De christen en het geld

DE CHRISTEN EN HET GELD

 

Geld dat stom is, maakt recht wat krom is

 

Niet de zaken, maar de mens

 

In de vorige eeuw leefde er in Amerika een schrijver, die in het geld de oorzaak van alle maatschappelijk kwaad zag. Hij wilde het geld afschaffen en terugkeren tot een soort ruilhandel. Deze man, Edward Bellamy geheten, bedacht niet, dat het kwaad niet zit in stoffelijke, materiële zaken, maar in de wijze waarop de mens met bepaalde zaken omgaat.

Dat geldt niet alleen voor het geld. Neem de muziek: dat we kunnen zingen en muziek kunnen maken, komt doordat God ons met die capaciteit geschapen heeft. Het is een scheppingsgegeven dat ook begrepen is in het ’Zie, het was zeer goed’ (Gen.1:31). Helaas misbruikt men soms de muziek.

Bijvoorbeeld om het publiek op te zwepen zoals de Nazi’s deden met hun marsmuziek op hun partijdagen. Of zoals gebeurt met de hard rock uitvoeringen waar de jeugd hoteldebotel van wordt.

Hetzelfde kunnen we zeggen van de techniek. Toen onze Heiland plaats nam in het schip van Petrus, maakte Hij gebruik van techniek, of beter van een ambachtelijk voortbrengsel; uit het ambacht is echter in het industriële tijdperk de moderne techniek ontstaan. Die techniek zelf is niet verkeerd, maar als alles voor de techniek moet wijken en het milieu eraan gaat, dan is er met het gebruik van de techniek iets mis.

Welnu, zo is het met het geld. Dat geld is stom en het maakt het rechte krom. Mensen zijn het die recht maken wat krom is door middel van geldelijke manipulaties.

 

Wat staat er precies?

 

Helaas zijn er christenen die bij wijze van spreken Bellamy een handje helpen door de Bijbel verkeerd te citeren. Ze menen met de woorden ’Het geld is de wortel van alle kwaad’ een bijbeltekst aangehaald te hebben. En ze verkondigen deze stelling als waarheid. Het is ‚‚n van de helaas vele voorbeelden van verkeerd aanhalen van een bijbelse uitspraak.

De Bijbeltekst luidt anders:’Want de geldzucht is een wortel van alle kwaad’. Het gaat niet om het geld op zich, maar om de geldzucht. Terloops zij opgemerkt, dat er in het Grieks voor kwaad geen lidwoord staat. Dat houdt in, dat de vertaling ’wortel van alle kwaad’ juister zou zijn omdat er dan ruimte gelaten wordt voor de gedachte dat er meer wortels van kwaad zijn. De geldzucht wordt echter daardoor gekarakteriseerd dat er alle vormen van kwaad uit kunnen voortkomen, zoals leugen, bedrog, geweld, seksuele uitbuiting. Maar dit terzijde; de Schrift spreekt over de geldzucht als bron van alle kwaad.

 

Hunkeren naar rijkdom

 

Over die geldzucht maakt het Spreukenboek een paar rake opmerkingen, die we wel ter harte mogen nemen. We lezen er bijvoorbeeld deze waarschuwing in: ’Tob u niet af voor rijkdom... want plotseling maakt hij zich vleugels’. Als je meent het bezit in handen te hebben, glipt het je tussen de vingers door. Soms verwerft iemand zich in korte tijd rijkdom. Hij heeft het geld echt in handen, maar dan komt daarna de tegenslag en verliest men zijn bezit. Of men gooit het geld in een leven van verkwisting over de balk. Wij kennen het gezegde: ’Zo gewonnen, zo geronnen’. Er is eens een onderzoek gepubliceerd dat men gedaan had bij allen die in hun leven de honderdduizend in de staatsloterij hadden gewonnen. Het bovenstaand spreekwoord bleek in de meerderheid van deze gevallen te zijn opgegaan.

Een andere waarschuwing, nog ernstiger van aard, lezen we in Spr.28:20: ’Maar wie naar rijkdom jaagt, blijft niet ongestraft’. Het staat er niet met zoveel woorden, maar hier is kennelijk bedoeld dat men op oneerlijke wijze geld probeert te verwerven. De persoon die naar rijkdom jaagt, wordt in dit vers namelijk gecontrasteerd met ’een betrouwbaar man’. Het hunkeren naar rijkdom gaat immers veelal gepaard met het gebruik van oneerlijke middelen om rijk te worden. Hierop hebben Spr.15:27 en 28:22 in ieder geval duidelijk betrekking.

 

Wie rijk willen worden

 

Het is van belang niet alleen vs.10, maar ook vs.9 goed te lezen. Er staat namelijk niet: ’Wie rijk zijn, vallen in verzoeking en in een strik en in vele onverstandige en schadelijke begeerten’, maar ’Wie rijk willen worden, etc.’ Het rijk-zijn wordt niet veroordeeld, hoewel er grote gevaren aan verbonden zijn, maar het rijk willen worden. Dan wordt men namelijk geleid door de geldzucht of de hunkering naar geld.

We hebben twee oudtestamentische voorbeelden ter waarschuwing. Ten eerste Achan. Ondanks het duidelijke bevel om alles uit Jericho met de ban te slaan, vergreep hij zich aan het bezit van God door een mantel van Sinear, tweehonderd sikkels zilver en een gouden staaf van vijftig sikkels voor zich te nemen. Hij stort daarmee niet alleen zichzelf en zijn familie in het ongeluk; hij is daarmee ook schuldig aan de nederlaag die Israël leidt bij Ai. Kenmerkend zijn de woorden van zijn belijdenis als het kwaad uitgekomen is: ’en uit begeerte ernaar heb ik ze weggenomen’ (Joz.7:21). Laten we niet menen dat we beter zijn dan deze ongelukkige uit lang vervlogen tijden. Ook in ons hart kan de begeerte naar geld ontvlammen, waardoor we afgetrokken worden van de Heer.

Een tweede voorbeeld hebben we in Gehazi. Zijn meester Elisa heeft niets van Na„man willen aannemen (2Kon.4:16). Dat heeft Elisa heel bewust niet willen doen. Kennelijk met de bedoeling om de Syrische generaal te leren dat de God van Israël barmhartigheid bewijst om niet. God laat zich noch vooraf, noch achteraf betalen. En Gods profeet is niet als Bileam gevoelig voor rijke beloning (vgl. 2Petr.2:1-3,15).
Deze prachtige les maakt Gehazi ongedaan door toch beloning van Naaman te vragen. Hoe vol instructie zijn de woorden van Elisa: ’Was het de tijd om dat zilver aan te nemen of om klederen aan te nemen of olijfbomen en wijngaarden, schapen en runderen, slaven en slavinnen?’. Deze woorden geven aan waar het hart van Gehazi naar uitging. Ze laten tevens zien, dat God zijn dienstknechten best alles aan bezit kan geven, maar dan op zijn tijd. Die tijd was er niet in de dagen van verval waarin Elisa leefde. Voor ons ligt er eenzelfde les in. Straks zullen we alles met Christus erven, maar nu is het voor een christen niet de tijd om zich rijkdommen in deze wereld te verwerven. Ons hart moet daarop niet gericht zijn.

 

Godsvrucht met tevredenheid

 

Het betoog van Paulus over de geldzucht in 1Tim.6 begint met een karakterisering van bepaalde mensen in de christenheid, die van de godsvrucht een winstbron menen te moeten maken. In tegenstelling daarmee wijst de apostel Timotheus (en via hem ook ons) erop hoe onze houding moet zijn, waarop ons hart gericht moet zijn: dat is godsvrucht met tevredenheid.
Die houding betekent echte winst. Het woord ’tevredenheid’ komen we ook tegen in vs.8. We lezen daar dat we tevreden moeten zijn met voedsel en kleding. Er wordt wel eens gezegd, dat tevredenheid de enige aanduiding is met te ervoor, die op een goede zaak wijst. Dat gaat echter niet helemaal op, er kan ook een lijdzame tevredenheid zijn. Men wil zich dan geen verdere inspanning meer getroosten uit laksheid. Maar laat de tevredenheid waar de apostel hier over spreekt ons maar kenmerken. We leven namelijk in een welvaartstijd en hoe meer we bezitten hoe meer we willen hebben. We lopen groot gevaar ’het meer nooit vol te vinden’. De vermaning van de apostel is dan ook uitermate aktueel.

 

Het laatste hemd....

 

Paulus geeft ook een nuchtere reden aan om niet naar rijkdom te streven. We hebben namelijk niets in de wereld ingebracht en kunnen er dan ook niets uit meenemen. Als een baby geboren wordt, heeft hij zijn handjes gesloten tot knuistjes en als je ze met je vinger ontsluit, grijpt hij die. Het knuistje is leeg, maar wil alles vastpakken wat het maar omsluiten kan. Maar als de mens sterft, ontsluit zich zijn hand en moet hij alles loslaten wat hij ooit vastgegrepen heeft.

De waarheid, die Paulus in 1Tim.6:7 naar voren brengt, heeft men in een oud gezegde als volgt verwoord: ’het laatste hemd heeft geen zakken’. Het gaat letterlijk niet meer op, want wij kleden de overledenen niet meer in een doodshemd, maar in gewone kledij. Maar de zin van het gezegde is ook nu nog duidelijk. Alles wat men heeft, moet men achterlaten aan anderen als men sterft (vgl. Ps.49:11 en Pred.5:14).
Hoe dwaas was dan ook die rijke boer in het noorden van Groningen, van wie ik het volgende hoorde vertellen. Hij was overleden en liet geen kinderen na. De neven en nichten meenden wel op een aardige cent te kunnen rekenen, maar dat viel dik tegen. Op de bank stond niets en in huis was geen ’oude kous’ of zo iets te vinden. De notaris kon niet anders doen dan de laatste wilsbeschikking voorlezen. En die zei alleen wat over zakelijke spullen. E‚n ding was daarbij merkwaardig: de overledene beschikte dat het schilderij dat in de voorkamer van de boerderij hing in de kist mee het graf in moest. Men vond het maar wat excentriek dat oom zo aan een schilderij gehecht was dat hij deze bepaling in zijn testament had opgenomen. Maar goed, het stond er en het moest dus gebeuren. Het bleek echter dat het schilderij te groot was om in de kist te doen. Wat nu? Een van de neven kwam op het snuggere idee om het doek uit de lijst te halen en dat in de kist te doen; dan was aan de wil van oom voldaan. De notaris stemde daarmee in en zo werd de mooie vergulde lijst eraf gesloopt. Wie schetst de verbazing van de nabestaanden toen bleek dat de holle lijst volgepropt was met bankbiljetten. De verdwaasde boer meende zijn geld te kunnen meenemen!!

Hoe de mensen aan geld verslaafd kunnen zijn heb ik zelf eens vernomen van de zoon van een bankdirecteur. Hij vertelde dat zijn vader op zijn sterfbed erg onrustig met zijn handen om zich heen greep en zijn vingers bewoog. De kinderen vroegen zich in het begin af, wat hij met die vingerbeweging bedoelde, tot de zoon doorkreeg dat zijn vader aan het geld tellen was. Hij stopte toen regelmatig een bundeltje geld tussen de vingers van zijn vader en dan ging deze aan het tellen en werd tenminste een beetje rustig. Diep en diep tragisch eigenlijk!

Wat een totaal andere gesteldheid raadt de apostel ons in 1Tim.6 aan. Hoe gelukkig zijn we als we daarnaar luisteren. En hoe wijs is het gebed van de Spreukendichter, die vraagt om verschoond te blijven, zowel van rijkdom als van armoede. Het eerste om bewaard te blijven voor hoogmoed en God te vergeten. Het laatste om bewaard te blijven voor diefstal en voor lastering van de naam van God (Spr.30:8,9).

 

Wie rijk zijn...

 

Maar als je nu rijk bent of als je rijk bent geworden zonder naar rijkdom te hunkeren, wat dan? Hoe moet dan je houding zijn? Een rijke heeft zich drie belangrijke punten af te vragen. Ten eerste of hij ook ’rijk is in God’ (Luk.12:20). Hij moet bedenken, dat alle aardse rijkdom maar tijdelijk is. Ze kan op de een of andere manier te niet gaan. We moeten er niet op uit zijn schatten te verzamelen op aarde, maar in de hemel. Daar gaat het in het leven van de discipel van Christus om (Matth.6:19-21). Het gevaar is namelijk dat een rijke zijn hart op zijn rijkdom zet, zoals Ps.62:11 dat uitdrukt. Zelfonderzoek is dus wel op zijn plaats en eventueel zelfoordeel.

Ten tweede moet iemand die rijk is, er voor oppassen dat hij niet hoogmoedig wordt. Dat is een ook een heel specifiek gevaar voor rijke mensen. De Bijbel waarschuwt daarvoor erg indringend. Tegen Timothes zegt Paulus: ’Beveel de rijken in de tegenwoordige eeuw niet hoogmoedig te zijn en hun hoop niet gevestigd te hebben op de onzekerheid van de rijkdom’ (1Tim.6:17). Let op het woord ’beveel’! Het is niet zo maar een vermaning, maar een voorschrift, dat de rijken ingegrift moet worden. In deze tekst komt meteen het eerste punt nog aan de orde, namelijk dat aards bezit onzeker is en je niet je hart erop moet zetten.

Ook Spr.11:28 spreekt klare taal: ’Wie op zijn rijkdom vertrouwt, zal vallen’ . Zo iemand meent God niet nodig te hebben voor hulp en bijstand; hij kan zich zelf wel redden met zijn geld. Dat is hoogmoed, en hoogmoed komt voor de val.

Een rijke is niet beter en niet meer dan een arme. Ze mogen elkaar ook niet ontlopen, zeker niet als christenen. Men moet er ook voor waken dat rijken en armen in de Gemeente van Jezus Christus niet twee aparte groepen vormen. Spr.22:2 is in dat opzicht van belang:’Rijken en armen ontmoeten elkander; hun aller Maker is de Here. Dat woord geldt van de mens in het algemeen, maar van gelovigen geldt daar nog bij: ’hun aller Verlosser is de Here’. Armen en rijken zijn één in Christus. Het meer of minder bezit van geld mag geen wig drijven in de onderlinge gemeenschap. De rijke mag zich niet verheffen boven de arme en de arme moet geen minderwaardigheidsgevoel kweken ten opzichte van de rijke.

 

Om te genieten

 

Het derde punt betreft het gebruik van het geld. Wat doen we met onze rijkdom? Opnieuw geeft 1Tim 6 een belangrijke aanwijzing. Er staat in vs.18 dat God ons rijkelijk geeft om te genieten. Dat betekent niet dat we met ons geld de bloemetjes flink buiten mogen zetten. Daarmee wil ik niet zeggen, dat we onszelf nooit eens mogen tracteren op een etentje, een mooie vakantie of iets dergelijks. De kwestie is dat we het vers in zijn geheel moeten lezen en dan is er veel voor te zeggen dat het genieten van de rijkdom in de eerste plaats bestaat in het goeddoen, rijk zijn in goede werken, vrijgevig zijn, waarover het vervolg spreekt.
We hebben ook hiervan prachtige voorbeelden in de Bijbel. In het Oude Testament lezen we van een heel rijke man als Barzilla‹ die David en de zijnen verzorgde toen deze moest vluchten voor Absalom (2Sam.19:31,32). Wat een tegenstelling vormt hij met de rijke dwaas Nabal die aan de toekomstige koning ’naar Gods hart’ niets wilde afstaan (1Sam.25:10,11).
In het Nieuwe Testament lezen we het waarschuwende voorbeeld van de rijke man, die alleen maar leefde voor dit leven en niets over had voor de arme Lazarus (Luk.16:19-31), met daar tegenover het voorbeeld ter navolging van Maria Magdalena, Johanna en Susanna die de Heer ’dienden met hun bezittingen’ (Luk.8:3). Alsook het voorbeeld van Jozef van Arimathéa die zijn graf afstond voor Jezus Christus.

Onze materiële rijkdom mogen we gebruiken om er offers van mededeelzaamheid en weldadigheid van te brengen (Hebr.13:16) die de Heer welgevallig zijn.

 

Niet meenemen, wel vooruit zenden

 

De Heer Jezus heeft zijn tijdgenoten ernstig gewaarschuwd voor de hang naar geld en rijkdom. Hij hield hen voor dat me niet God kan dienen en de Mammon. De farizeeën, die geldzuchtig waren, ergerden zich daaraan (Luk.16:13,14). De uitdrukking ’Mammon’ voor geld zou de indruk kunnen wekken, dat geld dus wel iets kwaads is in zichzelf. Met de Mammon wordt niet alleen het geld op zichzelf aangeduid; maar het geld met zijn kwalijke invloeden. Het geld kan een afgod voor je worden en dan wordt het de onrechtvaardige Mammon.

Het bijvoeglijk naamwoord ’onrechtvaardig’ moeten we hierbij niet over het hoofd zien. Het geld zelf is niet onrechtvaardig, maar mensen misbruiken het geld voor onrechtvaardige daden. Dat we het geld zelf niet als iets kwaads moeten beschouwen, blijkt ook wel uit vs.9 van Luk.16. Daar lezen we dat we ons vrienden moeten maken met de onrechtvaardige Mammon opdat we ontvangen zullen worden in eeuwige tenten. En bij God heiligt het doel toch echt de middelen niet. Het betekent dat we niet het geld verafgoden, maar het gebruiken om God te dienen. Door goed te doen met ons geld maken we ons vrienden voor de eeuwigheid. We kunnen ons bezit gebruiken om evangelisatiewerk te steunen. Zij die erdoor bekeerd worden, staan ons bij wijze van spreken in de hemel op te wachten. We kunnen het geld gebruiken om gelovigen ermee te dienen of het werk Gods in algemene zin.
Zij die daarvan de zegen ontvangen, zullen we straks in de hemel ontmoeten. Iemand heeft eens gezegd: ’Je kunt je geld niet meenemen als je sterft, maar je kunt het wel vooruitzenden.’. Dat is een waar woord. In 1Tim.6:19 wordt gezegd, dat als we vrijgevig en mededeelzaam zijn, we een goed fundament wegleggen voor de toekomst, opdat we het werkelijke leven ontvangen. Het eeuwige leven is natuurlijk niet te koop; dat is de bedoeling niet. De Schrift laat duidelijk uitkomen dat het eeuwige leven alleen ontvangen wordt op grond van geloof. Maar dat geloof blijkt uit onze werken. Dat blijkt ook daaruit hoe we handelen met ons aardse bezit. Als we dat gebruiken voor de Heer dan tonen we daarmee ons geloof. We dienen namelijk • God • de Mammon ermee. Als we met ons geld de Heer dienen, zullen we in de hemel het loon ervoor ontvangen.

 

En als je nu niet rijk bent?

 

In doorsnee genomen zijn we hier in het westen allemaal rijk in vergelijking met onze voorouders en in vergelijking met derde-wereld-bewoners. Onze ouders moesten vaak elk dubbeltje tien keer omdraaien voor ze het uitgaven. We lopen niet meer met gestopte kleren zoals zij. De keuken staat vol met de voortbrengselen van de techniek. De provisiekast is meestal goed gevuld. En kopjes zonder oor verdwijnen zonder meer in de afvalbak. Al zijn we niet steenrijk, we hebben het, in doorsnee genomen, goed. Wij kunnen dus ook de Heer dienen met wat we bezitten. Zelfs de arme weduwe deed dat.
Ze wierp nota bene alles wat ze bezat in de schatkist. Van de rijken staat dat ze er veel inwierpen en dat was heel goed, want van de twee stuivers van de weduwe kon de tempel niet onderhouden worden. Maar God waardeerde die twee stuivers meer dan de forse bedragen die de rijken in de schatkist deponeerden.

In 2Kor.8:12 staat een belangrijk woord, namelijk dat ’men aangenaam is naar wat men heeft, niet naar wat men niet heeft’. Er is een verhaal van twee Griekse christenen, die het hadden over vrijgevigheid. De een, Theofilus geheten, zei tegen zijn kameraad: ’Zeg Christophorus, als jij twee paarden had, zou je er dan één aan de Heer geven?’ Christophorus knikte heel overtuigend van ja. Daarop ging zijn vriend verder: ’En als je nu vier koeien had, zou je er dan twee aan de Heer geven?’. Ook die vraag werd bevestigend beantwoord. Daarop ging Theofilus voort met: ’En als je nu zes schapen had, zou je er dan drie aan de Heer afstaan ?’

’Da’s gemeen, stoof Christophorus op, ’want je weet dat ik zes schapen heb’. Aangenaam naar wat je hebt, niet naar wat je niet hebt...

 

Het volmaakte Voorbeeld

 

Het volmaakte voorbeeld van geven hebben we in de Heer Jezus. Paulus schrijft aan de Korinthiërs over een collecte voor de armen in Judea. Dat is een prozaïsch onderwerp, zouden we zeggen. Niet erg geestelijk op zichzelf. Maar de apostel laat er ineens het licht van het evangelie op vallen. Hij wijst op Christus, die rijk was, maar om ons arm is geworden, opdat we door zijn armoede rijk zouden worden (2Kor.8:9). Paulus wijst hier niet op de verzoening aan het kruis wat de verzoening betreft. Nee, hij wijst op de opofferingsgezindheid van de Heer als het grote Voorbeeld voor ons. Hij aan Wie heel het aardrijk toebehoort en alle hemelse rijkdommen, kwam hier op aarde en had er geen rustplaats voor het hol van zijn voet. Voor zijn onderhoud was Hij afhankelijk van anderen.. Zijn grootste armoede werd zichtbaar op het kruis, waar Hij ontkleed en berooid hing.
En dat alles had Hij over om ons arme zondaars rijk te maken. Als we dat voorbeeld goed tot ons laten doordringen worden we ervoor bewaard ons hart te zetten op de aardse bezittingen. Dan zullen we integendeel graag ons bezit, veel of weinig, willen gebruiken om er de Heer mee te dienen.

 

Verstandig beheer

 

Nog een enkel woord ter waarschuwing voor uitwassen. De vrouwen die Christus dienden met hun goederen, hebben natuurlijk niet alle goederen te gelde gemaakt zodat ze daarna blut waren. Dan zouden ze de Heer maar kort hebben kunnen dienen. Nee, ze dienden Hem met dat wat hun bezittingen opbrachten. Je moet niet de bron wegdoen, maar van dat wat de bron voortbrengt de Heer dienen. Als er acute nood is, zoals er in de begintijd was te Jeruzalem, dan kan het gewenst zijn akkers te verkopen (Hand.5:32-37). Dan ben je echter wel je produktiemiddel kwijt. Normaal zal het zo zijn, dat we van de opbrengst van de akker geven aan de Heer. Natuurlijk kan de Heer bepaalde personen roepen om alles wat ze bezitten op te geven om Hem te dienen, maar dat is niet de algemene regel.

 

Geven van tienden?

 

Een tweede uitwas is, dat het geven opgelegd wordt. Zo zijn er gemeenschappen waar het geven van tienden verplicht gesteld wordt. Is het geven van tienden dan niet een goede gewoonte? Het ware te wensen dat alle christenen tienden gaven. Wat zou er dan veel gedaan kunnen worden ! ’Ja, maar geven van tienden lees je alleen in het Oude Testament’, zei eens iemand tegen evangelist Vink. Heel ad rem antwoordde deze: ’Als u een Nieuw Testamentische aanwijzing wilt, neem dan een voorbeeld aan Zacheus; die gaf de helft van zijn bezittingen aan de armen.’

Of om een ander voorbeeld te nemen. Een christen in Spanje zei tegen een Amerikaans evangelist die op bezoek was: ’Onze predikant zegt, dat we als christenen eigenlijk tienden moesten geven, maar dat hoeft toch niet, dat is toch wettisch?’ De Amerikaan antwoordde laconiek: ’Als ik u was, zou ik me door mijn predikant niet in mijn geven laten inperken ’.

 

J.G.Fijnvandraat

Bode, mrt-mei ’91

Terug naar document-overzicht
Dit artikel wordt u aangeboden door Het BijbelArchief.
Mocht u vragen en/of opmerkingen hebben over dit artikel kunt u contact opnemen met de aanbieder.