De Gemeente en de grote verdrukking
Gaat de gemeente door de grote verdrukking?
J.Ph.Buddingh
Er zijn velen, die het maar moeilijk kunnen aanvaarden, dat de gemeente zal worden opgenomen vóór de oordelen die in de Openbaring zijn beschreven of vóór de grote verdrukking. Als zij erkennen dat de Schrift van een opname spreekt, is hun gedachte dus, dat die opname na de periode van oordelen en druk zal plaats vinden, zodat de gemeente die tijd toch op aarde zal meemaken.
Meer aandacht voor Israël dan voor de Gemeente?
Als die visie juist zou zijn, is de tijd waarover de Openbaring schrijft, de tijd waarover ook de Heere Jezus in Mattheüs 24 sprak, behoudens de grotere druk niet anders dan onze tijd, omdat ook dan de gemeente nog op aarde zou zijn en ook dan iemand die tot bekering en geloof komt, aan de gemeente zou worden toegevoegd.
Wat is het dan vreemd, dat in Openbaring 1, 2 en 3 over de gemeente, of gemeenten wordt gesproken, maar daarna niet meer. In plaats daarvan wordt over verzegelden uit Israël gesproken, over een schare uit volken, natiën en talen, terwijl we toch weten, dat er in de gemeente geen onderscheid tussen Jood en heiden is (Galaten 3:28).
Efeze 2:15 zegt ons dat Christus Jood en heiden juist tot één lichaam verbonden, met God verzoend heeft door het kruis. Spreken over Joden en heidenen is niet spreken over de situatie in de gemeente, want daar is dat onderscheid niet.
Vreemd is het ook, dat de Heere Jezus in zijn rede over de laatste dingen in Mattheüs 24 sprak over hen die in Judea zullen zijn. Zullen dan daar de meeste Christenen wonen? En als Hij niet aan Christenen, maar aan Joden dacht, hoe is het dan te verklaren dat die godvruchtige Joden niet bij die gemeente behoren, en ook, hoe is het te verklaren, dat Hij wel aan die Joden maar niet aan de gemeente dacht? Heeft Hij de gemeente niet bijzonder liefgehad? Doet het Hem dan niets als die gemeente in de grote verdrukking lijdt? Heeft Hij meer aandacht voor de Joden dan voor zijn gemeente?
Dat acht ik werkelijk in strijd met het getuigenis van de Schrift. Vreemd is het ook, dat Johannes de tempel en hen die daarin aanbidden, moet meten, en dat hem gezegd wordt, dat de heilige stad twee en veertig maanden lang door de heidenen vertreden zal worden. Is er dan een tempel in de tijd dat de gemeente op aarde is, en zullen daar gelovigen aanbidden? Dat is niet naar de Schrift in Hebr. 13:13, tenzij zij die zich bekeren dan niet bij de gemeente gevoegd worden, wat ondenkbaar is als de gemeente nog op aarde is.
Vanwaar trouwens die grote aandacht voor de heilige stad? Die stad is eeuwenlang door de heidenen vertreden en de Heere liet dat zo, omdat Hij niet aan die stad, maar aan zijn gemeente bouwde. Als de gemeente in die tijd nog op aarde is, moet die toch de grootste aandacht van de Heere krijgen in plaats van de heilige stad! Of is de gemeente dan nog wel op aarde, maar zal de Heere niet meer naar haar omkijken? Dat kan ook niet.
Vreemd ook, dat de twee getuigen van Openbaring 11 blijkbaar in Jeruzalem gedood worden, en dat na hun hemelvaart een tiende deel van Jeruzalem instort. Opnieuw krijgt Jeruzalem alle aandacht, maar waar is de zorg voor de gemeente? Telt die dan niet meer mee?
Twee stukken in de Openbaring
De zaak is, dat de Openbaring in de brieven (hoofdstukken 2 en 3) het karakter van Gods Woord voor de gemeente heeft, namelijk brieven, terwijl het volgende deel (4-22) het karakter van Gods spreken totIsraël heeft: namelijk profetie. Wie herkent niet de overeenkomst van de Openbaring met de profeten uit het Oude Testament als Daniël, Zacharia, enz. en ziet niet, dat het Nieuwe Testament een heel ander karakter heeft? Het lijkt wel, dat de Heere in de Openbaring terugkeert tot zijn vorige wijze van spreken, dat is door de profeten. Hoe zit dat?
Wel, de brieven waren voor degemeenten bestemd en handelen over de gemeente; de volgende hoofdstukken echter handelen niet meer over de gemeente, maar over dezelfde groepen, die ook in de profetieën van het Oude testament aan de orde komen: Israël en de volken. Het opvallende verschil tussen Openbaring 2 en 3 en de rest van het boek heeft zijn oorzaak in het verschil tussen hen die in de zeven brieven van Op. 2 en 3 de betrokkenen zijn en degenen die in de rest van het boek Openbaring de betrokkenen zijn. Waarom zou de gemeente in de rest geen betrokkene zijn? Omdat zij dan niet meer op de aarde is. Was dat wel zo, dan zou de rest ook in de briefvorm geschreven zijn. De positie die Johannes moest innemen, is met het bovenstaande in overeenstemming. Hij was op het eiland Patmos en heeft daar zijn brieven geschreven. Maar als hij moet schrijven over hetgeen daarna gebeuren zal, wordt hij opgeroepen om in de hemel binnen te komen om de dingen van daar op aarde te zien gebeuren. Waarom dat alles? Wel de brieven handelen over de gemeente op aarde en daarom moest Johannes vanuit Patmos schrijven, een eiland, omringd door water, een beeld van de gemeente die omringd is door een vijandige wereld zonder God. De dingen die gebeuren als de Heere zijn oordelen over de aarde brengt, zal de gemeente vanuit de hemel zien, waarom Johannes ze ook vanuit de hemel moest beschrijven.
De uitzending van de discipelen met de eindtijd verbonden
In Mattheüs 10 lezen we over de uitzending van de discipelen, waarbij de Heere zei: Wijkt niet af op een weg naar heidenen, gaat geen stad van Samaritanen binnen; begeeft u liever tot de verloren schapen van het huis Israëls. Gaat en predikt, en zegt: Het koninkrijk der hemelen is nabij gekomen (vers 5-7).
Het is merkwaardig, dat de Heere in de woorden die Hij sprak toen Hij hen uitzond, de opdracht voor hen met de eindtijd verbond. In vers 22 zei Hij: En gij zult door allen gehaat worden om mijns naams wil; maar wie volhardt tot het einde, die zal behouden worden. In vers 23: Voorwaar, Ik zeg u, gij zult niet alle steden van Israël zijn rondgekomen, voordat de Zoon des mensen komt. Het heeft er veel van weg, dat er in de eindtijd eenzelfde opdracht zal zijn met de zelfde prediking als aan de discipelen gegeven is. Als dan de gemeente nog op aarde zou zijn, vanwaar dan die uitsluitende belangstelling voor Israël? De gemeente wordt immers in het geheel niet genoemd en de Heere ging zelfs aan 20 eeuwen kerkgeschiedenis totaal voorbij. Hij had duidelijk alleen Israël op het oog: gij zult niet alle steden van Israël zijn rondgekomen, voordat de Zoon des mensen komt. Heeft Hij dan geen belangstelling meer voor de gemeente en voor haar wel en wee?
Iedereen begrijpt, dat dat onmogelijk waar kan zijn. Hoe zou Hij zijn bruid vergeten, hoe zou Hij zich niet bekommeren om haar die Hij zo heeft liefgehad, die Hij zijn lichaam noemt?
De reden is, dat bij de uitzending van de discipelen de gemeente nog niet bestond, endat in de eindtijd de gemeente niet meer op aarde is, maarreeds in het vaderhuis woont. Het zal de tijd zijn, waarin de Heere zich opnieuw tot zijn volk Israël heeft gewend en het koninkrijk inderdaad weer als aanstaande gepredikt kan worden. De gemeente is dan reeds opgenomen. Zij maakt die tijd met de grote verdrukking inderdaad niet op aarde mee.
De twee beelden die Stefanus de Joden voorhield
In zijn rede die in Handelingen 7 is opgetekend, heeft Stefanus voornamelijk over Jozef en Mozes gesproken. Waarom? Omdat hij wilde aantonen dat Israël telkens de door God gezonden Verlosser afwees. De twee waren in hun tijd verlossers, maar zij waren daarmee typen van de komende grote Verlosser, Jezus Christus. Jozef was de door de vader geliefde, maar door de broers gehate zoon. Hij is door lijden naar de troon gegaan. Er is haast geen duidelijker beeld van de geliefde Zoon van de Vader te vinden.
Mozes was de naam van hoge opvoeding, die door de dood heen (in het biezemandje) zijn positie kreeg.
Maar Israël verwierp hem. Pas na veertig jaar keerde hij terug tot hun verlossing. In die veertig jaar was hij hun herder. In hem hebben we eveneens een schitterend beeld van de Goede Herder, de Verlosser. Bij beide verlossers ging het om het volk Israël. Jawel, maar is toch nog iets anders aan te wijzen: Toen Jozef reeds verhoogd, maar bij zijn broers nog niet bekend was, was Jozef aan zijn vrouw Asnath verbonden. Zij was voor hem een vergoeding voor het gemis van zijn familie. Daar hebben we in dit beeld de gemeente. Zij is aan Christus verbonden in de tijd waarin Israël Hem nog niet heeft herkend.
De Heere zal de grote verdrukking gebruiken om Israël tot bekering te brengen, zoals de honger diende om de broers van Jozef tot bekering te brengen. Maar van die honger heeft Asnath niets gemerkt, dat is: de gemeente gaat niet door die verdrukking. Waaro ook? Niet Asnath maar de broers hadden die honger nodig. Het geval van Mozes lijkt er veel op. Als Mozes verworpen is en vlucht, drenkt hij de kudde in Midian (Ex. 2:17) en huwt hij Zippora. Zij is aan hem verbonden als hij voor Israël nog een verworpene is. Zij echter voelt de zweep van de drijvers in Egypte niet en heeft niets te vrezen.
Ook zij is een beeld van de gemeente die verbonden is aan Hem die door zijn volk is verworpen, maar voor haar de Verlosser en de goede Herder is.
De beide beelden bevestigendat de gemeente niet door degrote verdrukking gaat. Zijzal worden opgenomen, endan pas zal de Heere zichweer tot Israël wenden. Dan breekt de tijd van de benauwdheid van Jakob en van de oordelen aan. In die tijd van die grote verdrukking.
De eerste opstanding in Openbaring 20
In Openbaring 20:4-6 lezen we: Ik zag tronen, en zij zetten zich daarop, en het oordeel werd hun gegeven; en ik zag de zielen van hen, die onthoofd waren om het getuigenis van Jezus en om het Woord van God, en die noch het beest noch zijn beeld hadden aanbeden en die het merkteken niet op hun voorhoofd en op hun hand ontvangen hadden; en zij werden weder levend en heersten als koningen met Christus, duizend jaren lang. De overige doden werden niet weder levend, voordat de duizend jaren voleindigd waren. Dit is de eerste opstanding.
Er zijn er die zeggen: Er is een eerste opstanding en die vindt hier, na de tijd van de oordelen en de grote verdrukking bij de komst van Christus plaats. Aangezien er geen twee eerste opstandingen kunnen zijn, kan de gemeente dus niet voordien reeds naar de hemel gegaan zijn, want dan zouden de gestorven Christenen al eerder zijn opgewekt dan de eerst opstanding. Dat achten zij ondenkbaar. Hier is goed lezen nodig: Er worden drie groepen genoemd:
1 Zij zetten zich op tronen en het oordeel werd hun gegeven.
2 De zielen van hen die onthoofd waren om het getuigenis van Jezus en het Woord Gods.
3 Zij die het beest en zijn beeld niet aangebeden noch het merkteken ontvangen hebben.
De eerste groep wordt niet verder aangeduid, maar van hen wordt wel gezegd, dat zij zich op tronen zetten en dan hun het oordeel gegeven wordt maar niet dat zij wed levend worden.
Dat wordt van de beide andere groepen wel gezegd. Er wordt verschil gemaakt tussen 1 en de beide andere: 2 en 3. Waarom? Omdat zij die onder 2 en 3 vallen, omgekomen zijn nadat de gemeente reeds was opgenomen; zij worden daarom bij de verschijning van Christus opgewekt.(2 en 3 zijn ook niet geheel gelijk. Ik meen dat de tweede groep bestaat uit hen die in de jaren omkomen omdat zij weigeren aan de eenheidsgodsdienst mee te doen tijdens de regering van de antichrist; de derde groep betreft hen die de grote verdrukking door de antichrist meegemaakt hebben en toen zijn omgekomen. We zien in Daniël hetzelfde onderscheid: 1 de jongelingen die weigeren aan de eenheidsdienst van Babel mee te doen en in de vurige oven komen, en 2 Daniël die weigert Darius als een god te erkennen en daardoor in de leeuwenkuil komt).
Nu blijft het bezwaar, dat een eerste opstanding niet in twee delen zou kunnen bestaan, omdat het dan weer een eerste en een tweede opstanding zou zijn.
Als de bazuin Gods zal klinken, zullen de doden in Christus, opstaan. De volgende roep is voor de martelaren uit de zeven jaren van oordelen, inclusief de grote verdrukking. Te zamen hebben zij deel aan de eerste opstanding. Wat is daarin een probleem?
De toorn Gods pas na de grote verdrukking?
Er zijn er ook die menen, dat de toorn Gods pas komt na de grote verdrukking, wat zij baseren op Openbaring 11: 18: Uw toorn is gekomen en de tijd voor de doden om geoordeeld te worden enz. De laatste bazuin is dan geblazen, de grote verdrukking is geweest, en dan zou de toorn Gods nog moeten komen. Die grote verdrukking behoort dus niet onder ”de toorn Gods.” We zullen zien. In Lucas 21:21 en 22 heeft de Heere gezegd: Laten dan die in Judea zijn, vluchten naar de bergen....... dit zijn de dagen van vergelding, waarin alles wat geschreven is, in ver vulling gaat. Wee de zwangeren en de zogenden in die dagen! Want er zal grote nood zijn over het land en toorn over dit volk enz.
De Heere sprak daar over de tijd die aan zijn verschijning voorafgaat. In vers 27 staat die verschijning vermeld: dan zullen zij de Zoon des mensen zien komen op een wolk.... De toorn gaat hier dus aan Zijn komst vooraf, dat is de tijd van de grote verdrukking. Wat is dan de oplossing? Wel, als de tijd is gekomen, zal Christus verschijnen en door zijn komst de goddeloze teniet doen. Er is niets merkwaardigs of vreemds aan, dat ook dat in Openb. 11 met de term ”uw toorn” wordt aangeduid. Daarmee is helemaal niet gezegd, dat de voorafgaande tijd niet de tijd van Gods toorn is. De gemeente is niet bestemd tot toorn; Jezus redt ons van de toekomende toorn. Maar dat geldt niet voor hen die wel godsdienstig waren, maar zich niet hebben bekeerd en in Jezus Christus hebben geloofd. En dan bedoelen we wel de Christus der Schriften en niet de Christus van menselijke vinding, die slechts een mooi voorbeeld voor de mensen zou zijn.
Nee, we bedoelen de Zoon van God die zichzelf gegeven heeft tot een zoenoffer voor onze zonden. Wie Hem aanneemt en in Hem gelooft, is in eeuwigheid beveiligd.
(c) copyright Het Zoeklicht, november ’94
Met toestemming overgenomen voor electronische distributie door Bijbelstudie-BBS
Mocht u vragen en/of opmerkingen hebben over dit artikel kunt u contact opnemen met de aanbieder.