Daniël 08

Daniël
Hoofdstuk 8

W. Kelly

Hoofdstuk 8
Een opmerkelijke verandering
Bij het begin van hoofdstuk 8 zien wij een opmerkelijke verandering. De taal, waarin de Geest van God dit visioen en de volgende visioenen openbaart, verandert hier. Bijna vanaf het begin van hoofdstuk 2 tot aan het einde van hoofdstuk 7 werd oorspronkelijk de taal van de Babylonische vorst gebruikt: het Aramees. Vanaf dit hoofdstuk tot aan het einde van het Boek, wordt het Hebreeuws gebruikt, de normale taal van het Oude Testament. Dit is niet zonder bedoeling. Wij geloven dat de reden deze is: dat dat wat in het bijzonder betrekking heeft op de rijken van de volken, wordt meegedeeld in de taal van het eerste grote rijk uit de volken. Zij waren er onmiddellijk bij betrokken. Het eerste visioen (dat van het beeld) werd gezien door een heidense koning, Nebukadnézar. Vanaf dat moment tot aan het einde van hoofdstuk 7 werd de taal gebruikt die hij sprak, het Aramees.

Hebben de Joden nog een toekomst?
Maar nu krijgen wij visioenen die in verband staan met de Joden. Hoofdstuk 8 bijvoorbeeld zinspeelt op het heiligdom, op het dagelijkse offer en op een aantal andere bijzonderheden, die voor heidenen niet interessant, ja zelfs onbegrijpelijk zijn. De details van dit visioen vinden wij misschien ook onbelangrijk, want het lijkt allemaal verleden tijd te zijn wat hier geprofeteerd wordt. Bovendien heeft het betrekking op een volk dat nu geen eenheid vormt en over de aardbodem verstrooid is (Dit was inderdaad waar toen Kelly dit schreef). Toch heeft de Geest het nodig gevonden ons deze profetie mee te delen. En wij moeten bedenken dat de Joden nog een toekomst heben.

Door eigen inspanning geen zegen
De Joden hebben altijd weer geprobeerd de beloften die God aan de vaderen beloofd heeft, te verdienen door eigen inspanning. Deze nutteloze pogingen hebben tot hun verderf geleid. Toen de Israëlieten door de macht van God uit Egypte geleid en bij de Sinaï gekomen waren, verklaarden zij alles te zullen doen wat de Heere tot hen gesproken had. Toen God hun voorstelde dat zij Hem zouden gehoorzamen, verried hun antwoord het totale onvermogen hun eigen toestand te erkennen. In plaats van zich alleen op de genade van God te beroepen, zeiden zij met de vrijpostigheid die de mens in zijn natuurlijke toestand kenmerkt: ”Al wat de Heere gesproken heeft, zullen wij doen en gehoorzamen” (Ex. 24:7). Maar wat was de praktijk? Zij deden niet wat de Heere had gezegd. Telkens weer waren zij ongehoorzaam en God was verplicht met hen te handelen naardat zij verdienden. God moest hen tuchtigen.

Zegen door genade
Ook in de toekomst zullen zij getuchtigd worden in lijden en beproeving, zij zullen door de vreselijke verdrukking heengaan waartoe zij bestemd zijn. Dan zullen zij door Zijn genade genezen worden van deze noodlottige dwaling van het vlees. Zij zullen terugkeren tot hun Messias, die hun vaderen hebben veracht en gekruisigd en zij zullen erkennen dat alleen de genade van God hen kan zegenen en dat het Zijn trouw is die alles zal vervullen, wat Hij tot hun vaderen gesproken heeft.

Hoe moeten wij het Woord van God lezen?
Als wij het Woord van God lezen, dan is het niet nodig de vervulling van de profetie in het verleden of in het heden te willen ontdekken. Het voornaamste is om het Woord zonder vooroordeel te lezen en niets anders te wensen dan te verstaan wat God ons wil onderwijzen. Daarom, of het nu gaat over het verleden, het heden of over de toekomst, het voornaamste is, dat wij altijd aan God en aan het Woord van Zijn genade onderworpen zijn. Ik wil in deze geest proberen, voor zover de Heere mij daartoe in staat stelt, de betekenis van dit hoofdstuk te verklaren.

Wanneer vond dit visioen plaats?
Het visioen van Daniël 8 vond plaats in het derde jaar van de regering van koning Belsazar. Het droomgezicht van Daniël 7 in het eerste jaar. De volgende visioenen werden gegeven nadat de macht van Babel omvergeworpen was. Tot op dit moment was er geen oordeel over Babel gekomen. Toch bereidt de plaats waar het nieuwe visioen werd gezien ons voor op een bepaalde verandering. Daniël zag het gezicht namelijk in de burcht Susan, die in het gewest Elam ligt. Dit is in het oosten. Elam is de oude naam voor Perzië of de naam van één van haar distrikten. ”Ik zag dan in een gezicht, dat ik aan de vloed Ulai was” (vers 2). Ik vermeld dit alleen om aan te tonen dat wij bepaalde aanwijzingen hebben betreffende de betekenis van de profetie die volgt.

Een ram met twee horens
Daniël heft zijn ogen op en ziet een ram. In Perzië was een ram een bekend symbool. Het kwam voor als monument en op openbare dokumenten. ”En ik hief mijn ogen op en ik zag en ziet, een ram stond voor die vloed, die had twee hoornen, en die twee hoornen waren hoog, en de een was hoger dan de andere, en de hoogste kwam het laatst op” (vers 3). Dit visioen zinspeelt duidelijk op het samengestelde karakter van het Perzische rijk. In dat rijk waren twee elementen aanwezig. Het Medische, het oudste en het Perzische, het jongste. Maar het jongste wordt in de loop van de tijd het grootste. Daarom wordt gezegd, dat één hoorn hoger wordt dan de andere en dat de hoogste het laatst opkwam. Hoewel Darius de Meder het koninkrijk ontvangt bij de val van Babylon, toch is Cyrus (Kores) de Pers degene die later de overmacht verkrijgt en daarna is het altijd de Pers die vermeld wordt. Maar nog verder terug, zelfs Darius’ macht was niet onbeperkt, hij was al was gebonden om zich te houden aan ”de wet van de Meden en de Perzen”.

De absolute macht van de koning van de Perzen
”Ik zag, dat de ram met de hoornen tegen het westen stiet en tegen het noorden, en tegen het zuiden (dat is de richting van de verschillende overwinningen van het Perzische rijk) en geen dieren konden voor zijn aangezicht bestaan, en er was niemand, die uit zijn hand verloste; maar hij deed naar zijn welgevallen en hij maakte zich groot” (vers 4). De ongewijde geschiedenis moet het Woord van God bevestigen. Maar wij behoeven niet verder te gaan dan de Schrift zelf. Lees de boeken van Ezra, Nehemia, enz. en u zult zien hoe uitgebreid en onbetwist de macht van de Perzische koning was. Zelfs in de ongewijde geschiedenis werd de uitdrukking ”de grote koning” gebruikt voor de Perzische monarchie. Het profetisch gezicht van Daniël vermeldt dat heel duidelijk: ”Maar hij deed naar zijn welgevallen en maakte zich groot”.

De geitenbok uit het westen
”Toen ik dit overlegde, ziet, er kwam een geitenbok van het westen” (vers 5). Dit ziet op de eerst vijandelijke inval die het westen ooit had gedaan in de oosterse wereld. Het oosten is de bakermat van het menselijk ras. Nadat de mens was geschapen, werd hij geplaatst in het oosten. Ook de tweede geschiedenis van de mensheid begon in het oosten; ik bedoel de geschiedenis van de wereld na de zondvloed. Toen was er in het oosten een belangrijke ontwikkeling van de beschaving. Vanuit dit centrum verspreidden de verschillende mensenrassen zich over de gehele wereld, nadat Jahweh hun taal in Babel had verward.

Alexander de Grote
Wij zien in dit gedeelte, dat het Perzische rijk eerst geen gevaar te duchten heeft, maar dat er onverwachts vanuit een heel andere hoek een macht komt, in het visioen voorgesteld door een geitenbok, een tegenstander uit het westen. Dat de macht van die vijand heel snel vooruit gaat, blijkt uit de woorden: ”En hij roerde de aarde niet aan”. Er is in de oudheid maar één rijk waarop dit kan slaan: het Griekse rijk. De grote hoorn op zijn hoofd ziet duidelijk op haar eerste leider: Alexander de Grote. ”En hij kwam tot de ram, die de twee hoornen had, die ik had zien staan voor de vloed; en hij liep op hem aan in de grimmigheid van zijn kracht. En ik zag hem, naderend tot de ram en hij verbitterde zich tegen hem en hij stiet de ram en hij brak zijn beide hoornen” (vers 6, 7).

Het einde van het rijk van de Meden en de Perzen
Hier geeft de Geest van God in een paar woorden gebeurtenissen weer die door de algemene geschiedenis worden bevestigd. Allereerst dat er een nieuw rijk zou opstaan na de val van Babel, gesymboliseerd door de ram. Een kenmerk van dat rijk was, dat het uit twee verschillende volken bestond. Dit rijk zou voor een bepaalde tijd in haar volle kracht bestaan. Maar dan komt er uit een ander werelddeel, waar tot nu toe geen koninkrijk van enige betekenis was geweest, een macht naar voren met een verbazingwekkende snelheid, een macht die beheerst wordt door een koning die buitengewoon moedig en heerszuchtig is. Deze koning verslaat het Perzische rijk zo volledig, dat er ”geen kracht was in de ram, om voor zijn aangezicht te bestaan; en hij wierp hem ter aarde en hij vertrad hem en er was niemand, die de ram uit zijn hand verloste” (vers 7).

”In de grimmigheid van zijn kracht”
Deze woorden worden in vers 6 gezegd van het Griekse rijk en van Alexander de Grote. De Grieken hadden een bijzondere reden om de Perzen te haten. De Perzen hadden de Grieken al getergd toen dezen nog bestonden uit een groep van kleine stammen, die nauwelijks probeerden om hun grenzen buiten het eigen geboorteland uit te breiden. De Perzen waren Griekenland binnengevallen en hadden geprobeerd dit land te veroveren. Deze oorlogen hebben de Perzen verloren. Door die aanvallen hebben de Perzen sterke gevoelens van haat tegen zich opgewekt. Hoewel wij niet lezen van wreedheden bij de aanvallen van de Grieken op de Babyloniërs, zijn die er ongetwijfeld geweest. De haat ging van vader op zoon over, zodat de Grieken zichzelf beschouwden als de natuurlijke vijanden van de Perzen.

Nu zou het moment komen, dat de Grieken hun aartsvijanden met gelijke munt zouden terugbetalen en de Perzen in hun eigen land zouden worden aangevallen. De geitenbok met de opvallende horen op zijn kop komt in grimmigheid aangerend, hij stoot de ram en breekt zijn twee horens, werpt hem tegen de grond en vertreedt hem. Wij vinden hier in een paar regels een nauwkeurig beeld van de ondergang van het Perzische rijk.

Wat is belangrijk in de ogen van God?
Deze grote gebeurtenissen zijn ongeveer driehonderd jaar van te voren aan Daniël bekendgemaakt. In de geschiedenis van de wereld is het maar een betrekkelijk korte tijdsruimte. Het doel van de Geest is vooruit te zien naar het einde. Hij kan bekend maken wat in een betrekkelijk korte tijd vervuld moet worden, maar Hij wil vooral bekend maken wat aan het einde van de eeuw zal gebeuren. God heeft een volk dat Hem na aan het hart ligt ligt. Het is een volk dat in eigen dwaasheid weigert om op God te steunen. Nadat zij hun Messias hebben verworpen, zijn zij tot op de dag van vandaag het voorwerp van verachting en spot. En dat is in overeenstemming met het Woord van God. De macht van Perzië of Griekenland mag groot schijnen; hun oorlogen worden in de geschiedenisboeken beschreven. In de ogen van God zijn zij onbelangrijk. Hij beschrijft hun opkomst en ondergang in een paar woorden. Het doel dat God voor ogen heeft, mag onbelangrijk zijn in de ogen van de wereld, maar het heeft te maken met de belangen van Zijn Zoon en van Zijn volk.

Dit geeft de sleutel tot de verzen die volgen. Zij zijn belangrijk vanwege hun relatie met Joodse verwachtingen, die te maken hebben met wat plaats zal plaats vinden voordat de grote dag van de Heere komt. ”En de geitenbok maakte zich uitermate groot; maar toen hij sterk geworden was, brak die grote hoorn” (vers 8). Dit is letterlijk vervuld. Toen Alexander de Grote nog een jonge man was, stierf hij plotseling na een groot rijk veroverd te hebben.

Het rijk van Alexander wordt verdeeld
”En er kwamen in plaats ervan vier aanzienlijke op, naar de vier winden des hemels” (vers 8). Er ging een bepaalde tijd voorbij na de dood van Alexander de Grote, toen zijn generaals onder elkaar streden om voor zichzelf een aantal koninkrijken op te richten. Het einde ervan was, dat er vier koninkrijken werden gevormd uit de uitgestrekte gebieden die Alexander naliet. Ongeveer driehonderd jaar voor Christus vond de welbekende verdeling van het rijk van Alexander in vier koninkrijken inderdaad plaats.

Een kleine hoorn
”En uit één van die kwam voort een kleine hoorn” (vers 9). Deze kleine hoorn wordt op andere plaatsen in de Schrift ”de koning van het noorden” genoemd. Omdat hij in het noorden is, breidt hij zijn gebied uit ”tegen het zuiden en tegen het oosten en tegen het sierlijke land” (vers 9). Uit dit rijk kwam een koning voort die later een zeer belangrijke rol zou spelen in verbinding met het land en het volk van de Joden. Wij lezen dat deze kleine hoorn ”groot werd tot aan het heer des hemels; en hij wierp er sommigen van dat heer, namelijk van de sterren, ter aarde neer, en hij vertrad ze” (vers 10). Ik denk dat hiermee mensen bedoeld worden, die een eervolle en belangrijke plaats innamen onder het Joodse volk. Zo worden in het Nieuwe Testament sterren gebruikt als symbool van hen die in de Gemeente een plaats van gezag bekleden. Op dezelfde wijze wordt hier met de woorden ”heer des hemels” gezinspeeld op personen die een plaats van gezag bekleedden in de Joodse politiek.

Wij zullen zien dat in de profetie van Daniël in deze en in de volgende hoofdstukken steeds meer gesproken wordt over Israël. God’s gedachten gaan uit naar Zijn volk. Dit houdt vanzelfsprekend nog niet in dat Zijn volk in een goede toestand is. Het volk heeft gefaald in zijn verantwoordelijkheid, maar de beloften die God gedaan heeft zullen vervuld worden, want de genadegaven en de roeping van God zijn onberouwelijk.

Wat je belijdt, moet je ook zijn
Ook in het christendom is het zo dat iedereen die de Heere belijdt, verantwoordelijk is om zich als christen te gedragen. Het kan zijn dat hij opnieuw geboren is, het kan zijn dat hij een naamchristen is, misschien is hij alleen maar gedoopt; door de uiterlijke positie die hij inneemt, hoort hij bij het huis van God en is hij verantwoordelijk om zich in overeenstemming daarmee te gedragen. Wij denken vaak dat alleen zij die werkelijk bekeerd zijn dergelijke verplichtingen hebben, maar dat is een vergissing. Natuurlijk heeft hij die opnieuw geboren is een extra grote verantwoordelijkheid: ”Als wij door de Geest leven, laten wij ook door de Geest wandelen” (Gal. 5:25).

Adeldom verplicht
Wanneer iemand zich in een bevoorrechte positie bevindt, is hij verantwoordelijk zich in overeenstemming met die plaats te gedragen. Dit is een belangrijke waarheid in de Schrift. De Tweede brief aan Timothëus spreekt hierover. Het huis van God wordt daar vergeleken met een groot huis. In dat huis zijn zowel vaten tot oneer als tot eer. Voor de gelovige geldt dat hij zich van de vaten tot oneer moet reinigen, om een vat tot eer te zijn, geheiligd, bruikbaar voor de Meester, tot alle goed werk toebereid. Dan komt de oproep dat hij iets moet ontvluchten en naar bepaalde dingen moet jagen ( 2 Tim. 2:20-22).

Wat is onze positie in Christus?
De Gemeente draagt de Naam van de Heere op aarde. Daarom is zij verantwoordelijk om als een reine bruid van Christus te wandelen en zich onbevlekt te bewaren van de wereld. Als wij denken aan dit grote voorrecht en deze grote verantwoordelijkheid, moeten wij ook oog hebben voor het verval in de christenheid. Wij moeten ons goed bewust zijn in welke positie wij zijn geplaatst. Wij kunnen nooit beoordelen hoe diep wij zijn gezonken als christenheid, totdat wij de plaats zien waarin God ons geplaatst heeft. Wat is onze positie als christen? Wij zijn levend gemaakt met Christus. Onze overtredingen zijn vergeven. Wij hebben vrede met God. Wij zijn kinderen van God, wij zijn erfgenamen van God en medeërfgenamen van Christus. Wij zijn gezegend met alle geestelijke zegening in de hemelse gewesten. Wij zijn leden van Zijn lichaam en hebben in principe lief met dezelfde liefde waarmee de Vader de Zoon liefheeft.

Sommigen denken, dat als iemand geen Jood of heiden is, hij dan automatisch een christen moet zijn. Maar als men bedenkt wat een christen is, namelijk iemand die tot koning en tot priester voor God is gemaakt, iemand die gereinigd is van zijn zonden en nu een aanbidder is geworden, iemand die geen geweten van zonde meer heeft, dan moet men zijn standpunt herzien en voelt men dat men geen juist beeld heeft van de eigen roeping en verantwoordelijkheid.

De plaats van Israël
Hetzelfde principe geldt ook voor Israël. Met ”het heer en de sterren van de hemel” wordt gezinspeeld op hen die een plaats van verantwoordelijk en gezag innemen in Israël. Israël is het volk dat naar Gods gedachten de eerste plaats op aarde heeft. Zij zullen tot een hoofd en niet tot een staart van de volken zijn. Dit is misschien een nieuwe gedachte voor mensen die gewend zijn naar de Joden te kijken met een houding van minachting en medelijden. Mensen die hen alleen beoordelen naar hun tegenwoordige vernederde toestand. Maar om juist te oordelen, moeten wij de dingen zien zoals God ze ziet, in overeenstemming met Zijn Woord.

Israëls verantwoordelijkheid
God gebruikt deze uitdrukkingen: ”Heer des hemels” en ”sterren” met betrekking tot Joden, die in een positie van uiterlijk gezag geplaatst zijn. Uitleggers hebben gedacht dat hiermee, omdat in zulke verheven bewoordingen over mensen gesproken wordt, christenen bedoeld moeten zijn. Maar als volk van God houdt Israël de eerste plaats in de gedachten van God. Dit is hun roeping. En ”de genadegaven en de roeping van God zijn onberouwelijk” (Rom. 11:29). Israël zal in de ogen van God altijd deze verheven plaats hebben en in overeenstemming met die plaats wordt zij geoordeeld.

Wij gaan terug naar het visioen van Daniël 8. Daniël ziet dit gezicht, terwijl de macht van Babel nog niet verdwenen is. Ook dit visioen laat ons zien wat er in de laatste dagen zal gebeuren. En wel met betrekking tot Israël, voordat de macht die met Babylon begon, definitief terzijde wordt gezet. De kleine hoorn werd heel groot en wierp sommige van het heer des hemels en van de sterren neer en vertrad ze (vers 10). Dat wil zeggen, dat bepaalde Joodse regeerders ten val worden gebracht. De kleine hoorn zal ze behandelen met grote wreedheid en hij zal ze vernederen. ”Ja, hij maakte zich groot tegen de Vorst van dat heer” (vers 11). Ik denk dat het betekent: hij maakte zich groot tegen de Heere Zelf. De persoon die door deze kleine hoorn wordt voorgesteld, zou zo ver gaan dat hij zichzelf tot de vorst van het heer verhoogde. ”En van Hem werd weggenomen het gedurig offer en de woning van Zijn heiligdom werd neergeworpen. En het heer werd in de afval overgegeven tegen het gedurig offer” (vers 11b en 12a). Vervolgens lezen wij weer van de kleine hoorn: ”En hij wierp de waarheid ter aarde; en deed het en het gelukte wel” (vers 12). Eigenlijk vormen vers 11b en 12a een tussenzin. In het laatste gedeelte van vers 12 hebben wij weer ”hij”, wat duidt op de kleine hoorn van vers 10. Deze ”hij” is de hoorn die zou verschijnen en op wrede wijze met het Joodse volk en met hun regeerders zou handelen.

Hoelang
”Daarna hoorde ik een heilige spreken; en de heilige zeide tot de ongenoemde, die daar sprak: Tot hoelang zal dat gezicht van het gedurig offer en van de verwoestende afval zijn, dat zowel het heiligdom als het heer ter vertreding zal overgegeven worden? En hij zeide tot mij: Tot twee duizend driehonderd avonden en morgens; dan zal het heiligdom gerechtvaardigd worden” (vers 13,14).

Antiochus Epifanes
Ik vermoed dat er, met uitzondering van het gedeelte dat hier als tussenzin is aangemerkt, een gedeeltelijke vervulling van deze profetie in het verleden is geweest. In hoofdstuk 11 lezen wij over een persoon die dezelfde kenmerken heeft als de persoon die hier wordt aangeduid als ”de kleine hoorn”. Ja, zijn kenmerken worden daar nog nauwkeuriger aangegeven. Wie is deze persoon? Hij wordt in de ongewijde geschiedenis Antiochus Epifanes genoemd. Hij was een bijzonder slecht mens. Als u de boeken van de Maccabeeën hebt gelezen, die weliswaar geen deel van de Schrift zijn, maar toch in grote lijnen waar zijn, dan weet u dat die boeken deze koning van Syrië beschrijven en de vreselijke gevoelens die hij tegen Israël koesterde. Hij probeerde hen een heidense eredienst op te dringen, speciaal die van Jupiter Olympus en hij bracht alle Joden ter dood die zijn bedoelingen weerstonden. Na lange tijd werd hij verslagen, gedeeltelijk door de Romeinen en gedeeltelijk door de kracht en moed van de Maccabeeën zelf. De tempel werd gereinigd en de Joodse eredienst werd hersteld. Toen werd het feest van de tempelwijding ingesteld.

De koning van het noorden
Ongetwijfeld wordt Antiochus Epifanes bedoeld met de kleine hoorn. Maar dezelfde kenmerken die wij bij hem vinden, vinden wij ook bij een andere grote leider in de eindtijd. Dit wordt duidelijk gemaakt in het laatste deel van dit hoofdstuk. Als de profeet door de engel Gabriël wordt toegesproken, zegt hij: ”Versta, gij mensenkind! want dit gezicht zal zijn tot de tijd van het einde” (vers 17). Deze vermelding wijst er op, dat wat Gabriël in bijzonderheden gaat uitleggen, vooruitziet naar de eindtijd. Ongetwijfeld is Antiochus Epifanus een beeld van de komende koning van het noorden, in de tijd van de grote verdrukking.

De gramschap, de toorn van de Heere
”En hij zei: Zie, ik zal u te kennen geven, wat er geschieden zal aan het einde van deze gramschap; want ter bestemder tijd zal het einde zijn” (vers 19). Als wij een beetje vertrouwd zijn met de profeten, dan weten wij wat dit betekent. De uitdrukking ”de gramschap”, ”de toorn”, wordt aan het einde van Jesaja 5 en ook in hoofdstuk 9 en 10:25 telkens herhaald. Jesaja toont aan dat ten gevolge van de afgoderij van Israël en in het bijzonder van hun koningen, de gramschap, de toorn van God tegen hen werd opgewekt. God moet Zijn volk kastijden. Eerst lijkt het er op dat de kastijding een goede uitwerking heeft en dat Israël zich zal bekeren, maar dan breekt het kwaad opnieuw uit, zoals kwaad altijd doet als het niet wordt veroordeeld en weggedaan. Steeds weer lezen wij: ”Om dit alles keert Zijn toorn zich niet af, maar Zijn hand is nog uitgestrekt” (Jes. 9:11,16,20;10:4). Zijn toorn ontbrandt steeds weer, totdat wij in hoofdstuk 10:25 vinden, dat Jahweh zegt dat Zijn gramschap zal ophouden. En in 12:1 zegt Israël: ”Ik dank U Heere, dat Gij toornig op mij geweest zijt, maar Uw toorn is afgekeerd en Gij troost mij”.

Assyrië, de roede van Mijn toorn
Als God Zijn volk moet tuchtigen, kan Hij daarvoor een heidense koning gebruiken. Hier gebruikt God de Assyriër (Assur). Dit ziet allereerst op Sanherib, de toenmalige koning van Assyrië. De Assyriër wordt gebruikt als de roede van Gods toorn (Jes. 10:5). Maar als God Zijn hele werk op de berg Sion en in Jeruzalem voleindigd heeft (vers 12), dan zal Hij de Assyriër zelf vernietigen. Die vergat dat hij slechts een roede was in de handen van Jahweh. Hij dacht dat alles zijn eigen wijsheid en macht was, maar Jahweh zegt dat Hijzelf met de roede zal handelen en haar zal verwoesten (vers 13). Zo zien wij in dit hoofdstuk dat de gramschap van de Heere tegen Israël ophoudt met de verwoesting van de Assyriër (vers 25).

Tweemaal een kleine hoorn
Nu kan de vraag opkomen, waarom hier het vierde rijk niet wordt ingevoerd. De reden is, dat hoewel de heerschappij van de eerste rijken is weggenomen, hun macht toch blijft voortbestaan. De macht die zulk een belangrijke rol speelt in de laatste dagen, komt voort uit het derde rijk (het Grieks-Macedonische rijk) en niet uit het vierde (het Romeinse rijk). Wij moeten bedenken, dat de kleine hoorn van Dan. 8:9 een heel andere macht is dan de kleine hoorn van hoofdstuk 7:8. De kleine hoorn uit hoofdstuk 7 is de laatste leider van het Romeinse rijk. Die komt tevoorschijn uit het vierde rijk, als dat in tien koninkrijken is verdeeld. De kleine hoorn uit hoofdstuk 8 is de macht die verrijst uit het derde rijk, dat verdeeld is in vier delen en niet in tien.

Ongetwijfeld is de heerschappij over de wereld overgegaan van het derde naar het vierde rijk, maar zoals wij in Sanherib een vertegenwoordiger hadden van de Assyriër, zo zal er in de laatste dagen ook een erfgenaam van het derde rijk zijn, die zich vooral met Israël zal bezighouden. Zoals er een grote leider in het westen zal zijn, zo zal er ook een leider in het oosten zijn, die voortkomt uit het Grieks-Macedonische rijk.

Wie stellen de ram en de bok voor?
In vers 20 lezen wij dat de ram met de twee horens de koningen van de Meden en de Perzen voorstelt. In vers 21 lezen wij: ”Die harige bok nu, is de koning van Griekenland; en de grote hoorn, die tussen zijn ogen is, is de eerste koning”. In vers 22 wordt het uiteenvallen van het Griekse rijk beschreven en in vers 23 wordt er aan toegevoegd: ”Doch op het laatst van hun koninkrijk, als de afvalligen het op het hoogste gebracht zullen hebben, zo zal er een koning staan, stijf van aangezicht, en raadselen verstaande”. Ik denk dat dit niet heenwijst naar Antiochus Epiphanes, maar naar de persoon waarvan hij een type is. ”En zijn kracht zal sterk worden, doch niet door zijn kracht” (vers 24). Dit is een opmerkelijke beschrijving die niet gebruikt wordt voor de kleine hoorn in hoofdstuk 7. Daar was het, naar mijn gedachten, door eigen kracht.

Hij zal het heilige volk verderven
De koning hier is afhankelijk van de sterkte die hem door anderen wordt gegeven. Hij zal het werktuig zijn van politiek en macht, niet van zijn eigen kracht. ”En hij zal het wonderlijk verderven en zal geluk hebben en zal het doen; en hij zal de sterken, alsook het heilige volk verderven” (vers 24). Hij wordt dus uitdrukkelijk vermeld in verbinding met de Joden als natie. Opvallend is, dat wij hier niet lezen van de heiligen van de Allerhoogste. Wat wij hier lezen is enkel een figuurlijke uitdrukking van de grote mensen uit het Joodse volk. Deze koning zal zich met Israël bemoeien en zal de machtigen en het heilige volk verderven.

Opkomst en ondergang van deze koning
”En door zijn vernuft zo zal hij de bedriegerij doen gedijen in zijn hand; en hij zal zich in zijn hart verheffen; en in stille rust zal hij er velen verderven” (vers 25a). Dat wil zeggen, dat deze koning er van profiteren zal dat Israël in een toestand van rust zal zijn en volkomen onvoorbereid op zijn sluwheid. ”Hij zal staan tegen de Vorst der vorsten, doch hij zal zonder hand verbroken worden” (vers 25b). In de laatste strijd blijkt, dat hij volkomen machteloos is, zoals ook in een andere schriftplaats wordt gezegd (Dan. 11:45). ”En hij zal tot zijn einde komen en zal geen helper hebben”.

Twee gevaren bedreigen de Joden
Ik zal proberen de betekenis van deze koning en van wat hij zal doen duidelijk te maken. Over deze persoon wordt in verschillende gedeelten van het Woord van God gesproken. Hij wordt aangeduid als ”de Assyriër”, of ”de koning van het noorden”. Een kenmerk van hem is, dat hij de grote vijand van de Joden zal zijn. Twee gevaren zullen in die tijd de Joden bedreigen. Er zal een kwaad van binnenuit zijn, in hun eigen land, namelijk de antichrist die zichzelf verheft als god in Gods tempel (2 Thess. 2:4). Er zal ook een kwaad van buitenaf zijn, namelijk de Assyriër. Zoals gezegd, hij is de grote vijand van de Joden en hij wordt gekenmerkt door sluw gedrag. Hij is niet alleen oorlogszuchtig (hij heeft een wreed gelaat), maar hij verstaat ook duistere uitspraken, raadselen. Hij zal een grote politicus zijn, die veel invloed op de Joodse gedachten zal hebben. Zij zijn immers altijd een volk geweest dat hield van research en allerlei intellektuele spekulaties. In de loop van de eeuwen zijn er veel intellektuelen uit de Joden voortgekomen. Daarom zal de invloed van deze koning onder hen enorm zijn.

Zoals gezegd, deze twee gevaren zullen de Joden bedreigen: De antichrist zal de plaats van de ware Messias in het land Israël innemen. Het zal duidelijk zijn, dat als iemand zich aanmatigt de Messias te zijn, hij uit het Joodse volk moet voortkomen en in het land Israël moet wonen. De Assyriër, de koning van het noorden, zal iemand zijn die een openlijke vijand van hen is.

Een bewijs uit Jesaja 10
Nu wil ik enkele schriftplaatsen aanhalen om te laten zien dat de Assyriër en de antichrist twee totaal verschillende en tegengestelde machten zijn. De Assyriër zal de vijand van de antichrist zijn: de één zal de grote, zichzelf verhogende, mens van binnenuit zijn en de ander de leider van de vijand van buiten af. Jesaja 10 geeft ons in de profeten de eerste duidelijke aanwijzing over hem: ”Want het zal geschieden, als de Heere een einde zal gemaakt hebben aan al Zijn werk op de berg Sion en te Jeruzalem, dan zal Ik bezoeken de vrucht van de grootsheid des harten van de koning van Assyrië, en de pracht van de hoogheid zijner ogen” (vers 12).

Nu zullen sommigen zeggen, dat er nu geen Assyriërs meer zijn: er bestaat immers geen natie meer met die naam. Dan moeten wij ons eerst afvragen, of de Heere aan ”al Zijn werk op de berg Sion een einde gemaakt heeft”. Heeft Hij dat werk voltooid> Nee, dat heeft de Heere zeker nog niet gedaan. Nu, dan is ook de Assyriër niet geheel verdwenen. Wij lazen dat wanneer Hij Zijn ganse werk gedaan heeft op de berg Sion en in Jeruzalem, Hij de vrucht van de hooghartigheid van de koning van Assur bestraffen zal. Maar de Joden zijn nog niet in hun land en Jeruzalem wordt nog door de volken vertreden (Kelly schreef dit in 1860). Dit vers bewijst ons dat de Joden weer in hun land zullen komen en dat Jeruzalem van de slavernij van de volken zal worden bevrijd.

Wanneer de Joden bijeenvergaderd worden door de macht van God en terugkeren naar hun land, dan zal dezelfde macht van God de vertegenwoordiger van de Assyriër in de laatste dagen laten terugkeren en optreden. En zoals de Assyriër de eerste grote vijand van Israël was, zo is hij ook hun grootste vijand in de eindtijd. Hij zal aanwezig zijn, om zijn oordeel te ontvangen, wanneer de Heere Zijn ganse werk op Sion en in Jeruzalem zal hebben voleindigd.

In Daniël 11 wordt de Assyriër de koning van het noorden genoemd, die naar het land van het Sieraad zal komen en de Joden zal aanvallen (vers 40, 41). Maar dan zal hij geoordeeld worden: ”Hij zal tot zijn einde komen, en zal geen helper hebben” (vers 45).

De koning van Babel
Opmerkelijk is, dat in het begin van Jesaja 14 over de koning van Babel wordt gesproken (vers 4). ”Dan zult gij deze spreuk opnemen tegen de koning van Babel en zeggen: Hoe houdt de drijver op? Hoe houdt de goudene op?” De koning van Babel vertegenwoordigt niet de Assyriër. Babylon en Assyrië waren twee verschillende machten. Babylon was nog een kleine provincie toen Assyrië een groot rijk was. Eerst toen de Assyriërs in verval waren, verrees Babel als een grote macht.

God zal Zich over Jakob ontfermen
In Jes. 14:1 lezen wij: ”Want de Heere zal Zich over Jakob ontfermen en Hij zal Israël nog verkiezen en Hij zal hen in hun land zetten; en de vreemdeling zal zich bij hen voegen en zij zullen het huis van Jakob aanhangen”. De volken van de wereld zullen teruggezet worden op hun plaats. ”En het huis Israëls zal hen erfelijk bezitten in het land des Heeren tot knechten en tot maagden” (vers 2). De volken zullen blij zijn als zij in die dagen, in plaats van Israëls meesters, hun dienstknechten mogen zijn. ”En zij zullen gevangen houden hen, die hen gevangen hielden, en zij zullen heersen over hun drijvers. En het zal geschieden ten dage, wanneer de Heere u rust geven zal van uw smart, en van uw beroering, en van de harde dienstbaarheid, waarin men u heeft doen dienen; dan zult gij deze spreuk opnemen tegen de koning van Babel, en zeggen: Hoe houdt de drijver op? Hoe houdt de goudene op? De Heere heeft de stok der goddelozen gebroken, de scepter der heersers” (vers 3-5). Hier vinden wij een toestand op aarde die nog toekomst moet zijn.

Het einde van de macht van Babel
Uit de Schrift blijkt duidelijk, dat vanaf de tijd van de heerschappij van Babel, Israël nooit in een toestand is geweest om een spotlied als in Jes. 14:4 aan te heffen. De ”tijden der volken” zijn begonnen met de verbanning van de Joden naar Babel. En Jeruzalem is tot op deze dag door de volken vertreden. De ene macht na de andere heeft de stad in bezit genomen. In de laatste dagen, waarover hier gesproken wordt, zien wij dat de Joden de volken aan zich zullen onderwerpen en ze tot hun dienstknechten zullen maken. Wanneer deze tijd komt en niet eerder zullen zij dit spotlied aanheffen: ”Hoe heeft de drijver opgehouden?” Dit profetische lied ziet op de koning van Babel, van wie Nebukadnézar de vertegenwoordiger was. Wie wordt hier bedoeld? Het beest, de laatste erfgenaam van de macht die begon met de koning van Babel, wiens vemietiging een grote vreugde bij Israël tevoorschijn zal roepen. Toen de koning van Babel deze macht kreeg, waar was toen de Assyriër? Hij was volkomen geruïneerd. Het rijk van Babel, dat een kleine macht was geweest, rees op uit de ruines van de Assyriërs.

De toekomstige Assyriër
Maar let in dit hoofdstuk op vers 24: ”De Heere der Heerscharen heeft gezworen, zeggende: Indien niet, gelijk Ik gedacht heb, het alzo geschiede en gelijk Ik beraadslaagd heb, het bestaan zal! Dat Ik Assur in Mijn land zal verbreken, en hem op Mijn bergen vertreden; opdat zijn juk van hen afwijkt, en zijn last van hun schouder wijkt. Dit is de raadslag, die beraadslaagd is over dat ganse land” (vers 24-26a). Hieruit blijkt dus, dat wanneer de dag van Israëls herstel komt, zij niet alleen zullen triomferen in het lot van de koning van Babel, maar dat de Heere ook een einde zal maken aan de Assyriër. Zoals gezegd, dit kan niet de historische Assyriër van het verleden zijn. Die was er al niet meer toen Babel aan de macht kwam. De historische Assyriër kan alleen een type geweest zijn van een macht die nog komen moet. Dit toont dat er in de laatste dagen twee grote machten zullen zijn. Het beest wordt voorgesteld door de koning van Babel. In die tijd zal hij de vijand zijn van de getrouwe Joden, hoewel hij zegt een vriend van het volk te zijn, dat wil zeggen van de goddeloze meerderheid van het volk. De Assyriër daarentegen zal de leider zijn van een openlijk vijandige coalitie van volken tegen Israël.

Een bewijs uit Jesaja 30
Andere Schriftplaatsen bewijzen hetzelfde. Zo vinden wij in Jesaja 30 dezelfde machten: ”Ziet, de Naam des Heeren komt van ver, Zijn toom brandt en de last is zwaar; Zijn lippen zijn vol gramschap en Zijn tong, als een verterend vuur. En Zijn adem is als een overlopende beek, die tot aan de hals toe raakt; om de heidenen te schudden met een schudding der ijdelheid, als een misleidende toom in de kinnebakken der volken. Er zal een lofzang bij u zijn, gelijk in de nacht, wanneer het feest geheiligd wordt; en blijdschap des harten, gelijk van een, die met fluiten wandelt om te komen tot de berg des Heeren, tot de Rotssteen van Israël. En de Heere zal Zijn heerlijke stem doen horen en de nederlating van Zijn arm doen zien, met grimmigheid van toorn, en een vlam van verterend vuur, stralen en een vloed, en hagelstenen. Want door de stem des Heeren zal Assur te morzel geslagen worden, die met de roede sloeg. En alwaar die gegrondveste staf doorgegaan zal zijn (op welke de Heere die zal hebben doen rusten), daar zal men met trommels en harpen zijn; want met bewegende bestrijdingen zal Hij tegen hen strijden. Want Tofeth is van gisteren bereid; ja, hij is ook voor de koning bereid; Hij heeft hem diep en wijd gemaakt, het vuur en hout van zijn brandstapel is veel; de adem des Heeren zal hem aansteken als een zwavelstroom” (vers 27-33).

Tofeth is van gisteren bereid
Dit zinspeelt er duidelijk op dat Assyrië het werktuig is van Jahweh om Zijn volk te kastijden, zoals wij ook zagen in Jes. 10:5. Dit gedeelte maakt ook duidelijk dat het niet gaat over een aards oordeel, maar dat het veel verder gaat. ”Tofeth” of de brandstapel is van ouds bereid. ”Ook voor de koning”. Tofeth is niet alleen voor de Assyriër, maar ook voor ”de koning” bereid. Er wordt naar twee verschillende personen verwezen, zoals wij ook in hoofdstuk 14 zagen. ”De koning” zal in het land Israël zijn en daar regeren onder de bescherming van de erfgenaam van Babel in die dag. Hij zal zich aanmatigen de ware Messias te zijn. Tofeth is voor hem, de antichrist, bereid, maar ook voor de Assyriër. Zij zullen beiden worden overgegeven aan het Goddelijk oordeel.

Een bewijs uit Micha
De profeten spreken veel meer over de Assyriër dan over de antichrist, ”de koning”. Wij zijn in het algemeen ons niet bewust van de verstrekkende omvang van de profetie. Als u naar de kleine profeten kijkt, bijvoorbeeld naar Micha 5, dan zult u een toespeling op dezelfde heerser vinden die heel duidelijk is. Het hoofdstuk begint met een oproep (Micha 4:14). ”Nu formeert u met benden, gij dochter der bende, hij zal een belegering tegen ons stellen; zij zullen de rechter Israëls op het kinnebakken slaan”. Hier hebben wij de verwerping van de Messias.

Vervolgens is het eerste vers van hoofdstuk 5 een tussenzin die ons toont Wie de rechter van Israël is. ”En gij, Bethlehem Efratha! zijt gij klein om te wezen onder de duizenden van Juda? Uit u zal Mij voortkomen, Die een Heerser zal zijn in Israël en Wiens uitgangen zijn van ouds, van de dagen der eeuwigheid”. Zij zullen Hem op het kinnebakken slaan, maar uiteindelijk zal Hij hun Heerser zijn, Hij is de eeuwige God ”Wiens uitgangen zijn van ouds, van de dagen der eeuwigheid”.

Dan komt na deze tussenzin: ”Daarom zal Hij hen overgeven, tot de tijd toe, dat zij, die baren zal, gebaard heeft; dan zullen de overigen van Zijn broeders zich bekeren met de kinderen Israëls”. Dat wil zeggen, totdat het plan van God dat Hij heeft met Zijn volk uitgevoerd wordt. ”En Hij zal staan en zal weiden in de kracht des Heeren, in de hoogheid van de Naam van de Heere, Zijn God, en zij zullen wonen, want nu zal hij groot zijn tot aan de einden der aarde. En Deze zal Vrede zijn; wanneer Assur in ons land zal komen en wanneer hij in onze paleizen zal treden. Let op, ”wanneer Assur in ons land zal komen” en ”wanneer hij in onze paleizen zal treden”, is iets dat nog nooit vervuld is.

Het is duidelijk, dat toen de Assyriër in het verleden in het land kwam, er nog geen Rechter van Israël was en ook was Israël in die tijd nog niet overgeleverd. De Assyriër van die dag was slechts het type van de grote opvolger van dezelfde macht in de laatste dagen. En dan zal de Rechter van Israël opkomen voor de rechten van Zijn volk. De Rechter die eens op het kinnebakken werd geslagen, zal door Zijn volk worden aangenomen, als Gods grote raadsbesluiten vervuld worden. ”Hij zal vrede zijn”.

Dan vinden wij in vers 5: ”Alzo zal Hij ons redden van Assur, wanneer die in ons land zal komen en wanneer Hij in ons gebied zal treden. En Jakobs overblijfsel zal zijn in het midden van vele volken, als een dauw van de Heere, als druppels op het kruid, dat op geen man wacht, noch mensenkinderen verbeidt. Ja, het overblijfsel van Jakob zal zijn onder de heidenen, in het midden van vele volken, als een leeuw onder de beesten des wouds, als een jonge leeuw onder de schaapskudden; die, wanneer hij doorgaat, zo vertreedt en verscheurt hij, dat niemand redt” (vers 5-7). De inval van de Assyriër en zijn uiteindelijke vernietiging zien wij hier in verbinding met de uiteindelijke bevrijding van Israël.

God komt tot Zijn doel
Wij zagen dat Antiochus Epifanes een type is van de Assyriër. De Assyriër zal van buitenaf komen in dezelfde tijd dat er een koning in het land zal zijn. Beiden zullen vallen onder het niets sparende oordeel van God. Maar Zijn volk, dat gereinigd is door de beproevingen, ziet uit naar hun Messias. Nu kunnen de plannen van God in genade en goedheid en heerlijkheid in verband met Zijn aardse volk uitgevoerd worden.

Wat is onze toekomst?
Weten wij ook welke plannen God met ons heeft? Wij behoren Christus in de hemel toe, wij zijn een hemels volk en wij zullen met Hem regeren over deze aarde, in plaats van dat wij een volk zijn over wie Hij zal regeren. Maar dit hoeft onze belangstelling voor de dingen die over de aarde zullen komen en onze belangstelling voor het aardse volk, niet in de weg te staan. Wij hebben met deze wereld niets te maken, wij zijn er vreemdelingen, maar wij mogen al deze visioenen in het licht van de hemel lezen. Wij kunnen door de Heilige Geest deze dingen verstaan. En de Heere geve dat onze geest opmerkzaam moge zijn op wat Hij ons voorlegt en dat onze harten naar Zijn komst mogen verlangen.

(c) copyright Uit het Woord der Waarheid, Winschoten, januari ’87
Met toestemming overgenomen voor electronische distributie door Bijbelstudie-BBS

Terug naar document-overzicht
Dit artikel wordt u aangeboden door Het BijbelArchief.
Mocht u vragen en/of opmerkingen hebben over dit artikel kunt u contact opnemen met de aanbieder.