Nehemia 08

Een overdenking over Nehemia
Hoofdstuk 8
J. DE BLAAUW

Vers 72 van het vorige hoofdstuk sluit aan bij Neh. 11:1. De hoofdstukken 8, 9 en 10 zijn dus een soort tussenvoegsel. In deze hoofdstukken worden we bepaald bij de godsdienstige toestand van het volk. Wij zien hier een heerlijk werk van Gods genade in hun harten en het gezag dat het Woord van God heeft in de harten van hen die dit Woord de plaats geven die het toekomt.

Een korte terugblik
In Nehemia 3 begint het volk, onder de leiding van Nehemia, met het herstellen van de muur en de poorten van Jeruzalem. Door deze muur en de poorten was het volk afgezonderd, beschermd en beveiligd tegen alle gevaren van buitenaf.

In hoofdstuk 4, 5 en 6 wordt, ondanks alle tegenstand van de vijand, de bouw van de muur voltooid in tweeënvijftig dagen. Wij zien ook Nehemia’s afhankelijkheid en hoe hij steeds weer in het gebed tot God roept.

In hoofdstuk 7 lezen we onder andere over de bewaking van de stad, wie het recht heeft er te wonen of er te komen en wie het priesterschap mag uitoefenen, dit alles op grond van de geslachtsregisters. Door deze geslachtsregisters kon vastgesteld worden wie bij het volk van God hoorde en wie niet.

Een belangrijke vraag
Nu komt een belangrijke vraagnaar voren. Een vraag die belangrijk is voor het zwakke en geringe overblijfsel dat uit Babel is teruggekeerd, maar ook een vraag die belangrijk is voor ons. Ook wij zijn ons (net als zij) bewust van onze eigen zwakheid. Maar toch mogen we weten dat wij, net als de Joden toen, op de plaats zijn die God ons heeft aangewezen. Wij weten dat wij de waarheid van het éne lichaam van Christus in zwakheid verwerkelijken en dat de vrije werking van de Heilige Geest vaak door menselijke instellingen en werkingen van het vlees belemmerd wordt. Toch willen wij graag in afzondering van het kwaad leven. Wij moeten, net als Nehemia, niet buiten de muur gaan, naar het dal van Ono (een beeld van de handige religieuze handwerkers) om daar met de vijanden te onderhandelen. En wij mogen ook niet vluchten in de tempel om ons daar te verbergen (6:2-4; 10,11). Als wij zo gescheiden van het kwaad willen leven, wat blijft ons dan over om te doen? Het antwoord op deze belangrijke vraag zien wij in dit hoofdstuk en dat is, zoals we zullen zien: Luisteren naar wat de Heere tegen ons heeft te zeggen en gehoorzamen aan de aanwijzingen die Hij ons geeft.

De eerste dag van de zevende maand
Zo zien we in vers 2 dat het hele volk als één man bijeenkomt, zowel mannen als vrouwen en allen die verstandig waren om te horen. Dit samenkomen vindt plaats op de eerste dag van de zevende maand (vers 1 en 3). Ook in Ezra 3:1-3 lezen wij dat het volk zich op de eerste dag van de zevende maand als één man verzamelt in Jeruzalem. En wel met het doel het altaar van de God van Israël te bouwen en daarop brandoffers te offeren: dus om de eredienst naar de wil van God te herstellen! Men komt daar samen rondom het brandofferaltaar. Dit altaar spreekt van de Heere Jezus. Hij is ook het middelpunt van onze eredienst.

De zevende maand is de feestmaand
Over deze eerste dag van de zevende maand lezen wij in Lev. 23:23-25: En de Heere sprak tot Mozes zeggende: Spreek tot de kinderen Israëls zeggende: In de zevende maand, op de eerste der maand zult gij een rust hebben, een gedachtenis des geklanks, een heilige samenroeping. Over deze bijzondere dag, ook wel feest des geklanks of dag van bazuingeschal genoemd, lezen wij ook in Num. 29:1. Op de tiende dag van de zevende maand is de grote verzoendag. En op de vijftiende van deze zevende maand begint het loofhuttenfeest. Een feest dat zeven dagen lang duurt. Over beide laatstgenoemde feesten horen we nog meer bij de bespreking van vers 14-19.

Afwijking van de voorgeschreven eredienst
Van dit laatste door God voorgeschreven feest is koning Jerobeam afgeweken, tot grote schade voor hemzelf en voor Israël. Hij stelt een feest in op de vijftiende van de achtste maand, overeenkomstig het feest in Juda en hij bestijgt zelf het altaar te Bethel en offert aan de kalveren die hij gemaakt heeft (1 Kon. 12:32). Zo wordt de voorgeschreven eredienst aangepast aan de veranderde omstandigheden. Dit is een eigenwillige godsdienst tot bevrediging van het vlees (Kol. 2:23).

Het feest des geklanks
De eigenlijke vervulling van het feest des geklanks ligt nog in de toekomst. Dan zal er een samenroeping zijn van heel Israël. Dan zal er op een grote bazuin geblazen worden en de kinderen van Israël zullen één voor één ingezameld worden uit alle landen waarheen ze verdreven zijn. Zij zullen komen en zich neerbuigen voor de Heere op de heilige berg in Jeruzalem (Jes. 27:12,13). Dan worden de woorden van Ps. 89:16,17 vervuld: Welgelukzalig is het volk, dat het geklank kent, o Heere. Zij zullen in het licht van Uw aanschijn wandelen. Zij zullen zich de ganse dag verheugen in Uw Naam en door Uw gerechtigheid verhoogd worden.

De bijeenvergadering van de gemeente
Nog vóór de dag van de samenroeping van Israël komt de dag van samenroeping van de gemeente. Dan zal de Heere Jezus Zelf komen. Dan zal er ook op een bazuin geblazen worden. Dan zal namelijk het geluid van de bazuin van God klinken, ook wel de laatste bazuin genoemd. Dan zullen alle gelovige opgenomen worden de Heere tegemoet in de lucht, om voor altijd met de Heere te zijn (1 Kor. 15:51,52; 1Thess. 4:13-18). Kennen wij nu al het geklank van de bazuin? Velen horen het wel, als zij het evangelie horen, maar zij geven er geen gehoor aan. Zij zullen in Babel (de verwarring) achterblijven.

De zilveren trompetten
De eerste dag van de zevende maand was een gedachtenis des geklanks, een dag die werd aangekondigd door bazuingeschal. Dan werden de zilveren trompetten tot het samenroepen van de vergadering gebruikt (Num. 10:10). Het is best mogelijk dat het geluid van de bazuin ook gehoord werd op deze dag in Nehemia 8, hoewel het hier niet vermeld wordt. De Israëlieten woonden immers in hun steden en het geluid van de bazuin was voor hen het teken om samen te komen in Jeruzalem.

Eendrachtig samenzijn
In vers 2 lezen wij dat het hele volk als één man bijeenkomt. Wat geweldig, dat men, ondanks verschil in karakter en opvattingen, eendrachtig en eensgezind samen kan zijn met één doel: luisteren naar het Woord van God. Israël wil luisteren naar het wetboek van de Heere, dat aan Israël gegeven is door Mozes. Wist u trouwens dat dit wetboek eens verloren is geweest en weer teruggevonden is in het huis des Heeren, in de dagen van koning Josia, door de priester Hilkia (2 Kron. 34:14,15)? Ook wij mogen als gelovigen, ondanks allerlei verschillen in karakter en opvattingen, toch eensgezind en eendrachtig samenkomen rondom de Heere Jezus, op de grondslag van het ene lichaam van Christus, in gehoorzaamheid aan het Woord, tot verheerlijking van de God en Vader van onze Heere Jezus Christus (Rom. 15:5,6). Wij mogen bij de uitdrukking als één man samenkomen ook denken aan het feit dat wij bij elkaar horen, dat wij één volk zijn en dat wij elkaar nodig hebben.

De betekenis van de Waterpoort
In vers 2 lezen wij dat deze bijzondere bijeenkomst plaatsvindt op het plein voor de Waterpoort. In Neh. 3:26 wordt ook over de Waterpoort gesproken. Water is in de Bijbel vaak een beeld van het Woord van God. Wij merkten op dat er niet gesproken wordt over het herstel van deze poort. Dit heb ik toegepast op het Woord van God dat volmaakt en eeuwig is en niet hersteld hoeft te worden. De tijden mogen veranderen, maar het Woord blijft hetzelfde en is niet aan veranderingen onderhevig. Ook van de Heere Jezus (het eeuwige, onveranderlijke Woord) wordt gezegd dat Hij Dezelfde blijft (Hebr. 1:11,12; 13:8). Dat het Woord van God volmaakt is, lezen wij onder andere in Ps. 19:8; Ps. 119:140 en Spr. 30:5,6. Dat het Woord van God eeuwig is lezen wij onder andere in Joh. 1:1,2; Ps. 119:89; Ps. 119:152; Jes. 40:8 en1 Petr. 1:25.

De priester en schriftgeleerde Ezra
Nu men samengekomen is om te horen naar het Woord van God, treedt Ezra op de voorgrond (vers 2). Voor het eerst komen wij hier zijn naam tegen in het Boek Nehemia. Hij is hier de juiste man op de juiste plaats. Men verzoekt hem het boek van de wet te halen en er uit voor te lezen. Gelukkig hij de voorleest en zij die de woorden van de profetie horen en die bewaren wat daarin geschreven staat, lezen wij in Openb. 1:3. Ezra wordt priester en schriftgeleerde genoemd. Van hem lezen wij in Ezra 7:10 dat hij zijn hart erop gezet had de wet van de Heere te onderzoeken, te volbrengen en te onderwijzen. Hij was geleerd in de woorden van de geboden en voorschriften van de Heere voor Israël (Ezra 7:11).

Medearbeiders van God
Nehemia, de stadhouder, neemt hier een ondergeschikte plaats in. Ieder heeft zo zijn eigen terrein. Er is geen sprake van onderlinge naijver. Ezra laat Nehemia bouwen en Nehemia laat Ezra de Schrift verklaren. Alleen in vers 10 zien wij dat zij zich verenigen, om een woord van vermaning tot het volk te spreken. Verder houdt ieder rekening met de arbeid van de ander. Zo moet het ook onder ons zijn. Ieder heeft zijn eigen plaats in het lichaam van Christus. Ieder heeft zijn eigen gave gekregen. Ieder heeft zijn eigen arbeidsterrein. Er moet onder gelovigen geen sprake zijn van onderlinge naijver of van hoogmoed (1 Kor. 3:5-9; 1 Kor. 12:14-17; Gal. 2:7-9; Fil. 2:2-4).

Het Woord komt aan het woord
Wat is het geweldig, te zien dat het hele volk zo’n belangstelling heeft voor het Woord van God. Was dit bij ons ook maar zo. Wij mogen ons wel eens afvragen waarom er bij ons soms zo weinig belangstelling is om naar het Woord van God te luisteren. Israël heeft ook niet altijd zo’n belangstelling gehad voor het Woord van God. Juist omdat zij van de woorden van de wet waren afgeweken, was het volk in ballingschap gegaan. In Babel hebben zij zitten wenen aan de rivier en hun harpen aan de wilgen gehangen (Ps. 137:1-4). Een diepe weg van lijden heeft het volk gelouterd en nu is het hele volk vol belangstelling om te luisteren naar de woorden van de wet van Mozes. Ook voor ons geldt: Als iemand oren heeft om te horen, laat hij horen (Mark. 4:23; Openb. 3:6,13, 22).

Ieder die het kan begrijpen
In vers 3 en vers 4 lezen we dat de toehoorders bestonden uit mannen, vrouwen en allen die verstandig waren om te horen of en ieder die het kon begrijpen (N.B.G.). Misschien mogen wij hierbij denken aan de kinderen, die tot de jaren des onderscheids waren gekomen. De kinderen waren er dus ook bij. De kinderen horen erbij! Ook in Jozua 8, als het altaar op de berg Ebal gebouwd is en daar ook de woorden van de wet voorgelezen worden, zijn de kinderen er bij aanwezig (vers 35). Ook in 2 Kronieken 20, als Josafat met geheel Juda staat voor het aangezicht van de Heere, om hun nood in het gebed voor de Heere te brengen, zijn zelfs de kleine kinderen aanwezig (vers 13). In Nehemia 12, als de muur van Jeruzalem plechtig wordt ingewijd en men de Heere talrijke offers brengt, lezen we dat men zich verheugt met grote vreugde; ook de vrouwen en de kinderen verheugen zich, zodat de vreugde van Jeruzalem van verre gehoord wordt (vers 43). Het Bijbelse beginsel: U en uw huis (Hand. 16:31) geldt ook voor ons. De kinderen horen erbij!

Verstandig om te horen
Als wij ons houden bij de Statenvertaling, dan lezen wij in vers 3 en in vers 4: Allen die verstandig waren om te horen. Dit mogen wij toepassen op allen die begrijpen kunnen wat uit het Woord van God wordt voorgelezen. Zo heeft de apostel Paulus ook geschreven als tot verstandigen (1 Kor. 10:14), dat wil zeggen tot hen die geestelijk kunnen beoordelen wat geschreven of gesproken wordt. Dat zijn mensen die van God het vermogen hebben ontvangen om tijdens het onderwijs uit het Woord de gedachten van God te kunnen beoordelen. Ik denk dat elke gelovige die geestelijk gezind is hiertoe in staat is (1 Kor. 14:29).

Belangstelling voor het Woord
Wij zien de grote belangstelling bij het volk om naar het Woord van God te horen. Het gehele volk hoorde aandachtig naar het boek der wet (vers 4). In Luk. 5:1 lezen wij dat de menigte op de Heere Jezus aandrong. Niet om brood of om genezing van hun zieken, maar om het Woord van God te horen. Kunnen wij met Job zeggen: Onderricht Gij mij? Werkelijk, met het gehoor van het oor heb ik U gehoord? Dan kan ook bij ons het resultaat zijn, dat wij zeggen: Maar nu ziet U mijn oog. Dan zullen wij ook, als het nodig is, net als Job en net als het volk in Nehemia 8 en 9, onszelf veroordelen en boete doen in stof en as (Job 42:4-6).

Hoe lang kunnen wij luisteren?
Ezra las voor uit het Boek van de wet van het morgenlicht tot op de middag. En het hele volk, niet één uitgezonderd, luisterde al die uren aandachtig naar hetgeen werd voorgelezen (vers 4). Wat een zegen, zo’n volharding bij het volk, om zo lang aandachtig te kunnen luisteren! Wat een beschamend voorbeeld voor ons. Wij zitten heel comfortabel in een verwarmd lokaal en hoe lang luisteren wij met aandacht naar het Woord van God? Hier zien wij een heel volk dat ongeveer zes uur lang aandachtig staat te luisteren naar wat voorgelezen wordt uit het wetboek van Mozes. Wat een volharding. Wat een verlangen om het Woord van God te horen. Wij mogen wel zeggen dat de dorst van hun harten wordt gelest.

De dertien mannen naast Nehemia
In vers 5 lezen we dat de schriftgeleerde Ezra staat op een houten verhoging die men speciaal voor deze gelegenheid gemaakt heeft. Rechts van hem staan 6 mannen en links van hem staan 7 mannen. Deze 13 mannen, misschien oudsten of familiehoofden, staan daar om Ezra te ondersteunen in zijn dienst. Wat zij verder gedaan hebben wordt niet vermeld. Toch was hun dienst zo belangrijk, dat de Geest van God het nodig heeft gevonden dat hun namen bewaard zijn gebleven. Het is een geschenk van God als medegelovigen aanwezig zijn bij het bekendmaken van Gods gedachten, bijvoorbeeld tijdens een lezing. Wij lezen ook van de apostel Paulus, als hij op weg is naar Rome, dat hij God dankt en moed vat als hij de broeders ziet, die hem tegemoet komen (Hand. 28:15).

Eerbied voor het Woord van God
Ezra opende het wetboek voor de ogen van het hele volk en het hele volk stond eerbiedig op zodra Ezra het Boek opende (vers 6). Wat een eerbied voor het Woord van God. Dit is ook een les voor ons. Hebben wij ook de nodige eerbied en belangstelling voor het Woord van God, ook als het door middel van mensen tot ons komt? Ook bij Cornelius, in Handelingen 10, zien wij eerbied en belangstelling voor het Woord van God, dat door middel van Petrus gesproken zou worden: Wij zijn dan nu allen aanwezig voor God om alles te horen wat u door de Heere is bevolen (vers 33). Als iemand spreekt, laat het zijn als uitspraken van God (1 Petr. 4:11). Als wij samenkomen rondom het Woord, luisteren wij niet naar de broeder die spreekt, maar naar wat de Heere, wat God, tot ons te zeggen heeft. Als wij in deze gezindheid samen zijn, zal de Heere ons rijk zegenen. Wat de eerbied voor het Woord van God betreft, lezen we van de Heere Jezus dat Hij in de synagoge te Nazareth opstaat om het Woord te lezen en dat Hij later gaat zitten om het Woord uit te leggen (Luk. 4:16-20).

Een ogenblik van lofprijzing en aanbidding
Als Ezra het wetboek geopend heeft, looft (of: zegent) hij de Heere, de grote God (vers 7). Er is ook alle reden voor om de Heere te loven. Voor Israël toen en ook voor ons nu. Dan antwoordt het volk, dat opgestaan is, met de woorden: Amen, amen! met opheffing van hun handen. Zo strekken ze hun handen uit tot de Heere. Vervolgens neigen zij zich, knielen zij, dit als teken van de bereidheid van het hart om naar het Woord te handelen. Daarna aanbidden zij de Heere met hun aangezichten ter aarde.

Waaruit blijkt een goede gezindheid?
Door de woorden van het volk, maar vooral door hun houding wordt hun goede gezindheid openbaar. Eerst zit het volk op het plein, maar als Ezra het Boek opent, staan ze op. Daarna knielen ze en buigen zich neer met het gelaat ter aarde. In vers 8 lezen we dat het volk weer staat om naar het onderricht in de wet te luisteren. In tijden van geestelijke achteruitgang en dorheid neemt men vaak uiterlijk een gemakkelijke houding aan en is er ook innerlijk geen belangstelling voor het Woord van God. Maar in tijden van opwekking wordt dit meteen anders. Men neemt dan een houding aan die passend is in de tegenwoordigheid van God en er is ook weer belangstelling voor het Woord van God. Dan is er ook weer een toenemen in de genade en in de kennis van de gedachten van God.

Nog eens dertien mannen
In vers 8 vinden we de namen van dertien andere mannen, die samen met de Levieten het volk onderricht geven in de wet, terwijl het volk op zijn plaats blijft staan. Deze dertien mannen en de Levieten lezen voor uit het Boek, uit de wet van God. Apart wordt nog vermeld (vers 9) dat zij dit duidelijk doen. Ook verklaren zij de zin (of: geven zij uitleg) en helpen zo het volk om het voorgelezene te begrijpen. Niet deze dertien mannen en de priesters zijn belangrijk, ook Ezra niet. Zij mogen het Woord van God alleen maar doorgeven. Alleen het Woord is belangrijk. Ook wij mogen de mannen die ons de Schrift verklaren hoogachten. Maar wij zitten niet aan hun voeten, maar aan de voeten van de Heere Jezus. Aan de ene kant mogen wij de gaven niet gering achten, aan de andere kant mag er bij ons geen ziekelijke verering zijn van gevierde sprekers. Wij mogen hen niet nalopen.

Duidelijk voorlezen en uitleg geven
Wij lazen dat deze dertien mannen en de Levieten duidelijk voorlazen en uitleg gaven, om zo het volk te helpen het voorgelezene te begrijpen. Dit was ongetwijfeld nodig. We moeten niet vergeten dat het volk lang in Babel heeft gewoond. Velen hadden niet alleen de gewoonten van Babel overgenomen, maar ook de taal van Babel. Hun eigen taal, in dit geval ook de taal van de Schrift, kenden velen niet meer. Ook hadden veel Joden heidense vrouwen genomen en van hun kinderen sprak de helft Asdoditisch en zij waren niet in staat Judees te spreken, maar wel de taal van dit of dat volk, lezen we in Neh.13:23. Daarom was het in dit geval wel nodig om duidelijk voor te lezen en de zin ervan te verklaren.

Verstaan wij de taal van de Schrift nog?
Het volk had zo lang in Babel gewoond, dat zij niet meer in staat waren het Woord van God te verstaan en te begrijpen. Als gelovigen omgang met de wereld hebben (ook met de godsdienstige wereld, waarvan Babel een beeld is), dan gaan zij werelds denken en nemen zij wereldse gewoonten over. Dan worden zij wereldgelijkvormig. De gevolgen daarvan zijn, dat zij de taal van de Schrift niet meer verstaan en dat er bij hen een grote onkunde gevonden wordt wat betreft de Schrift. De waarheden van de Schrift spreken niet meer tot hun hart en geweten. Het zegt hun niet veel meer.

De uitwerking van het Woord
Wij zagen de grote belangstelling bij het volk om naar het Woord van God te luisteren. In vers 4 lazen we dat het hele volk aandachtig luisterde naar het Boek van de wet, van dat het licht werd tot de namiddag. In vers 8 lezen we dan men daarbij stond. Dit aandachtig en volhardend luisteren naar het Woord van God moet wel uitwerking hebben bij het volk. Het is inderdaad zo als we in Jesaja 55 lezen, dat het Woord dat uit de mond van God uitgaat niet ledig tot Hem zal weerkeren maar dat het zal doen wat Hem behaagt (vers 11). Het Woord van God is levend en krachtig en scherper dan enig tweesnijdend zwaard (Hebr. 4:12). De waarheid van deze teksten zien we ook in dit gedeelte. Het Woord heeft een uitwerking ten goede bij de toehoorders. Allereerst zien we dat hun hart en geweten geraakt werden. Zij kwamen tot verootmoediging, wat zich uitte in geween. Dit is een droefheid naar God, die een onberouwelijke bekering tot behoudenis bewerkt (2 Kor. 7:10). Daarna zien wij blijdschap.

Een dag van blijdschap
Het hele volk weent als zij de woorden van de wet horen; zij wenen niet om hun maatschappelijke toestand, maar om de grote tegenstelling die er is tussen dit heilige Woord en hun eigen praktische toestand. In hun situatie was het nodig dat er eerst geweend werd. Juist dat wenen maakte hen geschikt om daarna het feest van blijdschap te vieren. Dit wenen was op zichzelf wel goed, maar het paste eigenlijk niet bij het feest des geklanks. Dit is namelijk een feest van blijdschap (Ps. 81:2-5; Ps. 89:16,17). Blijdschap over de toekomstige zegeningen van Israël. Daarom zeggen Nehemia, Ezra en de Levieten tegen het volk, dat deze dag heilig is voor de Heere, dat wil zeggen, deze dag is afgezonderd tot blijdschap en tot eerbetoon aan de Heere.

De blijdschap van de Heere
Wij mogen ons verheugen over de dingen waarover de Heere Zich verheugt. Ongetwijfeld is het Woord van God een bron van blijdschap voor de Heere. In Ps. 119:111 zegt de Psalmist dat de getuigenissen van de Heere, die hij als een eeuwige erfenis ontvangen heeft, tot blijdschap voor zijn hart zijn. En in vers 162 zegt hij dat hij zich verblijdt over het Woord van God als iemand die een rijke buit vindt. Het bestuderen van het Woord van God zal blijdschap in ons hart bewerken (Zie ook Jer. 15:16). Ook moeten we bedenken dat de vrucht van de Geest ook uit blijdschap bestaat (Gal. 5:22).

De Heere Jezus spreekt over Mijn blijdschap. Hij wil zo graag dat wij deel hebben aan Zijn blijdschap. Opdat Mijn blijdschap in u is en uw blijdschap volkomen wordt (Joh. 15:11). Opdat zij Mijn blijdschap volkomen hebben (Joh. 17:13). Moge de blijdschap van de Heere ook onze blijdschap zijn en moge deze blijdschap onze sterkte zijn in het doen van de wil van God.

Blijdschap moet zich uiten
Verder wordt tegen het volk gezegd dat zij moeten heengaan, het vette eten en het zoete drinken (of: lekkernijen eten en zoete dranken drinken (N.B.G.) (vers 11). Zij moeten niet verdrietig zijn, maar bedenken dat de blijdschap des Heeren hun sterkte is. Blijdschap moet zich uiten. Daarom denkt het volk op deze dag van blijdschap aan de behoeftigen onder hen en zendt een deel aan ieder voor wie niets bereid is. Let op de volgorde, allereerst is er gemeenschap met de Heere, wat blijdschap tot gevolg heeft, dan is er gemeenschap met de broeders en zusters, wat zich in dit geval uit in de weldadigheid.

Het doel van onze samenkomsten
Als wij aan de tafel van de Heere aanzitten, kan er veel zijn wat ons droevig stemt, als wij denken aan onszelf en aan onze toestand. Maar het zou niet goed zijn als wij ons daarmee bezighielden en daarom zouden treuren en komen met schuldbelijdenis, in plaats van te aanbidden. We komen niet samen om aan onszelf te denken, maar om aan de Heere Jezus te denken. Wij komen niet samen om onze gebreken te verkondigen, maar om de dood van de Heere Jezus te verkondigen. Wij komen samen om Hem te danken, Hem te loven en te prijzen, Hem te aanbidden. Wij mogen met de woorden van Deut. 12:7 voor het aangezicht van de Heere, onze God, eten en vrolijk zijn.

Een deel voor de ander
Wij komen bij de viering van het avondmaal niet in de eerste plaats samen om zelf iets te ontvangen, om zelf gesticht te worden. Dat is geestelijk egoïsme. Wel moeten we zelf eerst het vette eten en het zoete drinken, dat wil zeggen: gevoed worden door de volmaaktheid van de Persoon van Christus, in gemeenschap met Hem. Maar daarna moeten wij in woord en daad aan anderen meedelen van deze overvloed die wij ontvangen hebben. Dan moeten wij een deel zenden aan ieder voor wie niets bereid is. Dit zien wij bijvoorbeeld bij de Emmaüsgangers. Als hun ogen geopend worden en zij de Heere Jezus herkennen, dan houden zij dit niet voor zichzelf, maar zij gaan meteen terug naar Jeruzalem om dit blijde nieuws te vertellen aan de elf discipelen (Luk. 24:30-35). Zo kunnen wij vanuit de gemeenschap met de Heere het geestelijke welzijn van de anderen bevorderen.

Altijd bereid iets te leren
De volgende dag komen de familiehoofden, de priesters en de Levieten bij de schriftgeleerde Ezra (vers 14). Met het doel de woorden van de wet te onderzoeken. Dit gaat van hen uit. De vorige dag hadden zij uitleg gegeven, nu voelen zij de noodzaak zelf onderricht te ontvangen. Hierin ligt ook voor ons een les. Zij die met het Woord mogen dienen zijn zelf zwakke werktuigen en kennen maar ten dele. Zij hebben zelf ook onderwijs uit de Schrift nodig en moeten altijd bereid zijn uit de Schrift te leren, ook door de dienst van anderen. Dat zien we hier ook. En wat is dan het gevolg? De mannen die bij Ezra komen om de woorden van de wet te onderzoeken, leren iets uit de wet wat zij nog niet wisten.

Het loofhuttenfeest
Zij vinden namelijk in de wet, dat de Heere geboden heeft het loofhuttenfeest te vieren (Zie bijv. Lev. 23:33-36). En wat doen zij nu? Zij gaan er niet over redeneren, maar zij gaan het bevel van de Heere uitvoeren. Zij zijn niet alleen hoorders, maar ook daders van het Woord. In de wet stond namelijk geschreven dat de Israëlieten op het feest in de zevende maand in loofhutten zouden wonen. Dit feest begint op de vijftiende van de zevende maand en duurt zeven dagen. In vers 3 lezen we van de eerste dag van de zevende maand. Op die dag moest het het feest van het geklank gevierd worden. In vers 14 is er sprake van de volgende dag, de tweede dag. Men had dus nog dertien dagen de tijd om de loofhutten gereed te maken in Jeruzalem.

De waarheid bekend maken
In vers 16 zien wij dat de familiehoofden, de priesters en de Levieten dat wat zij uit het Woord van God geleerd hebben niet voor zichzelf houden, maar zij laten het omroepen in al hun steden en in Jeruzalem. Iedereen moet het blijde nieuws weten. Zo mogen wij ook het blijde nieuws, het evangelie van de genade, bekend maken. Wij mogen de deugden verkondigen van Hem die ons uit de duisternis heeft geroepen tot Zijn wonderbaar licht (1 Petr. 2:9).

Zo mogen wij anderen vertellen wie de Heere Jezus is en wat Hij voor ons gedaan heeft. Niet in een geest van zelfvoldaanheid, van eigendunk en trots, omdat wij zoveel van de waarheid verstaan, maar eerder vastende en in rouwgewaad en met aarde op ons hoofd, net als Israël in Neh. 9:1. Wij kennen onze eigen zwakheid en ontrouw en wij weten dat wij mede schuldig zijn aan het grote verval dat in de christenheid gevonden wordt.

Enkele bomen en poorten
In vers 16 lezen wij dat de Israëlieten uittrekken naar het gebergte om het loof van verschillende bomen te plukken om daarvan loofhutten te maken. In vers 17 lezen we dat er ook loofhutten gebouwd werden op de Waterpoort en de Efraïmpoort. Wat is de geestelijke betekenis van deze bomen en deze poorten? Ze spreken over de zegeningen die Christus bereid heeft voor Zijn volk in het Duizendjarige Vrederijk. Van deze zegeningen mogen wij nu al genieten. De olijfbomen en de olieachtige bomen (of de olijfwilg) spreken van de werking van Heilige Geest en het vervuld zijn met de Geest. De mirtebomen spreken van de beloften aan Israël (Zie Jes. 55:13; Jes. 65:25; Hos. 2:17-19). Bij de palmbomen denken we aan Christus, de Overwinnaar (Joh. 12:12-15; Psalm 2). Dan zijn er nog twee poorten: de Waterpoort (het water is een beeld van het Woord van God) en de Efraïmpoort (Efraïm betekent vruchtbaarheid).

Het gevolg van gehoorzaamheid aan het Woord
Wij lezen in vers 18 dat de hele gemeente van hen die uit de ballingschap waren teruggekeerd loofhutten maakten en erin woonden. Verder lezen we dat de Israëlieten zó niet hadden gedaan sinds de dagen van Jozua, de Zoon van Nun, tot op die dag. Natuurlijk was het feest wel gevierd sinds de dagen van Jozua (bijvoorbeeld door de teruggekeerden in Ezra 3), maar nooit op deze manier, nooit precies volgens de voorschriften van de Heere. Misschien had men het nooit gevierd in werkelijke loofhutten. In ieder geval zien we dat de Geest van God krachtig werkte, zodat men nauwkeurig gehoorzaamde aan het Woord van God. Het gevolg was een zeer grote vreugde.

Een toekomstige betekenis
Het feest dat nu door een overblijfsel gevierd wordt is eigenlijk een voorafschaduwing van de toekomstige nationale opstanding van Israël. Dit feest ziet op het einde van de wegen van God met Israël, het is een profetisch beeld van de tijd dat het volk weer in het beloofde land is en dan ook voorgoed. Dit feest is een prachtig beeld van een volk dat wacht op de duizendjarige regering van hun langverwachte Messias. Nooit tevoren had Israël dit feest zo gevierd zoals dit zwakke overblijfsel nu deed, met grote vreugde. Nu waren er maar enkele mensen, een overblijfsel, vergeleken met Israël in de dagen van Salomo. Vreemd eigenlijk dat dit feest nooit eerder zó gevierd is, zelfs niet in de dagen van Salomo. Het stond toch duidelijk in de wet van Mozes dat dit feest gevierd moest worden en hoe dit feest gevierd moest worden.

Veel waarheden zijn verloren gegaan
Vreemd eigenlijk dat ook in de christenheid veel belangrijke waarheden eeuwen lang verborgen zijn geweest, zoals onder andere de waarheid van de opname van de Gemeente, terwijl het Nieuwe Testament er zo duidelijk over spreekt. In het begin van de Gemeente was deze hoop nog levendig. Zo schrijft Paulus aan de Thessalonikers dat zij zich van de afgoden tot God bekeerd hebben om de levende en waarachtige God te dienen en zijn Zoon uit de hemelen te verwachten (1 Thess. 1:9,10; lees ook 2:19; 3:13; 4:15-18). Ook in de tijd van vervolging was ongetwijfeld deze hoop nog levendig. Maar toen in het jaar 313 na Christus het christendom verheven werd tot staatsgodsdienst, door Theodosius de Grote, verdween deze hoop en werd de Kerk wereldgelijkvormig: In de wereld en van de wereld. Wat een tegenstelling met Joh. 17:14-16.

Een overblijfsel
Toen nu de bruidegom uitbleef, werden zij allen slaperig en sliepen in (Matth. 25:5). Gelukkig hebben enkelen de oproep gehoord: Zie, de bruidegom! Gaat uit, Hem tegemoet (Matth. 25:6)! En net zoals enkelen in de tijd van Ezra en Nehemia uit Babel zijn gegaan, zijn zij ook uitgegaan uit de wereld en uit elk godsdienstig systeem. Zij vormen een zwak en gering overblijfsel, maar zij mogen zich vergaderen rondom de Heere Jezus. Net zoals bij de Joden toen, heeft de Schrift ook voor hen een grote betekenis en zijn verloren gegane waarheden weer aan het licht gekomen. Zoals de hoop van de opname van de Gemeente. Zij verwachten niet een dag van oordeel, maar zij verwachten, net als de Thessalonikers, de Zoon van God uit de hemelen. Zij weten dat als Hij geopenbaard zal zijn, zij Hem gelijk zullen zijn, want zij zullen Hem zien zoals Hij is (1 Joh. 3:2).

Het altaar en de wet
Tijdens het Loofhuttenfeest werd er elke dag voorgelezen uit de wet (vers 19). In Lev. 23:33-44 lezen we niet dat dit voorgeschreven is. Maar het gebeurt hier wel! In de dagen van Ezra werd het Loofhuttenfeest ook gevierd (Ezra 3:1-3). Het kenmerk van dat feest was het bouwen van het altaar, om daarop brandoffers te offeren, dus het herstel van de offeranden en de eredienst. Het kenmerk van het Loofhuttenfeest in Nehemia 8 is, dat er elke dag voorgelezen wordt uit de wet, dus het gezag van het Woord van God.

Wij kennen maar ten dele
Misschien gebeurde het in beide gevallen gebrekkig. In Ezra lezen we niet van het wonen in loofhutten. In Nehemia lezen we niet van offeranden die gebracht werden. Toch werd in beide gevallen het feest in oprechtheid gevierd, in overeenstemming met het licht dat men ontvangen had. Iets dergelijks vinden we ook in de geschiedenis van de Gemeente. Bij Luther trad vooral de rechtvaardiging door het geloof naar voren. Een waarheid die eeuwen lang verborgen was geweest. Welke waarheden komen in onze tijd vooral naar voren? De waarheid van de tegenwoordigheid van de Heilige Geest op aarde, de waarheid van het éne lichaam van Christus, de waarheid van de inrichting van de Gemeente en de waarheid van de komst van de Heere om de Gemeente op te nemen. Wij moeten ons wel ervan bewust zijn dat onze kennis beperkt is en dat wij maar ten dele kennen. Toch mogen wij in getrouwheid de Heere dienen in overeenstemming met het licht dat wij ontvangen hebben.

De drie Joodse feesten
Pasen, Pinksteren en het Loofhuttenfeest zijn de drie grote Joodse feesten. Het Paasfeest heeft zijn vervulling gevonden in het lijden en sterven van de Heere Jezus op het kruis van Golgotha: Want ook ons Pascha, Christus is geslacht (1 Kor. 5:7). Zoals Israël verlost werd uit Egypte, op grond van het bloed van het lam, zijn wij verlost door het kostbare bloed van Christus. Het Joodse Pinksterfeest heeft zijn vervulling gevonden op de Pinksterdag (Handelingen 2), toen de Heilige Geest werd uitgestort. Maar het Loofhuttenfeest heeft nog niet zijn vervulling gevonden. Zoals eerder gezegd, het Loofhuttenfeest stelt het einde van al de wegen van God met Israël voor. En dit einde van ware rust en vrede voor Israël is er nog niet. Christus, hun Messias, is nog verborgen in de hemel. Maar als de werkelijke vervulling van het Loofhuttenfeest komt, zal Hij Zich aan Israël en aan de wereld vertonen.

(c) copyright Uit het Woord der Waarheid, Winschoten, april ’84
Met toestemming overgenomen voor electronische distributie door Bijbelstudie-BBS

Terug naar document-overzicht
Dit artikel wordt u aangeboden door Het BijbelArchief.
Mocht u vragen en/of opmerkingen hebben over dit artikel kunt u contact opnemen met de aanbieder.