Lezen: 1 Koningen 17:7-16;
7 Doch na verloop van tijd droogde de beek uit, omdat er geen regen in het land gevallen was. 8 Toen kwam het woord des HEREN tot hem: 9 Maak u gereed, ga naar Sarefat, dat aan Sidon behoort, en houd daar verblijf. Zie, Ik heb daar een weduwe geboden u te verzorgen. 10 Daarop maakte hij zich gereed en ging naar Sarefat. Toen hij bij de stadspoort kwam, zie, daar was een weduwe bezig hout te sprokkelen. Hij riep haar toe en zeide: Haal mij toch in een kruik een weinig water, opdat ik drinke. 11 Toen zij het ging halen, riep hij haar na en zeide: Breng mij ook een bete broods mee. 12 Daarop zeide zij: Zo waar de HERE, uw God, leeft, ik heb geen broodkoek, maar enkel een handvol meel in de pot en een weinig olie in de kruik. En zie, ik ben bezig een paar stukken hout te sprokkelen. Dan wil ik het thuis voor mij en mijn zoon gaan bereiden, en als wij het gegeten hebben, moeten wij maar sterven. 13 Doch Elia zeide tot haar: Vrees niet, ga het thuis bereiden, zoals gij gezegd hebt, doch bereid mij daarvan eerst een kleine koek en breng mij die hier; voor u en uw zoon kunt gij het later bereiden. 14 Want zo zegt de HERE, de God van Israël: Het meel in de pot zal niet opraken, en de olie in de kruik zal niet ontbreken tot op de dag, waarop de HERE regen op de aardbodem geven zal.

Voordat de Here Zijn voedsel-scheppende daad uitvoerde werd er geloof en gehoorzaamheid van de weduwe verwacht. Ze moest het laatste wat ze had naar de profeet brengen en pas dáárna voor zichzelf eten bereiden. Als het ware bewijzen dat ze geloof hechtte aan de woorden van de profeet en vertrouwen hebben in de God van Israël.

15 Daarop ging zij heen en deed, zoals Elia gezegd had, en een tijdlang at zij, evenals hij, en haar huis. 16 Het meel in de pot raakte niet op, en de olie in de kruik ontbrak niet, naar het woord des HEREN, dat Hij door de dienst van Elia gesproken had.

Hier zien wij dat de Here God in staat is te scheppen wat Hij nodig acht maar dat hij óók gehoorzaamheid en vertrouwen verwacht. Als het op aan komt was dat kleine beetje meel en olie helemaal niet nodig geweest om de weduwe en Elia te onderhouden.

De Here kan bij wijze van spreken uit stenen brood maken, maar in dit geval beproefde Hij de weduwe, óf haar vertrouwen op Hem wel echt was. Een soortgelijk wonder werd door de Heer Jezus uitgevoerd, Hij schiep uit vijf broden en twee vissen voldoende voedsel voor vijfduizend man;

“Toen nam Hij de vijf broden en de twee vissen, en Hij zag op naar de hemel, sprak de zegen uit en brak ze, en Hij gaf ze aan de discipelen om ze aan de schare voor te zetten. En zij aten en werden allen verzadigd en het overschot werd door hen opgeraapt: twaalf manden met brokken”.  Luk. 9:16-17 

Hier zien wij dat de Heer Jezus op aarde de zelfde scheppingskracht had als de God van het Oude Testament, JHWH, welke Hij gebruikte in de situatie van Elia en de weduwe. Het zelfde zien wij ook tijdens het begin van het optreden van de Heer Jezus, (gewoon) water werd door Hem in wijn omgezet tijdens een bruiloft te Kana:

’9 En toen de ceremoniemeester het water dat wijn geworden was, proefde – hij wist niet waar die vandaan kwam, maar de bedienden die het water geschept hadden wisten het wel – riep hij de bruidegom’.  Joh. 2:9 (NBV)

Geen mens kan de materie beheersen, iets scheppen of vermeerderen en het was dan ook geen wonder dat mensen deel wilden hebben aan zijn scheppende en genezende kracht:

“En de gehele schare trachtte Hem aan te raken, omdat er kracht van Hem uitging en Hij allen genas”.Luk. 6:19 

De Heer was als mens alwetend.
Dan gaan wij nu nog even naar de alwetendheid van de Here:

“Zo sprak Hij en daarna zeide Hij tot hen: Lazarus, onze vriend, is ingeslapen, maar Ik ga daarheen om hem uit de slaap te wekken. De discipelen zeiden dan tot Hem: Here, als hij slaapt, zal hij herstellen. Doch Jezus had het bedoeld van zijn dood; zij echter meenden, dat Hij het van de rust van de slaap bedoelde. Toen zeide Jezus ronduit tot hen: Lazarus is gestorven.”  Joh. 11:11-14 

Op dat moment was de Here Jezus meer dan 60 mijlen, 96 ½ kilometer, van Lazarus verwijdert. Niet alleen wist de Here dat Lazarus was gestorven maar Hij wist, en weet, óók wat er in een mens om gaat en wat deze denkt.
 
“Nu waren daar enige van de schriftgeleerden gezeten en zij overlegden in hun harten: Wat spreekt deze aldus? Hij lastert God. Wie kan zonden vergeven dan God alleen? En Jezus doorzag terstond in zijn geest, dat zij aldus in zichzelf overlegden, en Hij zeide tot hen: Waarom overlegt gij deze dingen in uw harten?”
Markus 2:6-8

De Heer was en is alomtegenwoordig.
De NBG gaat bij Johannes 3:13 een beetje kort door de bochten laat een stukje tekst achter welke wij wel terugvinden in de Statenvertaling.

“En niemand is opgevaren naar de hemel, dan die uit de hemel nedergedaald is, de Zoon des mensen”.Johannes 3:13 (NBG)

De SV voegt (nog) iets toe! Dit maakt ons veel duidelijk.                                       

“En niemand is opgevaren in den hemel, dan Die uit den hemel nedergekomen is, namelijk de Zoon des mensen, Die in den hemel is”.Johannes 3:13  (SV)

“Er is toch nooit iemand opgestegen naar de hemel behalve degene die uit de hemel is neergedaald: de Mensenzoon?”   (NBV)

De Mensenzoon:  Volgens voetnoten in o.a. de NBV  is er in andere handschriften te lezen: “de Mensenzoon die in de hemel is” Kennelijk zijn deze handschriften de bron voor de SV geweest. Wij lazen in de SV: “namelijk de Zoon des mensen, Die in den hemel is”  Dit betekent dat toen Hij op aarde was, Hij gelijktijdig ook in de hemel was.

Zoals ik in het begin van deze studie al gezegd heb zullen wij het mysterie van de Godheid van de Heer Jezus nooit helemaal kunnen doorgronden zolang wij in deze “aardse tent” wonen. Maar de teksten welke wij vanavond doorgenomen hebben zijn volgens mij voldoende redenen om te erkennen dat de Heer Jezus God Zelf is, óók tijdens Zijn aardse leven.

Terug naar document-overzicht
Dit artikel wordt u aangeboden door Het BijbelArchief.
Mocht u vragen en/of opmerkingen hebben over dit artikel kunt u contact opnemen met de aanbieder.