Wandelen met God.

Wandelen met God.

Ter inleiding.
In Henoch’s leven zien wij de blauwdruk voor ons leven, Henoch geloofde in de Here God en leefde er naar. Ook van ons wordt verwacht dat wij eenvoudig geloven hetgeen de Here Jezus beloofd heeft, óók de belofte van Zijn komst voor de Gemeente, die belofte moet ons genoeg zijn en mogen (moeten) wij Hem elke dag verwachten. Niet het aardse, niet onze omstandigheden of onze problemen en ziekten zijn de maatstaf voor ons geloof, maar de belofte dat hij een wedergeboren christen zal behouden voor tijd en eeuwigheid is ons heerlijk vooruitzicht.

Henoch, de man die met God wandelde 
’Henoch dan wandelde met God; en hij was niet meer; want God nam hem weg’  Genesis 5:24

Profeet
De naam Henoch betekent ’toegewijd’, of ’ingewijd’; vandaar ook ’leraar’. Door te wandelen met God verkreeg Henoch zelf inzicht in Gods plannen en gedachten, en was hij ook in staat om anderen te onderwijzen. Dit maakte hem tot een profeet, een boodschapper van Godswege in een verdorven wereld die God de rug had toegekeerd. Wij lezen namelijk heel duidelijk in de Brief van judas dat Henoch heeft geprofeteerd. Hij sprak over de komst van de Heer ten oordeel:

’En ook Henoch, de zevende van Adam af, heeft van dezen geprofeteerd door te zeggen: Zie, de Heer is gekomen temidden van zijn heilige tienduizenden, om oordeel uit te oefenen tegen allen ...’   Judas: 14-15.

Als wij zien welke kwalificaties Henoch kreeg toegemeten mag het schaamrood ons wel eens op de kaken komen, door onze wedergeboorte zijn wij verzegeld met de Heilige Geest en dus …….. ingewijd! En zouden wij de Here ook niet toegewijd moeten zijn, Hij die ons gered heeft van de eeuwige dood? En hoe zit het met ons leraarschap? Had de apostel Paulus het daar ook al niet over?:

“Want hoewel gij, naar de tijd gerekend, leraars behoordet te zijn, hebt gij weer nodig, dat men u de eerste beginselen van de uitspraken Gods leert, en gij hebt nog melk nodig [en] geen vaste spijs. Want ieder, die nog van melk leeft, heeft geen weet van de rechte prediking: hij is nog een zuigeling. Maar de vaste spijs is voor de volwassenen, die door het gebruik hun zinnen geoefend hebben in het onderscheiden van goed en kwaad.” Hebreeën 5:12-14

Het is waar, soms zijn we tien, twintig of dertig jaar op de weg van de Here en zijn we nóg niet in staat om Hem op Zijn woord te geloven, hebben we wonderen en tekenen nog om ons zwak geloof te (laten) bevestigen. Eigenlijk drinken vele van ons hun gehele geloofsleven melk, kindervoedsel.

God maakt zijn plannen bekend
God openbaart zijn plannen en gedachten ‑ ook ten aanzien van de toekomst ‑ aan zijn knechten, de profeten. Het is zoals wij lezen in het Boek Amos:

’Gewis, de Heere Heere zal geen ding doen, tenzij Hij Zijn verborgenheid aan Zijn knechten, de profe­ten, geopenbaard heeft’Amos 3:7

Het is de wens van Gods hart om zijn gedachten bekend te maken aan de zijnen en zijn plannen met hen te delen. Wij zien dit ook in het leven van Abraham:

’En, de Heere zeide: Zal Ik voor Abraham verbergen, wat Ik doe?’   Genesis 18:17

Het daarop volgende gesprek met Abraham leidde tot diens voorbede voor Sodom en de redding van Lot. Maar om Gods gedachten te leren kennen, is het wel nodig dat wij leven en wandelen voor zijn aangezicht. De vraag is dan hoe een zondig mensenkind dat van God vervreemd is, dicht aan Gods hart kan worden gebracht, om daar kennis te nemen van Gods verborgen gedachten? Dat kan slechts tot stand komen door de nieuwe geboorte en de inwoning van de Heilige Geest; dan pas is er sprake van harmonie met God. Als wij uit God geboren zijn, zijn wij geliefde kinderen en is er niets dat God voor ons verborgen houdt. Zo lezen wij in 1 Corinthiërs 2 dat wij door de Geest die in ons woont en door het geïnspireerde Woord kennis verwerven van Gods verborgen gedachten, van zijn plannen:

’Zoals geschre­ven staat: ’Wat geen oog heeft gezien en geen oor heeft gehoord en in geen mensenhart is opgekomen, wat God bereid heeft voor hen die Hem liefhebben’. Want ons heeft God het geopenbaard door de Geest...’.
1 Corinthe 2:6‑16

Dit grote voorrecht genieten wij als kinderen van God, terwijl wij leven in een wereld die van God vervreemd is en die geen weet heeft van zijn gedachten. Kennen wij deze gemeenschap met Hem? Groeien wij in de kennis van Hem en van Christus, die het centrum is van al Gods plannen en gedachten? Denken wij er wel eens aan dat ons gedrag Hem kan bedroeven? Hebben wij genoeg aan de omgang met Hem of zoeken wij onze geloofsbeleving bij mensen die zichzelf op een voetstuk plaatsen? Zoeken wij bevestiging van ons geloof bij hen die ons wonderen en tekenen beloven? Laten wij onszelf onderzoeken of wij werkelijk leven en wandelen voor Gods aange­zicht, of wij wandelen met God.

Verstoord contact.
Een wandel met God was het deel van Adam en Eva in de hof van Eden, maar zij verloren dit voorrecht door de zondeval. Toen zij ná de val het geluid van de Here God hoorden, die in de hof wandelde in de avondkoelte, verborgen zij zich voor Hem:

“Toen werden hun beider ogen geopend, en zij bemerkten, dat zij naakt waren; zij hechtten vijgebladeren aaneen en maakten zich schorten.Toen zij het geluid van de Here God hoorden, die in de hof wandelde in de avondkoelte, verborgen de mens en zijn vrouw zich voor de Here God tussen het geboomte in de hof.En de Here God riep de mens tot Zich en zeide tot hem: Waar zijt gij?”  Genesis 3:7-8

Het contact met God was verstoord, de mens had niet gewan­deld in zijn wegen. Gelukkig wees God Zelf de weg terug, de weg ten leven, en wel op grond van de dood van een plaatsvervangend offer. Dit opende de mogelijkheid om toch weer met God te wandelen, zelfs temidden van een wereld die Hem niet kende en die in opstand tegen Hem verkeerde. Adam en Eva hebben om zo te zeggen ook ná de val met God gewandeld, en wel doordat zij zich door God lieten bekleden met klederen van vellen en geloof hechtten aan zijn beloften. Abel heeft met God gewandeld, door­dat hij een bloedig offer bracht in overeenstemming met Gods gedachten. Seth en zijn nakomelingen hebben met God gewan­deld, doordat zij de naam des Heren aanriepen.

Henoch en Noach
Henoch heeft heel duidelijk herwonnen wat Adam door zijn val had verbeurd. Tweemaal lezen wij van hem dat hij met God wandelde:

“En Henoch wandelde met God, nadat hij Metuselach verwekt had, driehonderd jaar, en hij verwekte zonen en dochteren. Zo waren al de dagen van Henoch driehonderd vijfenzestig jaar. En Henoch wandelde met God, en hij was niet meer, want God had hem opgenomen.”  Genesis 5:22-24

Van Noach wordt hetzelfde vermeld: ’Noach wandelde met God’ (Genesis 6:9). Is het mogelijk om met God te wandelen in een wereld die Hem de rug heeft toegekeerd en die het oordeel tegemoet gaat? Het voorbeeld van deze beide mannen geeft een bevestigend antwoord op die vraag. Vergelijk in dit verband ook de woorden van de Psalmist:

’De verborgenheid des Heeren is voor hen, die Hem vrezen; en Zijn verbond, om hun die bekend te maken’.
Psalm 25:14

Henoch werd na een lang leven met God plotseling opgenomen van dit aardse toneel, om Hem in hemelse heerlijkheid te dienen en te loven. Noach werd na een lange wandel met God veilig overgebracht naar een nieuwe wereld, om Hem op een gereinigde aarde opnieuw te dienen en te eren. De wegneming van Henoch is een beeld van de opname van de gemeente:

“Want dit zeggen wij u met een woord des Heren: wij, levenden, die achterblijven tot de komst des Heren, zullen in geen geval de ontslapenen voorgaan, Want de Here zelf zal op een teken, bij het roepen van een aartsengel en bij het geklank ener bazuin Gods, nederdalen van de hemel, en zij, die in Christus gestorven zijn, zullen het eerst opstaan; Daarna zullen wij, levenden, die achterbleven, samen met hen op de wolken in een oogwenk weggevoerd worden, de Here tegemoet in de lucht, en zo zullen wij altijd met de Here wezen.Vermaant elkander dus met deze woorden.”
1 Thessalonicenzen 4:15-­18

Zoals Henoch, de profeet, mag ook de Gemeente, “de profeet”, de getuige van Christus Jezus op aarde, haar Heer tegemoet gaan in de lucht om voor altijd bij Hem te zijn. Omdat de Gemeente het heeft “verdiend?” Nee, het is allemaal genade, genade door de Here Jezus Christus. Henoch wist heel goed dat een mens niet door werken behouden kon worden, de bloedstorting die plaats vond in zijn offers reinigden hem voor God. Zo is de Gemeente gered door bloedstorting op het kruishout van Golgotha.

De redding van Noach is profetisch gezien een beeld van de bewaring van het gelovige overblijfsel van Israël tijdens de oordelen van de grote verdrukking. Zoals Noach door de oordeels­wateren heen veilig aankwam op een nieuwe aarde, zullen de verzegelden uit Israël gespaard blijven in de komende oordeelstijd en veilig de nieuwe wereld van het vrederijk bereiken. Op dit moment, anno 2002, staat Israël op en heel moeilijk punt in haar bestaan, de wereld dringt zich aan haar op, een wereld onderleiding van satan. Wij zien hier het beeld uit de tijd van Henoch en Noach, Noach maakte zich op om een ark te bouwen en Henoch kon ik moment door de Here God van de aarde weggenomen worden. In een dergelijke situatie bevindt de mensheid zich op dit moment ook, de Gemeente kan elk moment van de aarde weggenomen worden terwijl Israël zich voor bereid, zich opmaakt voor de strijd die staat te komen. Een de rest van de mensheid? De rest van de mensheid heeft het druk, ze is bezig met kopen en verkopen, oorlogvoeren en terroriseren, egoïsme en wreedheid. De huidige mensheid is op precies de zelfde wijze bezig zoals in de dagen van Noach en zal niet merken dat de golven van oorlog en geweld over de aarde zullen gaan rollen.

Israël heeft een specifiek aardse toekomst, ze zal zoals Noach in een “opgeruimde” wereld leiding aan de volken geven. De Gemeente een specifiek hemelse toekomst, zij zal binnenkort, wie weet hoe vlug al, van de aarde weggenomen worden, de Here Jezus Christus tegemoet in de lucht.

Het keerpunt in Henoch’s leven schijnt de geboorte van zijn zoon te zijn geweest:

’En Henoch wandelde met God, nadat hij Methtí­salah gewonnen had, driehonderd jaren’   Genesis 5:22

Waarschijnlijk kreeg hij door de geboorte van zijn zoon een betere indruk van Gods grootheid als de Schepper van het leven. Misschien is hij toen ook gaan nadenken over der realiteit van de val van de mens, de ernst van de dood en de noodzaak van de verlossing.

Zo bracht de zegen die hij ondervond in zijn gezin hem dichter tot God, zodat hij werkelijk met God ging wandelen.

En Henoch bleef met God wandelen, wel driehonderd jaar lang ‑voor onze begrippen een enorme tijd. Zou er één dag geweest zijn in al die lange jaren dat Henoch afdwaalde en niet met God wandelde? Ik denk het niet. Wanneer wij ouder worden en vele jaren met de Heer hebben gewandeld, zijn wij ertoe geneigd van Hem af te wijken en onze eigen wegen te volgen. Dat zien wij bijvoorbeeld in het leven van Salomo, die vreemde goden ging dienen toen hij oud geworden was. (1 Koningen 11:4)

Henoch bleef bewaard voor afdwalingen. Hij week niet van de zijde van de God met Wie hij wandelde, evenals Ruth zich vastklemde aan haar schoonmoeder en Elisa weigerde Elia te verlaten (Ruth 1; 2 Konin­gen 2). Het lange leven van Henoch eindigde op een heerlijke wijze, doordat God hem plotseling opnam in de hemel. Wij als christenen hebben dezelfde hoop, dezelfde toekomstverwachting.

Drie aspecten van het wandelen met God.
Er zijn eigenlijk drie aspecten van het leven van Henoch die ik zou willen beklemtonen, drie belangrijke gevolgen van een wandel met God, en wel ten aanzien van onszelf, ten aanzien van de Heer, en ten aanzien van de wereld waarin wij leven:

  1. Wat onszelf betreft; zien wij in het voorbeeld van Henoch dat wij in gelukkige gemeenschap met God kunnen en mogen wande­len. Wat leren wij als wij zo met God wandelen? Wij leren Hem kennen als onze liefdevolle Vader, in zijn Zoon, onze Heer Jezus Christus. Wij leren ook wie wijzelf zijn, zowel in onze natuurlijke toestand als in onze positie in Christus. Wij zijn aangenaam gemaakt in Hem, tot volheid gebracht in Hem, de Geliefde. Door met God te wandelen verwerven wij ook kennis van Gods plannen en gedachten met betrekking tot tal van andere zaken. Wij leren wat Gods gedachten zijn over de wereld in haar huidige toestand onder de heerschappij van de overste van deze wereld, maar ook in haar toekomstige toestand onder de regering van Christus. Wij leren wat onze toekomst is met Christus, zijn komst voor de zijnen, de opname van de Gemeente en haar invoering in het Vaderhuis. Maar ook wat onze rol zal zijn als hemelse heiligen in het komende vrederijk, na Christus’ wederkomst met kracht en grote heerlijkheid. Wij hebben de gelukkige hoop dat wij evenals Henoch de dood niet zullen zien:

    “Door het geloof is Henoch weggenomen zodat hij de dood niet zag, en hij werd niet meer gevonden, want God had hem weggenomen. Want voordat hij werd weggenomen, is van hem getuigd, dat hij Gode welgevallig was geweest.”  Hebreeën 11:5

    Wij verwachten Gods Zoon uit de hemelen, Jezus, die ons redt van de komende toorn:

    “En uit de hemelen zijn Zoon te verwachten, die Hij uit de doden opgewekt heeft, Jezus, die ons verlost van de komende toorn.”  1 Thessalonicenzen 1:10 

    En verder:

    ’En wij, de levenden die overblijven tot de komst van de Heer, zullen de ontslapen gelovigen geenszins vóórgaan. Want de doden in Christus zullen eerst opstaan; daarna zullen wij, de levenden die overblijven, samen met hen in wolken worden opgenomen de Heer tegemoet in de lucht; en zó zullen wij altijd met de Heer zijn’
    1 Thessalonicenzen 4:15‑18

    ’Wij zullen niet allen ontslapen, maar wij zullen allen veranderd worden, in een ondeelbaar ogenblik, in een oogwenk, bij de laatste bazuin; want de bazuin zal klinken, en de doden zullen onvergankelijk worden opgewekt en wij zullen veranderd worden’   1 Corinthe 15:51,52

    In Genesis 5 staat het einde van Henoch’s leven in groot contrast tot dat van alle andere mensen, van wie telkens wordt herhaald: ’...en hij stierf.’ Henoch werd weggenomen opdat hij de dood niet zag, en zo zal het ook gaan met de levenden die overblijven tot de komst van de Heer. Wij zijn de grote uitzondering temidden van een wereld die onderworpen is aan de macht van de dood en van de vruchteloosheid. Ondertussen zal God ons zegenen in onze dagelijkse wandel met Hem. Terwijl wij met Hem wandelen door de aardse woestijn, zullen wij tegelijkertijd als priesters voor zijn aangezicht staan om Hem te dienen in het hemelse heiligdom, vergelijk Deuteronomium 10:8 met de huidige toestand van de gelovigen uit de heidenen:

    “Toen zonderde de Here de stam der Levieten af om de ark van het verbond des Heren te dragen, voor de Here te staan om Hem te dienen, en in zijn naam te zegenen tot op deze dag.”  Deuronominium 10:8

    Toen, onder de wet, was het een afgezonderde stam die tot de Here mocht komen, nu mag een ieder tot Hem komen die rein is gewassen door het bloed van de Here Jezus Christus. Wij mogen zelfs zoals Johannes aanliggen in de directe tegenwoor­digheid van de Heer: 

    “Een van de discipelen, dien Jezus liefhad, lag aan de boezem van Jezus”.  Johannes 13:23

    Dat zijn de persoonlijke kenmer­ken en zegeningen van een wandel met God.
  2. Wat God betreft, zal onze wandel met Hem strekken tot Zijn eer en verheerlijking. Zo zal Hij praktisch zijn welbehagen in ons vinden, in onze handel en wandel, in heel ons doen en laten. Christus Zelf is ons volmaakte voorbeeld in dit opzicht, want Hij was de geliefde Zoon, in Wie de Vader zijn welbehagen had gevonden (Mattheüs 3:17).

    In de Griekse vertaling van het Oude Testament wordt het woord ’wandelen’ in Genesis 5:24 vertaald door ’beha­gen’. Zó wordt dit vers geciteerd in het Nieuwe Testament:

    ’...want vóór zijn wegneming heeft hij [d.i. Henoch] getuigenis verkregen dat hij God behaagd had’. 
    Hebreeën 11:5

    Het leven van Henoch vormde een groot contrast met dat van zijn naamgenoot in de lijn van Kaïn, de man die niet met God wandelde en weg­ging van het aangezicht des Heeren:

    “Toen ging Kaïn weg van het aangezicht des Heren, en ging wonen in het land Nod, ten oosten van Eden. En Kaïn had gemeenschap met zijn vrouw en zij werd zwanger en baarde Henoch; daarna werd hij de stichter van een stad en hij noemde deze stad naar zijn zoon Henoch”.  Genesis 4:16-17

    Een heel belangrijk kenmerk van zo’n wandel met God is dat het een leven uit geloof is, want zonder geloof is het onmogelijk Hem te behagen (Hebreeën 11:6). Dat begint al met de rechtvaardiging: die is niet op grond van werken, maar op grond van geloof.

    “Want ik schaam mij het evangelie niet; want het is een kracht Gods tot behoud voor een ieder die gelooft, eerst voor de Jood, maar ook voor de Griek. Want gerechtigheid Gods wordt daarin geopenbaard uit geloof tot geloof, gelijk geschreven staat: De rechtvaardige zal uit geloof leven”.  Romeinen 1:16-17

    Gerechtvaardigd op grond van geloof, hebben wij vrede met God door onze Heer Jezus Christus.

    “Wij dan, gerechtvaardigd uit het geloof, hebben vrede met God door onze Here Jezus Christus”.  Romeinen 5:1

    Maar de rechtvaardige moet ook door het geloof blijven leven (Galaten 3:11; Hebreeën 10:38). Christenen wandelen door geloof, niet door aan­schouwen:

    “Daarom zijn wij te allen tijde vol goede moed, ook al weten wij, dat wij,zolang wij in het lichaam ons verblijf hebben, ver van de Here in den vreemde zij(Want wij wandelen in geloof, niet in aanschouwen) Maar wij zijn vol goede moed en wij begeren te meer ons verblijf in het lichaam te verlaten en bij de Here onze intrek te nemen.”
    2 Corinthe 5:7

    Paulus wijst in deze tekst ons op een pijnlijk punt, hij zegt hier: “Want wij wandelen in geloof, niet in aanschouwen”.

    De schoen wringt bij ons vaak in het “aanschouwen”, wij willen zo graag “zien”, “voelen”, “ervaren” of anderszins. Ons geloofsleven is vaak niet gebaseerd op “geloven alleen”, nee wij willen bevestigd worden in genezingen, ervaringen, enz. Op het moment dat wij beseffen dat de ervaringen en genezingen uitblijven, dat ons geloof in – en de redding dóór de Here Jezus Christus ons genoeg moet zijn komen er diepe teleurstellingen. Natuurlijk weten wij vanuit het Woord van de Here Jezus dat Hij op de eerste plaats in ons leven behoord te staan, maar toch? Wij hopen diep in ons hart dat al die ervaringen wél voor ons zijn.
  3. Wat betreft de wereld, zullen wij evenals Henoch getuigen van het komende gericht. Henoch was een profeet, en hij heeft gepro­feteerd door te zeggen:

    ’Zie, de Heer is gekomen temidden van zijn heilige tienduizenden, om oordeel uit te oefenen tegen allen en elke ziel te bestraffen om al hun werken van goddeloosheid die zij goddeloos bedreven hebben, en om alle harde woorden die goddeloze zondaars tegen Hem gesproken hebben’   Judas: 15

    Wij zullen de mensen die ons omringen waarschuwen. Wij heb­ben een profetische boodschap, evenals Henoch die lang geleden had. Het is dezelfde ernstige boodschap: de Rechter staat voor de deur, om alle goddelozen te oordelen en alle goddeloosheid te vergelden. Zijn wederkomst met macht en majesteit zal gerechtig­heid en vrede en blijdschap op aarde brengen. De dag van de wraak zal niet lang meer op zich laten wachten (Jesaja 61:2). Nu is het echter nog de aangename tijd, de dag van de behoudenis (Lucas 4:19; 2 Corinthe 6:2).

    Laten wij zó wandelen met God, terwijl wij wachten op de terugkeer van zijn Zoon en de wereld waarschuwen voor de dingen die spoedig moeten gebeuren.
Terug naar document-overzicht
Dit artikel wordt u aangeboden door Het BijbelArchief.
Mocht u vragen en/of opmerkingen hebben over dit artikel kunt u contact opnemen met de aanbieder.