II Tessalonicenzen 2 (2)

De Tweede brief aan de Thessalonikers
Hoofdstuk 2
deel 2

”Zal de wetteloze geopenbaard worden”,
De NBG-vertaling zegt hier dat de ”wetteloze zich zal openbaren”. Deze vertaling is mogelijk. Zie ook vers 3,4, waar het verband er op lijkt te wijzen dat de wetteloze zich verzet en zich verheft. Maar er is geen argument voor te noemen. Het verband lijkt er juist op te wijzen dat de wetteloze zichzelf niet kan openbaren. Hij moet juist wachten. Hij heeft het roer niet in eigen handen. Hij kan niet doen wat hij wil. In Openb. 13:11-18, waar het om dezelfde persoon gaat, lezen we in vers 11 dat hij opstijgt uit de aarde. Dan zal hij bekend worden bij de mensen.

”Die de Heer Jezus zal verteren door de adem van zijn mond en te niet doen door de verschijning van zijn komst”
De wetteloze wordt geopenbaard. Maar zijn einde staat al vast. Hij mag veel tekenen en wonderen doen (zie vers 9,10). Maar zijn einde is al bepaald. De Heer Jezus zal hem verteren en teniet doen. Bij de afsluiting van zijn komst (zie vers 1) zal Hij dat doen. Dan zal de Heer in zijn macht en heerlijkheid verschijnen. Niet meer als een baby in Bethlehem. Hij komt niet nederig rijdend op een ezel. Maar Hij komt in zijn heerlijkheid. Hij zal zichtbaar verschijnen voor allen. De volken van de aarde zullen de Zoon des mensen zien komen in zijn glorie. Dan zal Hij de wetteloze verteren en teniet doen door de verschijning van zijn komst. Deze twee woorden, verschijning en komst, worden bij elkaar gebruikt. In vers 1 ging het om zijn komst en onze bijeenvergadering tot Hem, hier gaat het om zijn komst en zijn verschijning. Een andere fase van zijn komst dus. Wij vinden dit nader uitgewerkt in Openb. 19:11-21. Daar zien dat het beest (de leider van het hersteld Romeinse Rijk) en de valse profeet (de antichrist of de wetteloze) in de poel van vuur worden geworpen. Dat is hun einde. Wat ons hier wordt voortgesteld, is de macht en de kracht van de Heer Jezus waarmee Hij de wetteloze van het toneel zal wegvegen. Niet door een strijd van man tot man, maar door de adem van zijn mond. Deze woorden zijn genomen uit Jes. 11:4. Wat een kracht gaat er uit van de adem van zijn mond. Met de woorden die uit zijn mond komen zal Hij de naties slaan. Toen Hij tegen de mensen die Hem gevangen kwamen nemen zei: ”Ik ben het”, vielen ze achterover. Wel, zo zal Hij bij zijn komst de wetteloze teniet doen door de adem van zijn mond. De wetteloze is in de ogen van de Heer Jezus net als een vel papier dat de wind zo heen en weer kan bewegen. Hoe treffend wordt ons hier de macht van de Heer voorgesteld. In het heden mogen we weten dat aan Hem alle macht is gegeven in de hemel en op de aarde. Maar in de toekomst zullen ook alle vijanden onder zijn voeten gesteld worden (1 Korinthiërs 15). Maar dat is niet alles. Niet alleen de adem van zijn mond is bijzonder, maar ook zijn verschijning zelf. Dat zal iets bijzonders zijn. Als deze Heilige in al zijn glorie terugkomt, moet de wetteloze plaatsmaken voor Hem.

Wij zien in vers 6-8 de opname van de gemeente, het optreden van de antichrist en zijn ondergang bij de terugkomst van de Heer Jezus. En bij de terugkomst van de Heer Jezus zal de dag van de Heer beginnen. Hetgeen de valse leraars beweren klopt dus helemaal niet. En wel omdat de antichrist er nog niet is. In vers 9 zien we verdere kenmerken van de wetteloze. Wel, zo’n mens is nog niet opgestaan. Dus de Thessalonikers hoeven zich niet ongerust te maken.

”Hem, wiens komst naar de werking van de satan is met allerlei kracht en tekenen en wonderen van de leugen” (vers 9)
In de vorige verzen hebben we gezien dat er een paar dingen aan de dag van de Heer vooraf gaan. In de eerste plaats ”onze bijeenvergadering tot Hem”, ook wel ”het wegnemen van de weerhouder”. Dan krijgen we de ”openbaring van de wetteloze”. Als derde krijgen we vervolgens ”de afval” en als vierde ”de dag van de Heer”. Geen van deze dingen hebben nog plaats gevonden. Als de eerste drie dingen niet hebben plaats gevonden kan de dag van de Heer nog niet zijn aangebroken.

In dit vers worden de activiteiten van ”wetteloze” nader omschreven. Hier krijgen we een beter beeld van zijn karakter. Het is belangrijk om goed naar dit vers te kijken. Maar dat moet niet alles zijn. De wetteloze zal, als hij komt, tekenen, krachten en wonderen doen. Ondanks al die dingen is zijn komst naar de werking van de satan.

Wonderen bewijzen niet alles
Het lijkt me goed om even te wijzen op een zijpad dat erg belangrijk is. Wonderen alleen bewijzen niet dat iemand door God is gezonden. Wij moeten niet naar wonderen kijken om te weten of iemand werkelijk door God is gezonden. Dat wordt in de Bijbel duidelijk bevestigd. De tovenaars van de Farao van Egypte konden de wonderen van Mozes nadoen (Ex.7:8-12,20-22; 8:5-7). Dat wil niet zeggen dat zij door God waren gestuurd. Van Johannes de doper weten wij dat hij een mens was, van God gezonden (Joh. 1:6). En toch heeft Johannes geen enkel teken gedaan (Joh.10:41). In ons vers zien wij dat de ”mens van de zonde” wonderen, tekenen en krachten zal werken. En dat heeft de Heer hem niet gegeven. De bron wordt duidelijk genoemd. Het komt van de satan. Wonderen en tekenen zijn geen bewijs dat iemand uit God is. Wij zullen anders moeten oordelen.

”Wiens komst naar de werking van de satan is”
De antichrist komt. In de vorige verzen hebben we gelezen over de komst van de Heer Jezus. Wij hebben gezien dat die komst een bijzondere tijd zal zijn voor de gelovigen. Zij gaan de Heer tegemoet in de lucht en komen daarna met Hem naar deze aarde. Naar die komst mogen we elke dag uitkijken. Wij hebben ook gezien dat die komst voor de wereld een verschrikkelijke tijd zal zijn. De Heer zal verdrukking vergelden aan de mensen op aarde. Welnu, de komst van de antichrist zal ook een bepaald karakter hebben. Hij zal tijdens een bepaalde periode zijn handelingen laten merken op deze aarde. Zijn komst is echter naar de werking van de satan. Hij is een instrument in handen van de satan. De satan geeft hem de energie om te handelen.

Het woord dat vertaald is met ”werking” wordt in het Nieuwe Testament gebruikt voor de kracht van God (zie Ef.1:19; 3:7; Kol.1:29; 2:12; 2Thess.2:11), de kracht van Christus (Ef.4:16; Fil.3:21) en hier in ons vers voor de werking van de satan. Het gaat dus om een bovennatuurlijke ”energie”. Zo zal de komst van de wetteloze zijn. Hij heeft de satan als zijn krachtbron. Uit hem zal hij zijn kracht putten. Wat een verschrikkelijke tijd zal het zijn voor deze aarde. De komst van de wetteloze zal geen zegen brengen, maar een vreselijke tijd voor hen die op de aarde wonen.

”Allerlei kracht en tekenen en wonderen van de leugen”
De satan geeft de wetteloze de energie om allerlei dingen te doen. Bij het begin van het christelijk getuigenis op aarde heeft God dat getuigenis bevestigd door zowel tekenen als wonderen en allerlei krachten te laten gebeuren (Hebr.2:1-4). Het was een bevestiging van de dienst van de apostelen (2Kor.12:12). Zo heeft God het in het begin gegeven. Ongetwijfeld kan God dat nu ook nog doen. Wij moeten niet twijfelen aan Gods macht en kracht om wonderen te doen. Alleen hebben wij in de Schrift geen ”woord” dat ons zegt dat de hele periode van het christelijke geloof op aarde door wonderen en tekenen gekenmerkt zou worden. Hebr.2:1-4 lijkt erop te wijzen dat de apostelen de boodschap getrouw aan ons hebben doorgegeven, waarvan de wonderen en dergelijke getuigen. Wij hebben geen tekenen en wonderen en krachten nodig om te geloven. Het Woord van God is ons genoeg. In Luk.16:31 lezenwe het volgende: Als de mensen (wij) niet willen luisteren naar Mozes en de profeten (het Woord van God), zullen zij (wij), ook al stond iemand uit de doden op, zich niet laten overtuigen. Het is zeker zo dat de mensen kracht wonderen en tekenen willen zien. Zo was het ook in de tijd toen de Heer Jezus op aarde was. Maar de mensen geloofden desondanks niet in Hem (Johannes 2).

De wetteloze zal, als hij komt, door de kracht van satan heel bijzondere dingen doen. In Openb.13:11vv kunnen wij daar meer over lezen. Hij zal zelfs vuur uit de hemel laten neerdalen op de aarde ten aanschouwen van de mensen (vers 13); hij geeft aan een beeld dat hij voor het beest laat maken adem, zodat het kan spreken. En deze dingen doet hij om de mensen die op de aarde zijn te misleiden (vers 14) Als wij naar de antichrist, het beest uit de aarde, kijken, lijkt alles goed te zijn, want hij heeft twee horens, aan die van een lam gelijk. Maar als wij naar zijn woorden luisteren, dan spreekt hij ”als de draak” (Openb.13:11).

Daden en woorden
Wij moeten niet slechts kijken naar hetgeen iemand doet. Ook zijn woorden zijn belangrijk. Dat is ook zo voor ons vandaag. Velen zijn er die het evangelie verkondigen. Zij wijzen op de dingen die ”zij” doen. Allerlei tekenen en wonderen bijvoorbeeld. Maar wat zeggen zij? Wat is het onderwerp van hun prediking? ”Wie” prediken zij? Christus of hun bankrekening? Christus of zichzelf? Christus of wat een mens allemaal kan doen? Christus of wonderen en tekenen? Laten wij letten op hun uitspraken. ”Beproeft alles” (1Thess.5:21a).

Bijzondere dingen
In het Nieuwe Testament, vooral in de geschriften van Lukas (Lukas en Handelingen) worden verschillende woorden gebruikt om de ”dingen” die de Heer heeft gedaan uit te drukken. Naast de drie woorden die we in dit vers vinden hebben we nog ”grote dingen (daden)” (Luk.1:49; Hand.2:11), ”heerlijke dingen” (Luk.13:17) en ”ongelofelijke dingen” (Luk.5:26). In Matt.21:15 vinden we in het Grieks nog een woord dat we met ”bewonderenswaardige dingen” zouden kunnen vertalen. De Telosvertaling en vele andere vertalingen hebben hier ”wonderen”.

Krachten, tekenen, wonderen
”Krachten” zijn bijzondere, meestal bovennaturlijke, vertoningen van geestelijke kracht (Hand.2:22; 1Kor.12:10,28,29; Gal.3:5). Het woord ”tekenen” wordt gebruikt om te laten zien dat een wonder een bepaalde betekenis heeft (Matt.12:38,39; Joh.2:11; 3:2; 4:54; 10:41 enz.). ”Wonderen” is een algemene uitdrukking. Iets is een wonder omdat het ”bovennatuurlijk” is. Het is een teken omdat het iets speciaals te betekenen heeft. Het is een kracht omdat het op een bovennatuurlijke wijze wordt uitgevoerd.

Het is echter opmerkelijk dat de wetteloze allerlei kracht en tekenen en wonderen van de leugen doet. Ik denk dat ”van de leugen” betrekking heeft op alle drie dingen die genoemd zijn. Het zijn, zoals het in het Grieks staat, ”pseudo”-dingen. Zij zijn bedriegelijk. De wonderen zijn met een verkeerde bedoeling gewerkt. Ze zijn gedaan om mensen te misleiden (Openb.13:14). Om de mensen te laten geloven dat de mens van de zonde zelf god is. Laten we het maar heel duidelijk zeggen. De mens van de zonde zal inderdaad veel echte wonderen doen. Maar het doel is niet goed. Hij doet het om de mensen achter zich te krijgen. Het is goed om te weten dat satan heel veel kan doen. En wel echte wonderen. Zo doet hij het ook vandaag. Velen krijgt hij op die manier achter zich. Maar zijn doel en zijn motieven zijn vals. Als je het goed bekijkt, zijn deze wonderen maar ”half” goed. De gelovige in Christus weet echter dat hij de zalving van de Heilige heeft (1 Johannes 2) en daardoor het bedrog van de satan kan ontdekken.

”En met allerlei bedrog van de ongerechtigheid voor hen die verloren gaan, omdat zij de liefde tot de waarheid niet hebben aangenomen om behouden te worden” (vers 10)
De komst van de wetteloze zal niet slechts met allerlei kracht en tekenen en wonderen van de leugen gepaard gaan, maar ook met allerlei bedrog van de ongerechtigheid. De dingen die de wetteloze doet worden gekenmerkt door ”leugen” (vers 9) en ”ongerechtigheid” (vers 10). In die ongerechtigheid zit iets bedrieglijks, net zoals in de zonde (Hebr.3:13). Door het bedrieglijke van de zonde kunnen de mensen verhard worden. Door het bedrieglijke van de ongerechtigheid zullen de mensen ook ”verhard” worden. Hun harten zullen helemaal openstaan voor de mens van de zonde. Zij zullen niet meer willen luisteren naar God.

”Voor hen die verloren gaan”
De komst van de wetteloze, naar de werking van de satan, met allerlei kracht en tekenen en wonderen van de leugen, één in alle bedrog van de ongerechtigheid, is met liet oog op hen die verloren gaan. Het zijn de mensen van wie in 1 Kor. 1: 18 gezegd wordt dat liet woord van liet kruis voor hen een dwaasheid is. Deze mensen moeten wij niet zien als een groep mensen die door God voorbestemd zijn om verloren te gaan. God bestemt daartoe niet. Wij vinden dat nergens in de Bijbel. God heeft mensen uitverkoren (Ef.1:4) maar geen mensen voorbestemd om verloren te gaan. Ons vers vertelt ons waarom deze mensen verloren gaan. Zij hebben de liefde tot de waarheid niet aanvaard om behouden te worden. Hun weigering om de waarheid te aanvaarden maakt dat zij verloren gaan. Het is niet zo dat hun op een de of andere dag bekend gemaakt werd dat zij verloren zouden gaan. Zij worden in dit vers letterlijk ”de verloren gaanden” genoemd. Deze woorden staan in de tegenwoordige tijd. Het proces is dus aan de gang. je zou het zo kunnen zeggen: ”Zij die bezig zijn verloren te gaan.” Zie ook 2Kor.2:15 en 4:3. Deze woorden kunnen we niet toepassen op gelovigen. De gelovigen in Thessalonika en met hen alle gelovigen in deze bedeling, mogen weten dat de leugenachtige en ongerechtige handelingen van de mens van de zonde hen niet zal verleiden. Het is vooral voor hen die verloren gaan. Natuurlijk zal de wetteloze proberen de gelovigen, die op aarde zullen zijn als hij gaat optreden, te verleiden (Mark. 13:22). Maar hij zal ze niet krijgen. Opnieuw een bemoediging voor de gelovigen.

”Omdat zij de liefde tot de waarheid niet hebben aangenomen”
De schrijvers laten nu de mens van de zonde aan de kant staan om zich bezig te houden met hen die verloren gaan. Nadat zij de activiteiten van de zoon van liet verderf uitvoerig hebben beschreven, vinden we hier een beschrijving van hen die verloren gaan. In hoofdstuk 1:8 werd al gesproken over mensen die het evangelie van onze Heer Jezus niet gehoorzamen. Die mensen zullen als straf het eeuwig verderf ondergaan. De ”liefde tot de waarheid” is een uitdrukking die we nergens anders tegenkomen in de Bijbel. Sommige uitleggers wijzen op een gedeelte als Zach.8:19. Wij mogen hier wel denken aan gedeelten als Gal.2:14, waar we lezen over ”de waarheid van het evangelie” en Kol.1:5 ”het woord van de waarheid van het evangelie”. Maar ook aan Joh. 14:6 waar we lezen dat de Heerjezus de waarheid is. De mensen die hier bedoeld worden hebben het evangelie dus heel duidelijk gehoord, maar zij hebben het niet aanvaard. Het evangelie is door deze mensen niet met blijdschap aangenomen. Zij hebben liever de leugen en de ongerechtigheid. Die accepteren ze wel. Zij behoren niet tot die groep mensen bij wie het woord van de Heer verheerlijkt wordt (2Thess.3:1,2). Zie voor eenzelfde betekenis van het woord dat vertaald is met ”omdat” Luk.1:20;12:3 (vertaald met daarom); 19:44 (vertaald met aangezien).

”Om behouden te worden”
Het doel van het aannemen van de waarheid is dat zij daardoor behouden zouden worden. Maar de mensen hebben die waarheid juist niet aangenomen. Zij nemen liever de leugen aan. Als de mens van de wetteloosheid zich zal geopenbaard hebben, zullen de mensen zijn leugenachtige en ongerechtige dingen aannemen. Maar de waarheid van God, zoals die in het evangelie tot hen komt, willen ze niet aanvaarden. Zij konden wel behouden worden. Want God wil dat alle mensen behouden worden (1Tim.2:4). Hij wil niet dat iemand verloren gaat, maar dat allen tot bekering komen (2Petr.3:9). En toch zullen er mensen zijn die verloren gaan. Omdat zij de waarheid van God verworpen hebben en de leugen van de satan bewust hebben aangenomen.

”En daarom zendt God hun een werking van de dwaling omde leugen te geloven” (vers 11)
Dit vers wijst terug naar het voorgaande vers. In dit vers vinden wij Gods antwoord op de reactie van de mensen die de liefde tot de waarheid niet hebben aangenomen. Gods oordeel staat voor hen vast. Hij zendt hun een werking van de dwaling. Het zal in de toekomst gebeuren, maar voor God staat het al vast. De tegenwoordige tijd hier kunnen we best verklaren als een ”toekomstige of profetische tegenwoordige tijd”, waarop de wetteloze zal optreden. Het staat vast dat het gaat gebeuren. In 2Petr.3:13 lezen we ook dat gerechtigheid woont (niet ”zal wonen”) in de nieuwe hemelen en de nieuwe aarde. Het is zeker zo, het staat vast. Wij kunnen van God ook niet anders verwachten, als we kijken naar zijn handelwijze met de mensen. God beantwoordt de handelingen van de mensen met tegenhandelingen. Dat zien we ook in Romeinen 1. Daar zien we steeds een contrast tussen wat de mensen hebben gedaan en wat God met hen heeft gedaan.

”Een werking van de dwaling om de leugen te geloven”
God zendt deze mensen een werking van de dwaling om de leugen te geloven. Letterlijk staat er: een werking van de leugen. Sommige mensen vragen zich af hoe God, die de leugenaars gaat straffen, de mensen een werking van de leugen kan zenden. Wij moeten de dingen in hun verband lezen. Wat we in vers 11 lezen is het gevolg van wat er in de voorgaande verzen staat. De mensen dieheel bewust de waarheid van God verwerpen zendt God de leugen. Het is een gevolg van hun verwerping van de waarheid van God. Zie ook vers 12, waar dit alles wordt samengevat. De leugen staat hier in tegenstelling tot de ”de liefde tot de waarheid”, in vers 10. Als mensen de waarheid van het evangelie van de Heer Jezus Christus zo duidelijk verwerpen, is er voor hen geen behoudenis. Ze gaan verloren. Zij krijgen in de toekomst, als de ware gelovigen door de Heer Jezus weggenomen zijn, geen kans meer om zich te bekeren. Het is zeker geen zuiver evangelie om de mensen in onze tijd te wijzen op een mogelijk behoud in de periode na de opneming van de gelovigen. In Openbaring 7 lezen wij inderdaad dat er mensen behouden zullen worden uit de volken en uit Israël. Maar we mogen bij deze groep niet denken aan hen die bewust het evangelie, in onze tijd, verworpen hebben. Er komt over hen een verharding. Zo heeft de Heere Farao ook verhard, nadat deze zich had verhard. Zo is er ook een gedeeltelijke verharding over Israel gekomen (Romeinen 11).

”Opdat allen geoordeeld worden die de waarheid niet hebben geloofd, maar een welgevallen hebben gehad in de ongerechtigheid” (vers 12)
Het woord ”opdat” in dit vers geeft het resultaat aan van wat er gaat gebeuren met de mensen in vers 10 en 11. Maar het blijft niet alleen bij die groep alleen. Nee, allen worden geoordeeld. Het oordeel van God treft allen die de waarheid niet geloofd hebben. God heeft hen eerst overgeven aan de dingen die zij zelf gezocht hebben, Hij heeft ze laten oogsten wat ze gezaaid hebben. Maar het blijft daar niet bij. Er komt een oordeel, een uiteindelijk oordeel. Het moment waarop deze mensen voor de troon moeten staan.

In de voorgaande verzen werden er al een paar eigenschappen van deze mensen genoemd, namelijk 1. die die verloren gaan en 2. zij die de liefde tot de waarheid niet hebben aangenomen. In vers 12 wordt dit bevestigd en sterker uit gedrukt. Zij hebben niet alleen de waarheid niet geloofd, maar zij hadden een welgevallen in de ongerechtigheid. Het gaat niet om mensen die ook wel zondigen. Nee, zij hebben een welgevallen in de ongerechtigheid. Het is een deel van hen. Daar genieten zij van. Wel, alle mensen die zo zijn, zullen geoordeeld worden.

(Vers 13-17). Hier begint een nieuw gedeelte. In vers 3-10a was het onderwerp ”de mens van de zonde”. In vers 10b-12 ging het over ”hen die verloren gaan”. Hier in vers 13 worden ”door de Heer geliefde broeders” aangesproken. Van vers 13 tot het eind van dit hoofdstuk horen we dezelfde warme toon van de apostel, zoals we die ook opmerkten in hoofdstuk 1:10-12. In beide gevallen werd er eerst gesproken over mensen die verloren gaan. Dit in tegenstelling met gelovigen die ”verkoren zijn tot behoudenis”.

Wat God doet verandert niet
In dit gedeelte worden de gelovigen gewezen op wat God voor hen gedaan heeft. De omstandigheden kunnen dit niet veranderen. Wij mogen weten dat ons heil niet afhangt van de omstandigheden. Wat God bewerkt is altijd vast en zeker. Hoewel de apostel in het voorgaande moest spreken over ”de mens van de zonde” en over ”hen die verloren gaan”, de gelovigen hoeven zich daardoor niet laten ontmoedigen. Paulus begint met voor hen te danken.

We kunnen deze verzen als volgt indelen:

- vers 13,14: Uitverkoren door God.

- vers 15 : Staat vast en houdt de inzettingen.

- vers 16,17: Een tweede gebed.

Uitverkoren door God

”Maar wij behoren God altijd te danken voor u, door de Heer geliefde broeders, dat God u als eerstelingen heeft verkoren tot behoudenis, in heiliging van de Geest en geloof van de waarheid, waartoe Hij u door ons evangelie ook geroepen heeft, tot verkrijging van de heerlijkheid van onze Heer Jezus Christus” (vers 13,14).

”Maar wij behoren God altijd te danken voor u” (vers 13). Deze woorden lazen we ook in 1:3. Toch dankt de apostel niet voor hetzelfde. In 1:3 dankt hij vooral om wat bij hen gevonden werd, namelijk hun geloof en hun liefde en hier dankt hij om wat God voor hen gedaan heeft: Hij heeft hen uitverkoren tot behoudenis. Dit in tegenstelling tot de ongelovigen die verloren gaan. In 1:3 worden de gelovigen aangesproken als ”broeders”. Hier als ”door de Heer geliefde broeders”.

Een koelere toon?
Sommige uitleggers beweren dat deze Brief ”een koelere toon” heeft in vergelijking met de Eerste Brief. Hierin kan ik niet mee gaan. Denk bijvoorbeeld aan uitdrukkingen als ”omdat uw geloof zich zeer vermeerdert” (1:3), ”wij roemen in u” (1:4), ”door de Heer geliefde broeders”, ”verkoren tot behoudenis”, ”in heiliging van de Geest” (2:13), ”geloof van de waarheid”, ”geroepen” (roeping) en ”tot verkrijging van de heerlijkheid van onze Heer Jezus Christus” (2:14). Wat een rijkdom bezitten de gelovigen, in tegenstelling tot de mensen die verloren gaan. We hebben reden om God daarvoor te danken en te prijzen!

”Door de Heer geliefde broeders”
Met wat een warmte worden de gelovigen hier aangesproken! Zij zijn niet als de mensen die verloren gaan. Zij zijn geliefd door de Heer. In 1Thess.1:4 worden ze ”door God geliefde broeders” genoemd. Zij zijn het voorwerp van de liefde van God, de Vader en van de liefde van de Zoon. De Heer om wie het gaat op ”de dag van de Heer” (2:2) is de Heer die hen liefheeft. Zij mogen genieten van de liefde van die Heer.

De beminde des Heeren
Benjamin wordt in het Oude Testament ook ”de geliefde van de Heere” genoemd. (De beminde des Heeren, Deut.33:12). In de Griekse vertaling van het Oude Testament staan ongeveer dezelfde woorden als in ons vers. Paulus was uit de stam van Benjamin. Misschien dacht hij bij het schrijven van dit gedeelte aan wat Mozes bij zijn afscheid van Benjamin gezegd heeft. Van Benjamin worden verder nog geweldige dingen gezegd: Allereerst dat hij zeker (of veilig) bij de Heere zal wonen. Ook dat de Heere hem de ganse dag zal overdekken (of te allen tijde zal beschermen) en dat hij tussen zijn schouders zal wonen. Deze woorden zijn van toepassing op de gelovigen in Thessalonika en ook op ons.

”Als eerstelingen verkoren”
”God heeft u als eerstelingen verkoren tot behoudenis.” Wat wordt bedoeld met ”als eerstelingen”? Deze uitdrukking is niet zo eenvoudig te verklaren, hoewel de inhoud geweldig is. Volgens de voetnoot kan ook vertaald worden: ”Van het begin af”. Beide lezingen zijn dus mogelijk. Wij willen nadenken over de tweede betekenis: God heeft ons van het begin af verkoren tot behoudenis.

”Van het begin af verkoren”
Waaraan denken we bij de uitdrukking: ”Van het begin af”?

- In 1Kor.2:7 vinden we de uitdrukking: ”Vóór alle eeuwen”.

- In Ef.1:4: ”Vóór de grondlegging van de wereld”.

- In Ef.3:9: ”Van alle eeuwen”.

- In Kol.1:26: ”Van alle eeuwen en geslachten”.

- In 2Tim.1:9: ”Vóór de tijden van de eeuwen”.

Paulus zegt dus dat God de Thessalonikers verkoren heeft van het begin af, dus vóór de grondlegging van de wereld. Dit te weten moet een bijzondere troost voor hen geweest zijn. Wat er ook mag gebeuren, zij weten dat God hen vóór de grondlegging van de wereld reeds had verkoren voor Zichzelf. In 1Thess.1:4 had de apostel er ook al op gewezen dat zij door God uitverkoren zijn.

”Verkoren”
Het Griekse woord dat hier met ”verkoren” is vertaald is niet hetzelfde woord als bijvoorbeeld in Ef.1:4, waar we lezen dat we uitverkoren zijn ”vóór de grondlegging van de wereld”. Sommige uitleggers gaan daarom zover dat ze zeggen dat het in ons vers niet over de uitverkiezing gaat. Het woord dat hier zo vertaald is komt enkele keren voor in het Nieuwe Testament, maar nergens heeft het de betekenis van ”verkoren”. In Fil.1:22 is het vertaald met ”kiezen”. In Hebr.11:25 met ”er de voorkeur aan geven”. Het gaat dus in beide gevallen om de keus of de voorkeur van een mens.

De uitverkiezing van Israël
In de Griekse vertaling van het Oude Testament wordt hetzelfde woord wel vertaald met ”uitverkiezing”. Bijvoorbeeld in Deut.7:6,7 en 10:15, waar we lezen dat de Heere Israël heeft uitverkoren uit alle volken op de aardbodem, om zijn eigen volk te zijn. Deut.7:8 vertoont duidelijke overeenkomsten met 2Thess.2:13. De Heere had Israël lief, daarom had Hij hen uitverkoren. Zo worden de Thessalonikers aangesproken als ”door de Heer geliefde broeders”.

Wij zijn uitverkoren
God had de Thessalonikers uitverkoren vóór de grondlegging van de wereld. Wat is het een bemoediging voor ons dat wij dit ook mogen weten. God heeft niet gewacht tot wij het waard zouden zijn. Spurgeon zei eens: ”Ik ben blij dat God mij verkoren heeft voordat ik er was, want als Hij tot op dit moment had gewacht, zou Hij mij nooit kiezen.”

”Verkoren tot behoudenis”
De verkiezing heeft ook een doel: de behoudenis. God heeft ons ”verkoren tot behoudenis”. In 1Thess.5:9 lezen we dat we niet bestemd zijn tot toorn, maar tot het verkrijgen van de behoudenis. Ook zijn wij gered (verlost) van de komende toorn (1Thess.1:10). Mensen die verloren gaan zullen in de toekomst hun eindoordeel ontvangen. Gelovigen mogen weten dat ze behouden zijn. De behoudenis heeft ook een toekomstig aspekt: wij zullen in de toekomst de behoudenis verkrijgen. Dan zijn we volledig, volkomen behouden, dan is ons lichaam ook verlost, dan is het vlees niet meer bij ons.

Romeinen 8:28-30
Een prachtige verklaring van deze gedachten vinden we in Rom.8:28-30: ”Maar wij weten dat hun die God liefhebben, alle dingen meewerken ten goede, hun die naar zijn voornemen zijn geroepen. Want hen die Hij tevoren heeft gekend, heeft Hij ook tevoren bestemd om aan het beeld van zijn Zoon gelijkvormig te zijn, opdat Hij de eerstgeborene zou zijn onder vele broeders. En hen die Hij tevoren heeft bestemd, die heeft Hij ook geroepen; en die Hij heeft geroepen, die heeft Hij ook gerechtvaardigd; en die Hij heeft gerechtvaardigd, die heeft Hij ook verheerlijkt.”

Er zijn mensen die niet behouden worden, die verloren gaan (vers 10). Zij kunnen nooit zeggen dat zij verloren gaan omdat God hen niet heeft uitverkoren. Nee, het is hun eigen schuld dat zij verloren gaan. Zij gaan verloren omdat zij ”de liefde tot de waarheid niet hebben aangenomen om behouden te worden.” De mens is zelf verantwoordelijk of hij het evangelie wil aannemen of niet.

”In heiliging van de Geest en geloof van de waarheid (vers 13)
Als iemand tot bekering komt, dan is dat enerzijds het werk van God in zijn hart en anderzijds het gevolg van het in geloof aannemen van wat God geeft. In dit vers worden beide aspekten voorgesteld. - Er is een heiliging van de Geest. Dat is het werk van God. - Er is een geloof van de waarheid. Dat toont de kant van de mens. Met ”heiliging van de Geest” wordt hier niet de praktische heiliging bedoeld, zoals we bijvoorbeeld lezen in 1Thess.4:3,7: ”Want dit is de wil van God: uw heiliging” en: ”God heeft ons niet geroepen tot onreinheid, maar in heiliging.”

Wat de Geest doet
Hier gaat het om het werk van de Geest, om de zondaar apart te zetten voor God. De Geest van God werkt in het hart van de zondaar, zodat deze inziet dat hij verloren is en zich bekeert tot God. Wij vergeten vaak dit werk van de Heilige Geest. Soms denken we dat het aan de welsprekendheid van de spreker ligt, als de mensen tot geloof in de Heer Jezus komen. Natuurlijk gebruikt God menselijke instrumenten. Maar het is de Geest van God die het werk doet: ”In heiliging van de Geest.” We lezen in Rom.15:16: ”Geheiligd door de Heilige Geest.” In 1Petr.1:2 staat: ”Door heiliging van de Geest.” De Heilige Geest is dus de bewerker van de heiliging. Het is een heiliging bewerkt door de Geest.

”Geloof van de waarheid”
De reaktie van de Thessalonikers op de prediking is ”geloof” geweest. Zij hebben het evangelie met dankbaarheid aanvaard. Zij hebben de waarheid die hun werd verkondigd aangenomen. Ja, zij hebben het als een schat in hun hart bewaard, zij hebben het evangelie een bijzondere plaats gegeven. Door het geloven van de waarheid van God stond hun behoudenis vast. Hun behoudenis begon met het werk van de Geest bij de verkondiging van het evangelie (zie 1Thess.1:5) en het geloven van de waarheid. Wat een tegenstelling met ”allen” in vers 12. Die hebben de waarheid niet geloofd. Het gevolg is dat zij geoordeeld zullen worden.

”Waartoe Hij u door ons evangelie ook geroepen heeft” (vers 14).
Hun behoudenis is mogelijk geworden door middel van de apostel en zijn medewerkers, die hun het evangelie hebben gepredikt. God heeft hen door hun prediking geroepen. Als God mensen roept, verwacht Hij dat zij zijn stem horen en gehoorzamen. We lezen in Genesis 12 dat God Abram geroepen heeft. Abram moest de roepstem van God beantwoorden. Dat heeft hij gedaan door het geloof (Hebr.11:8). Abraham is de vader geworden van vele volken. Hij wordt ook een vriend van God genoemd. Als wij de roepstem van God beantwoorden is er altijd een zegen.

Een doorgaande roeping
Uit het Grieks blijkt, dat hier bedoeld wordt de roeping die op een bepaald moment tot hen gekomen is. In 1Thess.2:12 lezen we dat God ons roept tot zijn eigen koninkrijk en heerlijkheid. In 5:24 dat Hij die ons roept, getrouw is, Hij zal het ook doen. In deze verzen staat het woord in de tegenwoordige tijd, wat wijst op een roeping die nog steeds plaats vindt, die steeds doorgaat.

”Ons evangelie”
God heeft u geroepen door ons evangelie (vers 14). Het evangelie is ook het evangelie van God (1Thess.2:2). Het is God die een blijde boodschap heeft voor de mensen. Het is ook het evangelie van Christus (Fil.1:27), want Hij is het onderwerp er van. Paulus, aan wie dit evangelie was toevertrouwd, kon ook spreken over ”mijn evangelie” (Rom.2:16; 1Tim.1:11; 2Tim.2:8).

”Tot verkrijging van de heerlijkheid van onze Heer Jezus Christus” (vers 14).
In 1Thess.2:12 lezen we dat God ons roept tot zijn eigen koninkrijk en heerlijkheid. In 1Petr.5:10 staat dat God ons heeft geroepen tot zijn eeuwige heerlijkheid in Christus Jezus. Hier in ons vers gaat het om de heerlijkheid van onze Heer Jezus Christus. We kunnen nooit genieten van de heerlijkheid van God buiten de Persoon van de Heer Jezus om. Alles wat wij ontvangen hebben, is in en door de Heer Jezus. Het gaat hier dus om de heerlijkheid van de Heer Jezus.

”Verheerlijk Mij, Vader”
Toen de Heer Jezus op aarde was, hebben de discipelen zijn heerlijkheid aanschouwd (Joh.1:14). Het is de wens van de Heer Jezus dat de gelovigen zijn heerlijkheid aanschouwen (Joh.17:24). Ook heeft Hij de heerlijkheid die de Vader aan Hem gegeven heeft, aan de discipelen gegeven (Joh.17:22). Als God, de Zoon, had de Heer Jezus die heerlijkheid van alle eeuwigheid af. Maar Hij heeft de Vader gevraagd om Hem ook te verheerlijken als mens (Joh.17:5). En God heeft Hem verheerlijkt (Fil.2:9-11).

De toekomstige heerlijkheid
Nu kan Hij die heerlijkheid delen met de zijnen. ”Het is nog niet geopenbaard wat wij zullen zijn. Wij weten dat als Hij geopenbaard zal zijn, wij Hem gelijk zullen zijn; want wij zullen Hem zien zoals Hij is” (1Joh.3:2). ”Daarom is het lijden van de tegenwoordige tijd niet waard vergeleken te worden met de toekomstige heerlijkheid die aan ons geopenbaard zal worden” (Rom.8:18). In de toekomst staat ons heerlijkheid te wachten en geen oordeel, zoals de mensen die verloren gaan.

Een tegenwoordige heerlijkheid
In deze tijd is er de bediening van de Geest en die bestaat in heerlijkheid voor de gelovigen (2Kor.3:9). ”Wij allen nu, die met onbedekt gezicht de heerlijkheid van de Heer aanschouwen, worden naar hetzelfde beeld veranderd van heerlijkheid tot heerlijkheid, als door de Heer, de Geest” (2Kor.3:18). De lichtglans van het evangelie van de heerlijkheid van Christus beschijnt de gelovigen (2Kor.4:4).

Opnieuw de toekomstige heerlijkheid
Het gaat in ons vers niet over de tegenwoordige heerlijkheid, maar over een toekomstige heerlijkheid: ”Tot verkrijging van de heerlijkheid van onze Heer Jezus Christus”. Het zal zijn zoals iemand eens gezegd heeft: ”Wij zullen heerlijk zijn.” God heeft de mensen die Hij uitverkoren heeft, geroepen tot het verkrijgen van de heerlijkheid van de Heer Jezus. De gelovigen zullen met de Heer Jezus verheerlijkt worden (Rom.8:17).

”Daarom, broeders, staat vast en houdt de inzettingen die u geleerd zijn, hetzij door ons woord, hetzij door onze brief” (vers 15).
Dit vers sluit aan bij de voorgaande verzen. Wij geloven dat we daarbij mogen denken aan de verzen 1-14. - ”Vaststaan” is in contrast met ”geschokt” (vers 2). - ”Het houden van de inzettingen” is in contrast met ”de leer van de valse leraars” (vers 1-3). - ”Onze brief” is in contrast met ”de valse brieven” die de valse leraars toonden (vers 2).

Standhouden in de verdrukking
Sommigen denken dat vers 15 ook betrekking heeft op hoofdstuk 1. Als tegenargument wil ik wijzen op het feit dat we in hoofdstuk 1 juist zien dat de Thessalonikers stand hebben gehouden in de vervolging en verdrukking: zij hebben verdrukkingen verdragen (vers 4). Het is in verband met hoofdstuk 1 niet nodig hen op te roepen vast te staan. Maar met het oog op wat in het voorgaande gezegd is, moeten zij vast staan en zich houden aan de inzettingen die zij van Paulus geleerd hebben.

Vaststaan in de Heer
Over vaststaan heeft de apostel ook geschreven in 1Thess.3:8, waar we lezen: ”Want nu leven wij, als u vaststaat in de Heer.” Dit hadden de Thessalonikers wel nodig, om temidden van alles onbeweeglijk vast te staan, zodat zij niet heen en weer geschud zouden worden als zij in contact kwamen met valse leraars.

Steeds vaststaan
In ons vers geeft het woordje ”vast” de gedachte weer van continuïteit. Eigenlijk zegt Paulus tegen hen: ”Staat steeds vast broeders”. Het woord ”staat vast” betekent letterlijk gewoon ”staan”. Zie bijvoorbeeld Mark.11:25: ”En wanneer u staat te bidden.” Alleen Johannes en Paulus gebruiken dit woord figuurlijk. Johannes zegt dat de duivel niet in de waarheid staat, omdat geen waarheid in hem is (Joh.8:44). Wij moeten vaststaan

- in het geloof (1Kor.16:13).

- omdat Christus ons heeft vrijgemaakt (Gal.5:1).

- in één geest (Fil.1:27).

- in de Heer (Fil.4:1).

In 2Thess.2:15 staat er niet bij waarin wij moeten vaststaan. In Gal.5:1 ook niet. Daar zegt Paulus tegen de Galaten iets in de zin van: ”Beste broeders, Christus heeft jullie vrijgemaakt om vrij te zijn. Wel, gaat maar door om vrij te zijn, blijft vrij.” In ons vers is het ”vaststaan” in tegenstelling met wat we zien in vers 2. Daar moest de apostel tegen hen zeggen: ”Weest niet zo snel in jullie denken geschokt of verschrikt.” Zij moesten vaststaan en zich niet heen en weer laten slingeren door valse leraars: ”Daarom, broeders, staat vast”.

Middel om vast te staan
”Daarom, broeders, staat vast en houdt de inzettingen die u geleerd zijn” (vers 15). De Thessalonikers hebben ook iets dat hen helpt om vast te staan. Namelijk de inzettingen die hun geleerd zijn. Vaststaan wordt bereikt door het houden van de inzettingen. Wie die inzettingen niet houdt, zal ook niet vaststaan. Door de dingen die ze horen van de valse leraars raken ze in de war en staan ze niet meer vast. Zo moet het niet zijn.

Het volmaakte voorbeeld
De Heer Jezus is hierin het volmaakte voorbeeld. Hij stond altijd vast. Hij hield Zich aan het Woord van God en Hij deed altijd de wil van Hem die Hem gezonden had. Hij stond vast, toen Hij in aanraking kwam met de farizeeën, die meer rekening hielden met de overlevering van de mensen dan met het Woord van God. Hij stond vast, toen de duivel zijn aanvallen op Hem richtte. Als wapen tegen de duivel gebruikte Hij het Woord van God.

Staan wij vast?
De Thessalonikers kunnen alleen vaststaan als zij zich houden aan de inzettingen die zij van de apostel geleerd hebben. Zij moeten niet meer geschokt worden door de woorden van valse leraars. Zij moeten niet meer naar hen luisteren. Dat geldt ook voor ons. Als wij bij de geringste tegenspraak van valse leraars al geschokt worden, dan staan we niet vast in het Woord van God. Daarom moeten wij het Woord bestuderen. Dat is namelijk één van de wapens die we hebben tegen de aanvallen van satan.

”En houdt de inzettingen”
De Thessalonikers moeten zich houden aan de inzettingen die hun geleerd zijn, om vast te staan. Het Griekse woord dat hier vertaald is met ”houden” betekent eigenlijk ”iets beheersen”, ”macht hebben over iets”, ”vasthouden”.

Wij moeten (vast)houden aan:

- het Woord van de Heer Jezus (Mark.9:10).

- Christus, het hoofd van de gemeente (Kol.2:19).

- de belijdenis (van Jezus) (Hebr.4:14).

- de belijdenis van de hoop (Hebr.10:23).

- de naam van de Heer Jezus (Openb.2:13).

- wat we hebben (Openb.2:25).

Wat doen we met het Woord van God?
Het woord ”houden” wordt hier in het Grieks gebruikt in de gebiedende wijs, tegenwoordige tijd. Dit betekent dat zij de inzettingen van Paulus continu moeten (vast)houden. Zij hebben er niets aan als zij alleen maar veel kennis hebben van het Woord van God. Natuurlijk is het op zichzelf goed om veel van het Woord van God te weten. Maar zij moeten het woord van God ook ”houden”. Dat woord moet een onderdeel worden van hun leven, van hun denken, van hun doen en laten. Dit alles moet als het ware beheerst worden door de inzettingen van de Heer die zij van Paulus ontvangen hebben. In hun praktische leven moet gezien worden dat zij in alles rekening willen houden met het Woord van God.

Inzettingen en overleveringen
”De inzettingen die u geleerd zijn, hetzij door ons woord, hetzij door onze brief” (vers 15). De Thessalonikers moeten de inzettingen houden. Nu kunnen we ons afvragen welke inzettingen hier bedoeld worden. Gaat het om ”de overleveringen” (NBG)? De ”kerk” kent ook overleveringen, maar die zijn niet altijd in overeenstemming met het Woord van God. Sommige uitleggers passen het toe op de catechismus of de geloofsbelijdenis.

”De inzettingen die u geleerd zijn”
Het Griekse woord dat hier vertaald wordt met inzettingen, betekent letterlijk: ”een overhandiging”, ”een overlevering”. Het woord werd in die tijd bijvoorbeeld gebruikt voor het overhandigen van lijsten met goederen van de ene officier aan de andere. In het Nieuwe Testament wordt dit woord gebruikt:

- voor ”de overlevering van de ouden” (Matt.15:2,3,6; Mark.7:3,5,8,9)

- voor ”de overlevering van de apostelen” (1Kor.11:2,23; 15:3; 2Thess.3:6).

De overlevering van de ouden
Bij ”de overlevering van de ouden” gaat het eigenlijk om ”de overlevering van de mensen”( Kol.2:8). Paulus spreekt over ”de overleveringen van mijn vaderen” (Gal.1:14). De mensen hebben dingen toegevoegd aan het gebod van God, daarom was de leer van de rabbi’s soms in strijd met de leer van het Woord van God. In Mattheüs 5 noemt de Heer Jezus dingen die de rabbi’s aan het Woord van God hadden toegevoegd en die soms in strijd waren met de gedachten van God (5:21,27,31,33,38).

De overlevering van de apostelen
Bij ”de overlevering van de apostelen” is het anders. Het gaat hierbij om wat de apostelen onderwezen hebben. Om wat zij gezien en geleerd hebben van de Heer Jezus. Deze overleveringen zijn nu voor de gelovigen ”een inzetting” geworden. Alle gelovigen moeten zich daaraan houden. We mogen zeggen dat het onderwijs van de apostelen (zoals we die vinden in de Brieven van het Nieuwe Testament) de overleveringen zijn voor de gelovigen. Bij deze overleveringen gaat het om een boodschap voor de hele gemeente, een boodschap die van de Heer afkomstig is (1Kor.11:23). Het gaat om geboden van de Heer (1Kor.14:34). Dit moeten we niet verwarren met het onderwijs en de tradities van de mensen.

Inzettingen voor alle gelovigen
De overleveringen waar het in ons vers over gaat, zijn een inzetting geworden voor alle gelovigen. Deze inzettingen gelden voor alle landen en alle tijden (1Kor.7:17; 11:16). In ons vers zien we dat de inzettingen zowel het schriftelijke als het mondelinge onderwijs van de apostel aan de Thessalonikers betrof. Wij hebben die mondelinge overlevering niet. Wij hebben de Brieven van de apostelen die bewaard zijn gebleven omdat God ze nodig vond voor ons. Die Brieven zijn voor ons voldoende om ons de hele waarheid van het christelijke geloof bij te brengen. De inzettingen waaraan wij ons hebben te houden zijn het Woord van God.

Wat mensen zeggen
Wij moeten kritisch zijn met wat mensen tegen ons zeggen. Wat zij zeggen moeten wij altijd vergelijken met het Woord van God. De Thessalonikers moeten niet luisteren naar de valse leraars, zij moeten het Woord van God vasthouden. Wij moeten voorzichtig zijn als mensen zeggen dat zij een boodschap van de Heer hebben, vooral als zij beweren dat zij die boodschap in een visioen ontvangen hebben. Wij moeten ons richten naar het betrouwbare Woord van God.

”Onze brief”
”Hetzij door ons woord, hetzij door onze brief.” Hier zinspeelt Paulus op vers 2: ”Noch door brief als van ons.” We mogen aannemen dat de woorden ”door onze brief” slaan op de eerste brief die aan hen gericht was. De inzettingen die zij geleerd hebben zijn dus mondeling tot hen gekomen door de woorden van Paulus en schriftelijk door zijn Brieven. De woorden van Paulus hebben voor hen evenveel waarde als zijn Brieven.

Tweede gebed

”En moge onze Heer Jezus Christus Zelf, en God onze Vader die ons heeft liefgehad en ons eeuwige vertroosting en goede hoop door genade heeft gegeven, uw harten vertroosten en u versterken in alle goed werk en woord” (vers 16,17).

Na de dankzegging in verband met hun uitverkiezing door God (vers 13,14) en de vermaning dat zij standvastig moeten zijn en zich houden aan de inzettingen die hun geleerd zijn (vers 15), gaat Paulus over tot gebed. Dit is het tweede gebed in deze Brief. Het eerste gebed vinden we in 2Thess.1:11,12. Dit tweede gebed is rijk aan inhoud. We zien onder andere dat de Heer Jezus Christus en God de Vader, één zijn. Wie heeft ons liefgehad? Is het de Heer Jezus, of is het God de Vader, of worden Beiden bedoeld? Het antwoord is voor ons duidelijk. Het gaat om beide personen. Voor de gelovigen zijn beide personen een bron van liefde, van troost en van hoop.

”Onze Heer Jezus Christus Zelf”
Eerst vinden we een nadere beschrijving van de personen tot Wie gebeden wordt. Paulus kan met veel vrijmoedigheid bidden tot onze Heer Jezus Christus en tot God de Vader. Het is opmerkelijk dat de naam van de Heer Jezus het eerst wordt genoemd (Zie bijvoorbeeld ook in 2Kor.13:13 en Gal.1:1). In het Grieks valt de nadruk op het woord ”Zelf”. Eigenlijk zou je kunnen lezen: ”Hijzelf, onze Heer Jezus Christus.” Zie de vertaling van het NBG: ”En Hij, onze Here Jezus Christus.” In 1Thess.3:11 slaat ”Zelf” op God de Vader. De Heer Jezus wordt in deze Brief vaak genoemd. Hij heeft een bijzondere plaats op ”de dag van de Heer”. Hij is groter dan alle machten op aarde. Hijzelf zal de wetteloze verteren door de adem van zijn mond.

Bronnen van vertroosting
Het onderwerp van het gebed is: ”Uw harten vertroosten en versterken in alle goed werk en woord.” Hijzelf en God, die nu onze Vader is, moge uw harten vertroosten. In het Nieuwe Testament worden verschillende bronnen van vertroosting genoemd:

- In 2Kor.1:3 wordt de God en Vader van onze Heer Jezus, ”de Vader der ontfermingen 
  en de God van alle vertroosting” genoemd.

- In Fil.2:1 lezen we over ”vertroosting in Christus”.

- In Hand.9:31 lezen we dat de gemeente vermeerderde ”door de vertroosting van de 
  Heilige Geest.”

- In Rom.15:4 lezen we over ”de vertroosting van de Schriften.”

- In 2Kor.7:6,7 lezen we over vertroosting door broeders.

In ons vers is het de Heer Jezus Zelf en de Vader die vertroosten.

Er is geen rijkere bron van vertroosting.

Hij heeft ons liefgehad
Paulus wil als het ware zeggen: ”Weten jullie waarom wij tot deze Personen bidden voor jullie? Laten we eens kijken wat Zij voor jullie gedaan hebben. Hij (de Heer Jezus en de Vader) heeft ons liefgehad en ons eeuwige vertroosting en goede hoop door genade gegeven. De tijd die hier gebruikt wordt geeft aan dat dit liefhebben volledig, eens voor altijd, is. Op een gegeven moment in het verleden hebben Zij hun liefde op een bijzondere manier laten blijken en wel toen de Heer Jezus stief aan het kruis van Golgotha. Maar het gaat door. Zij hebben ons nog steeds lief. Wij mogen weten dat we de voorwerpen van de liefde van God en van de Heer Jezus zijn. Niet alleen voor een moment, maar voor altijd.

”Door genade heeft gegeven”
Let op de eerste persoon meervoud in dit vers: ”Ons.” In vers 17 gaat het om de tweede persoon meervoud: ”U.” In vers 16 mogen we eraan denken wat alle gelovigen bezitten. Allen die Jezus Christus als Heer kennen en God als Vader, delen in deze geweldige zegeningen. Het is niet iets wat zij zelf verdiend hebben, maar het is hun door genade gegeven (door Gods onverdiende gunst).

”Eeuwige vertroosting en goede hoop”
Wat heeft de Heer Jezus Christus en God onze Vader ons door genade gegeven? Eeuwige vertroosting en goede hoop. Dit is geen tijdelijk bezit, het is niet alleen voor ons leven hier op aarde. Wij ontvangen vertroosting die niet afhankelijk is van tijd en omstandigheden. Het is een vertroosting die vanuit de eeuwigheid tot ons komt. Dus niet alleen zonder einde, maar met een eeuwige kwaliteit. De vertroosting die God geeft gaat niet voorbij, maar is duurzaam, eeuwig. Waren de gelovigen in Thessalonika dit misschien vergeten onder de vervolging en verdrukking die zij moesten verdragen (1:4)? Het is dan goed eraan herinnerd te worden.

Hoop voor de toekomst
Wij hebben niet alleen vertroosting voor het heden, we hebben ook hoop voor de toekomst. God wordt de God van de hoop genoemd (Rom.15:13) en Christus is onze hoop (Kol.1:27; 1Tim.1:1). De hoop wordt hier ”een goede hoop” genoemd. In Titus 2:13 lezen we van ”de gelukkige hoop”. In 1Petr.1:3 is sprake van ”een levende hoop”. De hoop van een gelovige is vast en zeker. Deze hoop hebben wij als een anker van de ziel (Hebr.6:19). Voor onze bekering waren we zonder God en zonder hoop in de wereld (Ef.2:12; 1Thess.4:13).

Vertroosting voor elke dag
God houdt Zich niet alleen met onze toekomst bezig, Hij heeft ook voor ons heden gezorgd. Dat is bijzonder. Als wij zo’n God hebben, die niet alleen zorgt voor de toekomst, maar ook voor ons heden, dan hebben wij ook reden Hem te danken. Daarom kunnen we ook met vrijmoedigheid bidden voor onze broeders en zusters die voor hun leven van elke dag vertroosting nodig hebben.

Vertroosten en versterken
Het onderwerp van het gebed van de apostel (2Thess.2:17) is, dat de Heer Jezus en God de harten van de Thessalonikers moge vertroosten en versterken in alle goed werk en woord. In 1Thess.3:2 lezen we dat Timotheüs juist naar Thessalonika was gegaan om de broeders te versterken en te vermanen (hetzelfde Griekse woord als ”vertroosten” hier) opdat niemand zou wankelen in de verdrukkingen. Dit heeft Timotheüs gedaan, hij heeft hen vermaand en versterkt met het Woord van God.

In 1Thess.3:13 bad de apostel dat de Heer de harten van de broeders zou versterken om onberispelijk te zijn in heiligheid voor onze God en Vader bij de komst van onze Heer Jezus met al zijn heiligen. Het gebed in ons vers is dat de harten van de Thessalonikers vertroost en versterkt zouden worden in alle goed werk en woord.

”In alle goed werk en woord”
Hun daad en woord moet uit een blijmoedig hart komen. De Thessalonikers (en wij) hebben allen de verantwoordelijkheid te leven volgens het Woord van God. Zij moeten zich houden aan de inzettingen de zij van Paulus geleerd hebben. Het is de Heer die zowel het willen als het werken in ons bewerkt. Paulus had al gedacht aan ”hun werk van het geloof” (1Thess.1:3). Dit moest geen uiterlijke zaak zijn. Hun harten moesten vertroost en gesterkt achter hun werk en woord staan.

Een bemoediging voor ons
Dit hebben wij als gelovigen ook nodig. Ondanks het feit dat God ons eeuwige vertroosting heeft gegeven, moeten onze harten toch bemoedigd worden om niet moedeloos te worden. Hoe gemakkelijk kunnen we zover komen dat we stoppen met ”alle goed werk en woord”. Wat we doen en wat we zeggen, is niet in de eerste plaats voor mensen, maar voor de Heer. Hetzij wij leven, hetzij wij sterven, wij zijn van de Heer. Wij hebben Hem tot voorbeeld. Van Hem lezen we dat Hij krachtig was in werk en woord voor God en al het volk (Luk.24:19).

(c) copyright Uit het Woord der Waarheid, Winschoten, september ’93
Met toestemming overgenomen voor electronische distributie door Bijbelstudie-BBS

Terug naar document-overzicht
Dit artikel wordt u aangeboden door Het BijbelArchief.
Mocht u vragen en/of opmerkingen hebben over dit artikel kunt u contact opnemen met de aanbieder.