De Brief aan de Hebreeën (8)

De Brief aan de Hebreeën
Hoofdsuk 8
H. Smith

7. Het nieuwe verbond (Hebreeën 8)

In hoofdstuk 7 is sprake van een nieuwe priesterorde waartoe Christus is geroepen. Wij zagen de verhevenheid van Zijn priesterschap boven dat van Aäron, wat ook inhoudt dat de wet van het Levitische priesterschap terzijde gesteld moest worden. Nu zullen we zien dat het nieuwe priesterschap niet alleen de wet van Mozes, wat het benoemen van de priester betreft, terzijde stelt, maar ook de weg opent voor een nieuw verbond, dat gegrondvest is op een nieuw offer en uitgeoefend wordt in het nieuwe heiligdom en bestemd is voor nieuwe aanbidders.

De twee grote onderwerpen van dit hoofdstuk zijn:

1. De priesterlijke dienst die Christus nu uitoefent staat in verbinding met de hemel
    (vers 1-5).

2. Deze dienst van Christus houdt ook in dat er een nieuw verbond zal komen (6-13).

”Wij hebben zo’n hogepriester”
(Vers 1,2). Dit hoofdstuk begint met een korte samenvatting van het voorgaande. De apostel maakt niet alleen duidelijk dat er zo’n hogepriester is, maar dat ”wij zo’n hogepriester hebben”. Deze verheven Persoon Die hogepriester geworden is naar de orde van Melchizédek, is hogepriester ten behoeve van ons. Tot Hem kunnen wij gaan als wij medegevoel nodig hebben in ons verdriet of als wij hulp nodig hebben in onze zwakheden. De apostel herinnert ons aan de onovertroffen verhevenheid van onze hogepriester, door ons te laten zien welke plaats Hij inneemt ”aan de rechterzijde van de troon”, waar Hij dicht bij God is, ”de troon van de Majesteit” en Zijn verheven plaats, ”in de hemelen”.

”Een bedienaar van het heiligdom”
Bovendien is Hij een bedienaar van het heiligdom (of ”heilige plaatsen”). Dit is niet het aardse heiligdom, maar ”de ware tabernakel die de Heere heeft opgericht, niet een mens”. In het volgende hoofdstuk zien wij dat dit ”de hemel zelf” is (vers 24). Het vermelden van het heiligdom laat ons een ander aspekt van de priesterlijke dienst van Christus zien. Namelijk niet Zijn dienst ten behoeve van ons, opdat wij bewaard blijven op onze reis door de woestijn, om mee te voelen in onze smart en ons te helpen in onze zwakheid, maar Zijn dienst voor ons om ons als aanbidders in de tegenwoordigheid van God te brengen. Zijn dienst ten behoeve van ons in onze omstandigheden in de woestijn zagen wij in hoofdstuk 2-7. Zijn priesterlijke dienst om ons binnen te leiden in het heiligdom, als aanbidders, wordt beschreven in hoofdstuk 8-10.

Een lofoffer aan God
(Vers 3). Een belangrijk onderdeel van het werk van de Levitische priesters was het offeren van gaven en slachtoffers. Deze offers werden aangeboden aan God. Evenzo heeft ook Christus, als onze hogepriester, iets om te offeren. Wij lezen namelijk in deze Brief: ”Laten wij dan door Hem voortdurend een lofoffer brengen aan God” (Hebr. 8:15).

”Een zinnebeeld en schaduw van de hemelse dingen”
(Vers 4,5). Het priesterlijk werk van Christus wordt uitgeoefend in de hemel en is ten dienste van een hemels volk. Als Christus nog op aarde was, zou Hij niet eens priester zijn. Want de enige priesters op aarde die door God aangesteld waren als een afzonderlijke groep onder het volk van God, waren aangesteld volgens de wet. Zij dienden ”een zinnebeeld en schaduw van de hemelse dingen”. Dit blijkt ook uit de duidelijke aanwijzingen die aan Mozes gegeven werden. Hij ontving namelijk een Goddelijke aanwijzing toen hij de tabernakel zou vervaardigen, ”naar het voorbeeld dat hem op de berg getoond was” (Ex. 25:40). Bij de komst van Christus heeft het ”zinnebeeld en schaduw van de hemelse dingen” zijn taak vervuld. Het priesterschap van mensen, dat op aarde werd uitgeoefend ten dienste van een aards volk, moet plaats maken voor het hemelse priesterschap van Christus, dat in de hemel wordt uitgeoefend ten behoeve van een hemels volk.

Terug naar het Jodendom?
Maar wat is er gebeurd? Het christendom heeft het besef van de hemelse roeping van de christen verloren. Daarom heeft men een aards systeem opgebouwd, gevormd naar het voorbeeld van het Judaïsme, met door mensen aangestelde priesters, die een afzonderlijke groep vormen onder het volk van God. Hierdoor is men niet alleen teruggekeerd tot de schaduwen en heeft men het wezenlijke van het christendom verloren, maar men ontkent hierdoor eigenlijk het priesterschap van Christus. Men matigt zich een ambt en een dienst aan die alleen aan Christus toekomt.

Middelaar van een beter verbond
(Vers 6-9). Christus oefent niet alleen een veel uitnemender bediening uit in de hemel, Hij is ook een middelaar van een beter verbond, dat op betere beloften is gegrondvest. Over dit nieuwe verbond spreekt de apostel in vers 6-13.

Een verbond vermeldt de voorwaarden waarop twee mensen met elkaar in verbinding staan. De Brief aan de Hebreeën spreekt over twee grote verbonden tussen God en Zijn volk: het oude en het nieuwe verbond; het verbond van de wet en het verbond van de genade. Zowel het oude als het nieuwe verbond bevatten de voorwaarden waaronder God Zijn volk kan zegenen. Het grote verschil tussen beide verbonden is, dat onder het eerste verbond de zegen afhing van de mens, die aan bepaalde voorwaarden moest voldoen, terwijl onder het tweede verbond de zegen verzekerd is door de onvoorwaardelijke belofte van God. Het plaatsvervangende werk van Christus heeft voor God een rechtvaardige basis gelegd om de gelovige in souvereine genade te zegenen volgens de voorwaarden van het nieuwe verbond.

De sluiting van het oude verbond
In het Boek Exodus vinden we het historische verslag van het moment van de verbondssluiting tussen Israël en God. De Heere verbindt Zich het volk te zegenen als zij naar Zijn stem zullen luisteren en Zijn verbond zullen houden. Het volk verbindt zich ook, want het hele volk antwoordt eenparig: ”Alles wat de Heere gesproken heeft, zullen wij doen” (Ex. 19:5-8). Later wordt dit verbond vernieuwd door het volk en met bloed verzegeld (Ex. 29:6-8).

De zwakheid van het oude verbond
Het is duidelijk, dat onder het oude verbond, het volk Israël in een uiterlijke verbinding met God stond op grond van de wet. Wanneer zij de wet hielden, ontvingen zij leven en een zegen op aarde. Als zij de wet verbraken, dan werden zij vervloekt. De zegen hing helemaal af van de mens, als hij namelijk deed wat van hem verwacht werd. Dit was meteen de zwakheid van het eerste verbond, want het is duidelijk dat de gevallen mens de heilige wet van God niet kan houden. Omdat het eerste verbond niet onberispelijk is geweest, werd er plaats gezocht voor een tweede verbond, waarvan Christus de Middelaar is.

Het nieuwe verbond
Het lag natuurlijk niet aan het verbond, maar aan het volk dat niet in staat was het verbond te houden. De Heere moest het volk berispen. En hen berispend spreekt Hij over het nieuwe verbond. In vers 8-12 haalt de apostel Jer. 31:31-34 (volgens de Septuaginta) aan, om ons de voorwaarden van dit nieuwe verbond duidelijk te maken.

Een verbond met Israël
Uit deze aanhaling kunnen we opmaken dat het nieuwe verbond in de toekomst gesloten zal worden en wel met Israël, met een aards volk. Hoewel dit verbond naar de letter beperkt is tot Israël, kan de geestelijke betekenis ervan toegepast worden op de christenheid. Daarom spreekt de apostel in een andere Brief over zichzelf, dat hij door God bekwaam gemaakt is als dienaar van het nieuwe verbond, ”niet van de letter, maar van de Geest” (2 Kor. 3:6). Daarom moeten wij niet verwachten dat wij in het nieuwe verbond waarheden tegen zullen komen die bij uitstek christelijke voorrechten zijn. De zegeningen van het nieuwe verbond zijn kenmerkend voor alle kinderen van God en zijn van toepassing op alle verlosten. Van deze zegeningen, die bestemd zijn voor een hersteld en verlost Israël in de toekomst, mogen de gelovigen die nu leven in de dag van de genade, al genieten.

Israël bleef niet in het oude verbond
(Vers 9). Het oude verbond is ook gesloten met Israël en wel toen het volk uit Egypte geleid werd. Toen maakte God een scheiding tussen Zijn volk en de wereld van Egypte, opdat zij met Hem verbonden zouden zijn. Maar er waren, zoals wij zagen, voorwaarden. Het volk zou alleen kunnen genieten van de zegeningen van het verbond als zij voldeden aan hun verantwoordelijkheid, als zij in het verbond bleven. En dit heeft Israël niet gedaan, zoals we lezen: ”Zij bleven niet in mijn verbond”. Als gevolgd daarvan verloren ze de zegen en ”de Heere sloeg geen acht meer op hen”. Als God wel acht zou slaan op een volk dat niet voldeed aan zijn verplichtingen, door ongehoorzaam te zijn en afgoden te dienen, dan zou Hij hierdoor het kwade goedkeuren. Op grond van het oude verbond moest God het volk verwerpen en kon Hij hen niet langer als Zijn volk beschouwen.

Een nieuw verbond na die dagen
(Vers 10-12). Maar God heeft de band met zijn volk niet definitief verbroken. In Zijn souvereine genade spreekt Hij over een nieuw verbond, dat Hij ”na die dagen” zal sluiten met Zijn volk. Dit nieuwe verbond hangt helemaal af van de genade van God. Wij lezen over de voorwaarden waarop God met de mens kan omgaan, in overeenstemming met Zijn eigen heilige natuur en Zijn wil. In de beschrijving van de zegeningen van het nieuwe verbond lezen wij steeds weer de woorden ”Ik zal”: ”Ik zal een nieuw verbond sluiten”; ”Ik zal Mijn wetten in hun verstand geven”; ”Ik zal ze in hun harten schrijven”; ”Ik zal hun tot een God zijn”; ”Ik zal jegens hun ongerechtigheden genadig zijn”; ”hun zonden zal Ik geenszins meer gedenken”. Het is duidelijk dat de zegeningen van het nieuwe verbond niet afhangen van wat de mens doet of wil, maar van de souvereine wil van God. Het wezenlijke van het nieuwe verbond is, dat de Heere Zelf instaat voor het volbrengen ervan.

De zegeningen van het nieuwe verbond
Zoals gezegd, deze verzen zijn een aanhaling van Jer. 31:31-34. De zegeningen van het nieuwe verbond worden in dit gedeelte beschreven:

1. In de eerste plaats is dit een werk van God in de harten van Zijn volk, waarbij hun verstand vernieuwd zal worden. De wetten zullen in de harten geschreven worden in plaats van op stenen tafels.

2. Deze vernieuwde mensen zullen in verbinding met God staan: ”Ik zal hun tot een God en zij zullen Mij tot een volk zijn”. Ook de hedendaagse gelovigen staan in een nauwe verbinding met God: ”Maar allen die Hem hebben aangenomen, hun gaf Hij het recht kinderen van God te worden, hun die in Zijn naam geloven; die niet uit bloed, niet uit de wil van het vlees, niet uit de wil van een man, maar uit God geboren zijn” (Joh. 1:12,13).

3. Er zal een bewust kennen van de Heere zijn. Het zal niet nodig zijn dat men zijn medeburger of zijn broeder leert de Heere te kennen: ”Want zij zullen Mij allen kennen, van de kleine tot de grote onder hen”. Dit geldt ook voor de ware kinderen van God, die de Heere Jezus persoonlijk kennen als hun Heere en Heiland. Maar om de Persoon van de Heere Jezus beter te leren kennen, hebben wij wel wel nodig geleerd te worden.

4. De genade van God zal zo rechtvaardig handelen met hun ongerechtigheden, dat God kan zeggen: ”Hun zonden zal Ik geenszins meer gedenken”. Deze grote zegen is ook het deel van elke gelovige vandaag.

Een verbond gegrond op genade
Dit zijn de zegeningen van het nieuwe verbond. Als er een nieuw priesterschap is, waardoor wij tot God kunnen naderen, dan moet er ook een nieuw verbond zijn, want anders zou het nieuwe priesterschap, hoe volkomen het ook mag zijn, geen nut hebben. Onder het nieuwe verbond is ons naderen tot God afhankelijk van het feit of wij voldoen aan de voorwaarden van het verbond. Omdat wij nooit aan deze voorwaarden kunnen voldoen, zouden wij voortdurend ver van God af zijn, door ons eigen falen. Maar onder het nieuwe verbond zijn wij in verbinding met God gebracht, enkel en alleen op grond van wat God gedaan heeft in Zijn souvereine genade.

Het eerste verbond is oud en verouderd
(Vers 13). Het verbond is nieuw in de betekenis dat het totaal verschillend is van het oude verbond: het is niet een nieuw verbond van hetzelfde model. ”Door te zeggen een nieuw, heeft Hij het eerste oud gemaakt. Wat nu oud is en verouderd, is dicht bij de verdwijning”. Daarom is het nutteloos als Joden of christenen teruggaan naar het oude verbond, dat de mens verbroken heeft en door God terzijde gesteld is door het kruis en door de verwoesting van Jeruzalem en de tempel.

(c) copyright Uit het Woord der Waarheid, Winschoten, mei ’88
Met toestemming overgenomen voor electronische distributie door Bijbelstudie-BBS

Terug naar document-overzicht
Dit artikel wordt u aangeboden door Het BijbelArchief.
Mocht u vragen en/of opmerkingen hebben over dit artikel kunt u contact opnemen met de aanbieder.