De gemeenschap (2)

Hoofdstuk 4

Oudsten en diakenen

In de begintijd van de gemeente ontstonden er plaatselijke getuigenissen in Jeruzalem, Antiochië, Efeze, Kolosse, Thessalonika en in veel andere plaatsen. Al die gelovigen samen vormden op dat ogenblik de Kerk, de gemeente, van God op aarde. Zij vormden samen het éne lichaam van Christus, de tempel van de Heilige Geest, het huis van God. Hoewel zij samen één lichaam vormden, waren zij noodzakelijk door afstand van elkaar gescheiden en kwamen zij samen in plaatselijke vergaderingen, in verschillende plaatsen.

Het ambt van opziener (= oudste) en dienaar (= diaken) is verbonden met deze plaatselijke getuigenissen. In 1 Timotheüs 3 en Titus 1 : 4-9 lezen we van deze ambten. Een ambt is totaal iets anders dan een gave. Een gave is bestemd voor de hele Gemeente van God, een ambt is plaatsgebonden en heeft te maken met een plaatselijke gemeente. Een apostel, profeet, evangelist, herder of leraar kon zijn gave uitoefenen waar hij zich ook bevond, op elke plaats en in elke gemeente. Een opziener of dienaar was alleen werkzaam als opziener en dienaar in de gemeente waar hij was aangesteld en nergens anders.

Het ambt van opziener

Een opziener is iemand die toezicht houdt, die zorg heeft voor het geestelijk welzijn van de heiligen. Het Griekse woord voor opziener is episkopos (epi= naar; skopos= letten op, kijken naar). Het woord komt vijf keer voor in de Schrift, één keer ziet het op de Heer Zelf (1 Petr. 2 :25), vier keer wordt het vertaald met opziener (Fil. 1 : 1; 1 Tim. 3 : 2; Tit. 1 : 7; Hand. 20: 28). Het woord bisschop is afgeleid van het Griekse woord episkopos. Nu heeft het christendom van dit woord bisschop een systeem van priesters en een bestuur van bisschoppen gemaakt. Dit stelsel van ritualisme is ver verwijderd van de bijbelse beginselen. Een gezaghebbende schrijver van de Kerk van Engeland heeft verklaard dat er een groot verschil is tussen het ambt van opziener in de Bijbel en dat van de bisschop die we nu hebben. We hebben ons vaak afgevraagd wat de apostel Paulus zou denken als hij een foto kon zien van de bisschop van Londen in zijn ambtsgewaad: mijter, bisschoppelijke ring, bisschopsstaf, enz.

De opziener of oudste werd aangesteld door de apostelen. Hun ambt beperkte zichtot de plaatselijke gemeente. In elke gemeente waren meer dan één. De voorwaarden waaraan de opziener moest voldoen vinden we in 1 Timotheüs 3. Hij moest o.a. de man van één vrouw zijn. Mannen die bekeerd waren vanuit het heidendom hadden vaak meer vrouwen. Er waren dus gelovigen die meer dan één vrouw hadden, maar de opziener mocht maar één vrouw hebben. Hij moest nuchter zijn, gastvrij, geschikt om te leren, iemand die zijn eigen huis goed bestuurt. Deze eigenschappen hadden tot gevolg dat zo iemand een goed gezinsleven had, zichzelf wist te beheersen, wijsheid en takt bezat, en de bekwaamheid om in wijsheid te regeren. Al deze eigenschappen zijn nodig voor iemand die toezicht houdt in de gemeente. Hij moest geen pasbekeerde zijn, want dan bestond het gevaar dat hij hoogmoedig werd. Ook moest hij een goed getuigenis hebben van hen die buiten zijn.

Het blijkt uit de aanwijzingen die Paulus geeft aan Timotheüs en Titus, dat de apostel hen opdracht gaf om, als zijn afgevaardigden, opzieners (oudsten) aan te stellen op de plaats waar zij werkten. Titus moest oudsten aanstellen op Kreta.

Moeten we nu nog opzieners (oudsten) aanstellen?

Nu komen we bij een belangrijk punt. We vinden in de Bijbel namelijk geen aanwijzingen dat het ambt van oudste voortgezet moet worden. Paulus benoemde oudsten en hij gaf aan Timotheüs en Titus opdracht oudsten te benoemen. Maar er is geen aanwijzing dat dit gezag om oudsten te benoemen nu nog bestaat. Als God gewild had dat er nu nog oudsten aangesteld moesten worden, had Hij daarvoor zeker aanwijzingen gegeven, zoals we bijvoorbeeld wel vinden bij de Hogepriester van Israël in het Oude Testament.Waarom worden er nu geen oudsten aangesteld, terwijl de nodige eigenschappen voor zo iemand zo uitvoerig worden genoemd?

De reden hiervan is duidelijk: 1. Het ambt moest niet worden bestendigd op een officiële manier. Ongetwijfeld was het wijs dat het in de begintijd officiëel was. De Heilige Geest werkte toen zo krachtig dat de zedelijke toestand van de mannen die daarvoor benoemd werden in overeenstemming was met de daarvoor genoemde voorwaarden. 2. Het is waar dat we nu geen officiëel benoemde opzieners of oudsten hebben, toch zijn er oudere, godvrezende broeders, die zorg dragen voor de plaatselijke gemeente waarbij zij horen en die het geestelijke werk van opziener of oudste verrichten.

Het is vast niet zonder bedoeling dat de eigenschappen waaraan de opziener moet voldoen, uitvoerig worden genoemd. Het doel van deze opsomming van kwaliteiten, waaraan een opziener moet voldoen is, om ons in staat te stellen te beoordelen of iemand, die meent dat de Heer hem voor dit werk roept, aan de gestelde eisen voldoet. De reden dat we wél de eigenschappen vinden waaraan een opziener moet voldoen, zodat hij zijn werk goed kan doen en dat we geen aanwijzingen vinden dat dit ambt officiëel bestendigd moet worden, is, geloven wij, omdat God de afval en de verwarring die ontstaan is in de christenheid, voorzien heeft. We zien in de begintijd van de Kerk dat het al gauw tot een ambtenarij is geworden; een vloek in plaats van een zegen.

Als voorzieningen waren getroffen dat dit ambt bestendigd moest worden zou elke groepering van het christendom de rechten voor zichzelf opeisen. Een oudste is oudste in de plaatselijke gemeente, maar waar is de Gemeente? Welke groepering kan zich de gemeente van Christus te ... noemen? Wat een verwarring zou er dan ontstaan. Wat een aanmatiging. Wat een strijd zou erdoor ontstaan zijn. Dan wordt het woord ’oudste’ gebruikt, waarmee in de Bijbel altijd een man bedoeld wordt die niet zo jong meer is. Het Griekse woord voor oudste is presbuteros, waarvan het woord presbyteriaan en presbyter is afgeleid. Presbuteros betekent een oudere persoon. Door deze eenvoudige woorden te verdraaien en een andere betekenis te geven zijn grote godsdienstige systemen opgebouwd, waarin opzieners of bisschoppen worden gekozen door de oudsten.

Het ambt van diaken (of dienaar)

Het Griekse woord voor diaken is diakonos en dit is het gewone Griekse woord voor een bediende, een knecht. Blijkbaar werden in de gemeente van de begintijd godvrezende mannen gekozen om te zorgen voor de geldelijke zaken van de gemeente, zoals het verzorgen van de armen, de voedselvoorziening, de geldelijke ondersteuning en dergelijke zaken. Zij werden diakenen of dienaars genoemd. Omdat de diakenen moesten zorgen voor de geldelijke zaken van de gemeente, moest men zeer voorzichtig te werk gaan.

Zo iemand moest bijvoorbeeld niet tweetongig zijn; zó praten als een persoon er bij is en anders als die persoon afwezig is. In 1 Timotheüs 3 : 8-13 lezen we de voorwaarden waaraan de diaken en zijn vrouw moeten voldoen. Het is duidelijk dat ook uitvoerig vermeld wordt aan welke eisen de vrouw van een diaken moet voldoen. Immers de vrouw van een diaken kan haar man helpen op veel praktische manieren in verband met zijn werk.

De eigenschappen waaraan een diaken moet voldoen, komen vrijwel overeen met die van een opziener. Ook zij werden benoemd door de apostelen of hun plaatsvervangers. Voor het werk van diaken is meer nodig dan een zakelijke instelling. We lezen van de aanstelling van zeven mannen ’met een goed getuigenis, vol van de Geest en van wijsheid’ (Hand. 6 : 3). Ook vinden we geen aanwijzingen dat dit ambt officiëel voortgezet moest worden, maar omdat we wel weten aan welke eigenschappen zo iemand moet voldoen, geloven we, dat net als bij een opziener, het werk wel voortgezet moet worden door trouwe mannen, die het vertrouwen van de gemeente verdienen.

Hoofdstuk 5

Het priesterschap van alle gelovigen

In het Oude Testament was een speciale groep Israëlieten afgezonderd voor het priesterschap, namelijk Aäron en zijn zonen. In het Nieuwe Testament zijn alle gelovigen priesters. De apostel Petrus schreef: ’En u wordt ook zelf als levende stenen gebouwd, als een geestelijk huis tot een heilig priesterdom, om geestelijke offeranden te offeren, die voor God aangenaam zijn door Jezus Christus’ (1 Petr. 2 : 5). En de apostel Johannes schreef: ’Hem die ons liefheeft en ons van onze zonden heeft verlost door zijn bloed en ons gemaakt heeft tot een koninkrijk, tot priesters voor zijn God en Vader. . .’ (Openb. 1 : 5, 6).

Het priesterschap is voor alle gelovigen

Een gave die aan mensen is gegeven houdt in een dienst voormensen. Een priester verricht zijn dienst voor God en dit is het voorrecht van elke christen. Het is een voorrecht voor elke gelovige God te dienen. Deze dienst uit zich in dankzegging, lofprijzing en aanbidding. De Heer Jezus zegt: ’Maar er komt een uur en het is er, dat de ware aanbidders de Vader zullen aanbidden in geest en waarheid; immers, de Vader zoekt zulke personen die Hem aanbidden’ (Joh. 4: 23).

Wat is het een verheven en heilig voorrecht om tot God de Vader te mogen naderen in aanbidding! Bij dit voorrecht hoort ook een heilige afzondering van de wereld en een heiligheid in onze wandel en in onze werken. Het is waar dat elke gelovige met enig inzicht in de Schrift weet dat alle ware gelovigen priesters zijn. Maar juist hier is een grote verwarring ontstaan. Bijna overal in het christendom zien we dat een bepaalde groep apart gezet is om de priesterdienst te verrichten.

Nu gaat men niet overal even ver; de ritualisten gaan het verst; zij noemen een speciale groep mensen priesters. Deze priesters dragen een plechtig ambtsgewaad waarover we niets vinden in het Nieuwe Testament. Deze priesters verrichten een taak die niet gedaan mag worden door zogenaamde leken. In de zogenaamde vrijkerken gaat men minder ver. Hun voorgangers dragen meestal geen speciale ambtsgewaden. Toch worden zij aangesproken met ’dominee’, wat ’heer’ betekent en zij dragen de titel ’eerwaarde’ of ’weleerwaarde’.

Wat heeft het voor waarde als men met de lippen de waarheid belijdt dat alle gelovigen priesters zijn, maar in de praktijk het onmogelijk maakt dat gelovigen hun priesterschap kunnen uitoefenen, door een bepaalde klasse van geestelijken te handhaven die alleen het recht hebben geestelijke handelingen te verrichten, die eigenlijk door elke gelovige verricht kunnen worden als God hem daartoe een bepaalde gave heeft gegeven.

Een ernstige waarschuwing

We willen nog enkele ernstige woorden over deze dingen zeggen, want we geloven dat juist deze dingen de oorzaak zijn van de grote verwarring in het christendom en van de algemene geestelijke zwakheid van de gelovigen. Gelovigen gaan naar een zogenaamde plaats van eredienst waar dit stelsel van priesters (dominees) en leken heerst. Er wordt niet van hen verwacht dat zij hoorbaar deelnemen aan de dienst. Zij komen om te ontvangen wat de voorganger of dominee hen heeft te geven. Zij gaan naar huis zonder een priesterdienst uitgeoefend te hebben, want hun priesterschap wordt in de praktijk geloochend. Is het een wonder dat zulke gelovigen niet groeien in de dingen van God?

Wij geven toe dat er ernstige, oprechte en begaafde mannen gevonden worden onder de kerkelijke voorgangers, dat zij hun werk doen met een goed geweten en door God gebruikt worden tot behoud van onbekeerde mensen en tot hulp en steun van Zijn volk. Maar dezen worden, jammer genoeg, steeds meer een uitzondering. Men is verbonden met een systeem dat tekort doet aan de waarheid van God, hoe men ook mag proberen het getij te keren en men ook treurt over de slechte toestand en men verontrust is over allerlei verkeerde dingen.

De gelijkenissen van het koninkrijk der hemelen

De gelijkenissen van de Heer over het koninkrijk der hemelen, die we vinden in Mattheüs 13, zijn heel leerzaam, want zij geven profetisch aan hoe het koninkrijk der hemelen zich zou ontwikkelen vanaf haar begin. In de gelijkenis van de zaaier zien we, dat het zaad wordt uitgestrooid in de wereld, maar dat het niet overal vrucht voortbrengt. In de gelijkenis van de dolik onder de tarwe zien we de list van de vijand, die onbekeerde belijders binnenbrengt op een terrein waar God alleen oprechte gelovigen wil hebben. Dit heeft tot gevolg van een hopeloze vermenging van goed en kwaad.

De gelijkenis van het mosterdzaad

In deze gelijkenis zien we een andere list van de vijand, namelijk door de christelijke belijders over te halen erkenning bij de wereld te zoeken, het streven naar politieke macht, naar een belangrijke plaats in deze wereld. Is dit niet het streven van de grote godsdienstige gemeenschappen in de wereld van vandaag en in het bijzonder van de Rooms-Katholieke kerk? Is het dan een wonder dat in zulke systemen veel onbekeerden een vooraanstaande plaats innemen, belijders die niets weten van een verworpen Christus, die niets begrijpen van de betekenis van de woorden die de Heer twee keer gezegd heeft: ’Zij zijn niet van de wereld, zoals Ik niet van de wereld ben’ (Joh. 17 :14, 16), die niets weten van de oorsprong en de kracht van het christendom? Geen wonder dat zulke mensen wereldse methodes invoeren en groot willen zijn in deze wereld.

Zo zien we prachtige kerkgebouwen en kathedralen, voorgangers in prachtige gewaden, indrukwekkende plechtigheden, geweldig klinkende titels, het zoeken naar politieke macht en aardse grootheid. In het kort: een wereldse godsdienst, waarin toch de echte gelovigen geestelijk staande blijven, ondanks de toestand in de kerk, door de machtige werking van de Geest van God.

De gelijkenis van de vrouw en het zuurdeeg

Deze gelijkenis gaat over een vrouw die zuurdeeg nam en het verborg in drie maten meel, totdat het geheel doorzuurd was. Deze gelijkenis is een beeld van satan, die onbekeerde belijders en wereldse christenen gebruikt, om de zuivere bijbelse leer langzamerhand te bederven door verkeerde leer. Dit zien we bij de Judaïstische leraars, die optraden in het prille begin van de gemeente: in de dagen van Paulus waren er leraars die leerden dat de opstanding al had plaatsgehad, in de dagen van Johannes waren er de gnostische dwaalleraars en veel antichristen, in onze tijd is het aantal dwaalleringen verontrustend toegenomen: men gelooft niet meer in de inspiratie van de Bijbel, men gelooft in de evolutie, de mensen zouden van de dieren afstammen, men gelooft de eerste hoofdstukken van Genesis niet meer, men ontkent de zondeval, de maagdelijke geboorte van Christus en de noodzaak om verlost te worden. Zelfs de opstanding van Christus wordt in twijfel getrokken.

Velen leven bij een valse illusie

Veel godsdienstige leiders zijn geestelijk in de war geraakt; zij denken dat de mensheid zich opwerkt tot een tijd van welvaart en vrede, door de invloed van de kerk. Maar het christendom is in werkelijkheid op weg naar een totale afval van God en van de Waarheid, zoals in de Bijbel al voorspeld wordt. Het wachten is op de komst van de Heer. Dan zullen alle ware gelovigen opgenomen worden in heerlijkheid en de naamchristenen en valse belijders zullen op aarde achter blijven en de afval kompleet maken. Als de ware gelovigen niet meer op aarde zijn, zal de afval en wetteloosheid zijn hoogtepunt bereiken. De Geest van God, die het kwaad nu nog tegenhoudt, is dan niet meer op aarde; het verderf dat in beginsel nu al gezien wordt, komt dan tot volle ontplooiing (2 Thess. 2: 6, 7).

De ontwikkeling van het koninkrijk der hemelen, zoals we die zagen in de gelijkenissen van Mattheüs 13, zijn voor een deel te wijten aan het apart zetten van een speciale groep mensen voor de uitoefening van de priesterdienst. Zij die bij deze speciale groep van mensen horen, matigen zich veel aan. Zij houden geen rekening met de werking van de Heilige Geest van God in de gemeente, ’die aan ieder afzonderlijk toedeelt zoals Hij wil’ (1 Kor. 12: 11). Maar door de instellingen van de mens wordt dit woord meedogenloos terzijde gezet. Men beperkt de werking van de Heilige Geest praktisch tot één persoon. Wat wordt de werking van de Heilige Geest hierdoor belemmerd! Voorgangers, aangesteld door mensen en niet door God, en áls ze door God aangesteld zijn, worden ze beperkt in hun taak door de bepalingen van mensen. Wat is dit alles betreurenswaardig! Elke christen die zichzelf plaatst onder zo’n systeem, ontkent hiermee het grootste voorrecht dat hem gegeven is, namelijk het priesterschap van alle gelovigen.

Hoofdstuk 6

Wat betekent het lidmaat zijn van de Kerk?

We zijn nu op het punt gekomen dat we duidelijk moeten zien wat de Schrift ons leert over de waarheid betreffende de Kerk van God. De Kerk (of Gemeente) van God op aarde bestaat uit alle gelovigen die er op een bepaald ogenblik zijn. Als de gemeente haar juiste plaats inneemt, zal zij, net als haar Heer, de plaats van verwerping innemen in deze wereld. De Bijbel leert ons dat niet veel machtigen, niet veel aanzienlijken uitverkoren zijn, maar wel het dwaze van de wereld, het zwakke, het onaanzienlijke, het verachte en wat niets is ’opdat geen vlees roemt voor God’ (1 Kor. 1 : 26-29).

Dan zien we ook hoe zo’n verheven plaats de Heer inneemt in de gemeente en hoe de Heilige Geest aan ieder afzonderlijk toedeelt zoals Hij wil.

Hoe moeten gelovigen vergaderen?

Na al de dingen die we gezien hebben in het voorgaande, komen we tot de vraag: hoe moeten de gelovigen samenkomen? Zij moeten bereid zijn de plaats van verwerping in te nemen in deze wereld, samen te komen tot de Naam van de Heer, zichzelf geen andere naam te geven, zich te onderwerpen aan het Hoofdschap van Christus en de leiding van de Schrift en van de Heilige Geest, de waarheid van het éne lichaam te erkennen, een zegen te willen ontvangen door de gaven die de Heer gegeven heeft. De sterken hebben zorg te dragen voor de zwakken. Elke gelovige kan zijn (of haar) priesterschap uit oefenen. Elk lid van het lichaam van Christus probeert zijn (of haar) deel bij te dragen tot het welzijn en geluk van het geheel, tot groei van het lichaam ’tot opbouwing van zichzelf in liefde’ (Ef. 4 :16).

Nu mag iemand denken: wat een ideale toestand wordt hier beschreven! Dit is toch niet meer te verwezenlijken. Maar het is volgens de gedachten van de Schrift. Het is een geweldige gedachte om zich bezig te houden met de éne Kerk van God op aarde, die in alles trouw is aan haar verworpen Heer en handelt in overeenstemming met de waarheid van God, vastgelegd in het Woord van God.

Helaas heeft de mens gefaald. Het verval is al begonnen toen de apostolische tijd nog maar nauwelijks voorbij was. Het verval en de verdeeldheid is sindsdien alleen maar toegenomen. Zelfs zij die proberen in alle eenvoudigheid samen te komen in overeenstemming met de waarheid van de Heer zijn verdeeld en gescheiden, zodat hun getuigenis van de éénheid van het lichaam van Christus tot een aanfluiting en struikelblok is geworden voor anderen.

Is er dan geen weg die de christen kan bewandelen temidden van deze verwarring? Die is er zeker, anders was God verslagen en zou het Hoofd van de Kerk niet voldoende zijn voor Zijn volk. Al zijn er maar twee of drie die tot de Naam van de Heer willen samenkomen, kunnen zij rekenen op Zijn tegenwoordigheid, want Hij heeft gezegd: ’Want waar twee of drie vergaderd zijn in mijn Naam, daar ben Ik in hun midden’ (Matth. 18: 20).

Een heel belangrijke overweging

We moeten ons nu bezighouden met heel belangrijke dingen. We zijn bekend met vergaderingen die belijden samen te komen in de Naam van de Heel en uiterlijk gezien hebben ze veel met ons gemeen, maar bij nader onderzoek blijkt dat er fundamentele verschillen zijn.

Vergaderingen die praktisch de eenheid van het lichaam van Christus erkennen

Sommigen die in alle eenvoud samenkomen rondom de Heere doen dit in praktische verbondenheid met gelovigen in andere plaatsen, net zoals dit ook in het begin van de gemeente het geval was. De besluiten en tuchtmaatregelen van één zo’n vergadering worden erkend en gerespecteerd door de anderen. Zij zien de waarheid van het ene lichaam van Christus. Zij weten dat zij verbonden zijn met het geheel en ook verantwoordelijk zijn voor de anderen die horen bij dat éne Lichaam van Christus. Tot die kring van vergaderingen die samenkomen op veel plaatsen en in veel landen horen eigenlijk alle ware gelovigen.

Nu veel gelovigen deze eenheid verlaten hebben, betekent dat nog niet dat gelovigen niet meer hoeven samen te komen in overeenstemming met de waarheid van de Schrift. Natuurlijk kan geen groep van vergaderingen beweren de Gemeente van God op aarde te vormen. Dat is duidelijk. Maar de mogelijkheid is er nog steeds, dat gelovigen praktisch uitdrukking geven aan de gemeenschap waartoe alle christenen zijn geroepen.

Vergaderingen die menen dat zij geheel onafhankelijk zijn van anderen

Er zijn ook vergaderingen die op het standpunt staan dat zij onafhankelijk zijn van anderen en geheel op zichzelf staan. Hun beslissingen en tuchtmaatregelen zijn niet bindend voor andere onafhankelijke vergaderingen. Zo’n standpunt lijkt heel gemakkelijk te zijn, maar het heeft praktisch veel nadelen, zoals we zullen zien. Maar de vraag is niet wat wij goedvinden of geschikt achten, onze mening speelt in deze dingen helemaal geen rol. Wij hoeven hierover niet te beslissen, wij hoeven alleen maar te vragen naar wat het Woord van God over deze dingen zegt.

De waarheid van het éne Lichaam van Christus heeftpraktische gevolgen

Wij hebben iemand die op het standpunt staat dat alle vergaderingen onafhankelijk zijn van eikaar, horen zeggen dat de waarheid van het éne Lichaam van Christus niets te maken heeft met de praktische inrichting van de plaatselijke vergadering. Maar de Schrift maakt ons duidelijk dat zo’n bewering niet waar is. De apostel Paulus mocht ”in het licht stellen wat het rentmeesterschap is van de verborgenheid (dat is de waarheid van Christus, het Hoofd in de hemel, en alle gelovigen als leden op aarde, die samen het éne Lichaam van Christus vormen) die van alle eeuwen verborgen was in God, Die alle dingen geschapen heeft; opdat nu aan de overheden en de machten in de hemelse gewesten door de Gemeente de veelvoudige wijsheid van God bekend gemaakt wordt” (Ef 3:9,10). Hier zien we dat het rentmeesterschap van de verborgenheid nu gezien kan worden in de Gemeente. De gedachte van onafhankelijke vergaderingen is een ontkenning van deze Bijbelse waarheid. Christus is niet het Hoofd van iedere onafhankelijke vergadering; maar Hij is het Hoofd van het hele lichaam, de Kerk van God op aarde.

In een ander Schriftgedeelte vinden we dezelfde gedachte: ”En u bent het lichaam van Christus en ieder afzonderlijk leden” (1 Ko 12:27). Natuurlijk vormden de gelovigen uit Korinthe niet het hele lichaam van Christus, maar plaatselijk droegen zij wel die kenmerken, want zij waren ieder afzonderlijk leden van dat éne lichaam. Kon van hen gezegd worden dat zij ”het lichaam van Christus” waren als zij zichzelf als een onafhankelijke vergadering beschouwden? Zeker niet!

We moeten het principe vasthouden, dat alle gelovigen die er op een gegeven ogenblik op aarde zijn, ongeacht de kerkelijke groepering waartoe zij behoren, horen bij het éne Lichaam van Christus op aarde, de éne Gemeente waarin God woont. Maar zij kunnen niet allen samen vergaderen. De aantallen en de afstanden maken dit praktisch onmogelijk. We vinden veel vergaderingen op veel plaatsen en in veel landen.

Een verbroken toestand

Nu de toestand zo verbroken is, vanaf het begin was er al verdeeldheid onder de gelovigen, kan geen enkele groep van gelovigen zich aanmatigen het éne Lichaam van Christus te zijn. Maar het is nog altijd mogelijk dat christenen eenvoudig en zonder aanmatiging samenkomen op de grondslag van het éne Lichaam van Christus, op de plaats die Schriftuurlijk openstaat voor alle christenen, waarbij zij uitdrukking geven aan de éne gemeenschap waartoe alle christenen zijn geroepen.

Het karakter van onafhankelijke vergaderingen

Zij die geloven in onafhankelijke vergaderingen, proberen ook de juistheid van hun standpunt te verdedigen. Maar als we hun gedachten lezen, komen we onder de indruk hoe zij het ware kenmerk van de Kerk uit het oog hebben verloren en nuttigheidsredeneringen hun gedachten beheersen. Hier volgen enige citaten:

”De opdracht die de opgestane Heere gaf aan de apostelen hield niet in dat de velen die zij tot discipelen zouden maken een zichtbare eenheid zouden vormen .... zo gauw er andere gemeentes ontstonden, gelijk aan de eerste gemeente in Jeruzalem, vormden de gelovigen niet langer in alle opzichten een eenheid. We lezen daarna niet meer van één kerk of godsdienstige gemeenschap, maar van verschillende aparte gemeenschappen die onafhankelijk zijn van elkaar”.

En verder lazen we:

”Wij erkennen geen ander lichaam van welke soort of omschrijving ook en er is geen eenheid van vergaderingen alleen in de Naam van de Heere en alleen onder de leiding van de Geest... Omdat er geen eenheid bestaat tussen de verschillende groeperingen, kunnen de vergaderingen ook niet als een eenheid optreden. Elke vergadering heeft zijn eigen organisatie, taak en werkzaamheid. God heeft het zo gewild dat wij alleen hebben te oordelen over de dingen waarmee we direkt verbonden zijn, opdat we niet steeds met eikaar in botsing komen en met eikaar strijden”.

Volgens de schrijver van het hierboven genoemde citaat is het voordeel van onafhankelijke vergaderingen , dat ”we niet steeds met elkaar in botsing komen en met elkaar strijden”. Dit geeft ruimte voor allerlei verwarring en het leidt tot praktische gescheidenheid. Het maakt doeltreffende tucht onmogelijk. De nuttigheidsredeneringen van de mens in de dingen van God, verlagen de waarheden van de bijbel en maken de verwarring juist groter inplaats van ze te vermijden. God is wijzer dan de mensen.

Ook lazen we:

”Elke vergadering was een op zichzelf staande éénheid, die alleen verantwoording schuldig was aan Christus, de opgestane en verheerlijkte Heere”

Hoe kan een gelovige, die de Bijbel ernstig bestudeert, tot de conclusie komen dat de gemeenten in Korinthe, Antiochië of Efeze op zichzelf staande eenheden waren, om te vermijden dat ”zij steeds in botsing met eikaar zouden komen en met elkaar zouden strijden”? Dit is een erg lage gedachte van de Gemeente van God, zoals die in de Schrift beschreven wordt. Stel je voor dat de Heere het Hoofd zou zijn van ”op zichzelf staande eenheden” en dat elke eenheid ogenschijnlijk handelt in afhankelijkheid van de Heere en dat de andere vergaderingen toch op geen enkele manier verantwoordelijk zijn om haar handelingen en besluiten te erkennen.

Ook dit lazen we: ”De plaatselijke gemeente is de pilaar en grondslag van de Waarheid. Zij moet inderdaad de waarheid handhaven, die het deel is van allen, maar zij is zelf verantwoordelijkheid in haar getuigenis tegenover God, zij heeft alleen te maken met Christus, het Hoofd”.

Wie geeft de schrijver het recht om de Schrift te veranderen? De Bijbel spreekt van ”de Gemeente van de levende God, de pilaar en grondslag van de waarheid” (1 Tm 3:15). Waarom voegt hij er het woord ”plaatselijke” aan toe? Is hij zo vervuld met de gedachte aan onafhankelijke vergaderingen, ”op zichzelf staande eenheden”, dat hij de Schrift aanpast aan zijn menselijke gedachten, inplaats van zijn gedachten te toetsen aan de Schrift?

Ook zegt de schrijver dat elke vergadering alléén verantwoording verschuldigd is aan Christus, haar Hoofd. In zekere zin is dit waar, maar als dit ook inhoudt dat wij geen enkele verantwoording hebben tegenover andere vergaderingen, dan is dit een foute gedachte die niet overeenkomt met de praktische waarheid van het éne lichaam, zoals we o.a. zagen in Ef 3:9-10.

Het is merkwaardig dat een andere schrijver, ook verbonden met een onafhankelijke vergadering, toch eist dat een tuchtmaatregel, die genomen is in één vergadering, in andere vergaderingen gehandhaafd moet worden. In voor de hand liggende kwesties zal dit ookgeen moeilijkheden geven. Als bijvoorbeeld een dronkaard in een bepaalde vergadering uitgesloten is, zullen andere vergaderingen, die zo’n persoon kennen als dronkaard, hem ook niet ontvangen.

De noodzaak van aanbevelingsbrieven

De schrijver weet dat veel van deze onafhankelijke vergaderingen personen toelaten tot de broodbreking, die hen verder onbekend zijn en die ook geen aanbevelingsbrief bij zich hebben. Men accepteert zulke personen op hun eigen getuigenis. Aanbevelingsbrieven waren in de begintijd van de gemeente gebruikelijk, zoals we zien in 2 Ko 3:1. Ze werden gebruikt als een gelovige naar een andere plaats ging, zodat de gemeenschap gehandhaafd kon worden, in het bijzonder in de dienst voor de Heere.

De schrijver herinnert zich een gesprek dat hij had met een voorstander van onafhankelijke vergaderingen. Hij wees hem erop dat het toch onbijbels is, mensen te ontvangen op hun eigen getuigenis en zei tegen hem: ”Als een vreemdeling jullie samenkomst binnenstapt en de wens te kennen geeft aan de broodbreking te willen deelnemen, wordt hem toegestaan dit te doen op zijn eigen aanbeveling”. De broeder antwoordde: ”Het is voldoende als een vreemdeling ons vergaderlokaal binnenstapt, wij vragen zelfs niet naar zijn naam en ook niet of hij een christen is”.

Vanzelfsprekend is het de verantwoordelijkheid van een gelovige, als hij een andere vergadering bezoekt waar hij verder onbekend is, dat hij zorgt dat hij een aanbevelingsbrief bij zich heeft.

Een onbijbelse gewoonte

We willen niet beweren dat elke onafhankelijke vergadering de gewoonte heeft om vreemdelingen te ontvangen en aan de broodbreking te laten deelnemen op hun eigen aanbeveling. Toch is het op veel plaatsen gewoonte, want de schrijver heeft het persoonlijk van veel christenvrienden gehoord, die op de dag van de Heere zelf in zo’n onafhankelijke vergadering zijn geweest. Zonder het gevraagd te hebben werd tegen hen gezegd dat zij, als zij dat wilden, deel mochten nemen aan de broodbreking. Door zo’n onbijbelse gewoonte is het ook mogelijk dat iemand met een verkeerde levenswijze of iemand die een verkeerde leer aanhangt, deelneemt aan de broodbreking.

En als we personen, die bij zulke onafhankelijke vergaderingen horen, wijzen op het gevaar van zo’n handelwijze, antwoorden zij altijd: ”Als onwaardige mensen bij ons broodbreken is dat hun eigen verantwoordelijkheid en niet de onze”.

Voorzichtigheid is geboden bij het toelaten

Is bovenstaande handelwijze juist? Wat zegt de Bijbel hiervan? Een voorbeeld van iemand die op onwaardige wijze aan de broodbreking deelnam vinden we in 1 Korinthe 5. Daar lezen we van een man die in overspel leefde. Was dat zijn eigen verantwoordelijkheid of de verantwoordelijkheid van de vergadering? Natuurlijk was het de verantwoordelijkheid van die man, maar we lezen heel nadrukkelijk dat het ook de verantwoordelijkheid was van de gemeente: ”Weet u niet dat een beetje zuurdeeg het hele deeg doorzuurt?” Wat moest de gemeente in Korinthe nu doen? ”Zuivert het oude zuurdeeg uit, opdat u een nieuw deeg bent; u bent immers ongezuurd” (1 Ko 5:6,7). Deze ’onwaardige’ persoon moest worden uitgesloten. Niet alleen dat hij niet langer mocht deelnemen aan de broodbreking, hij moest uit hun midden worden weggedaan (vs 13), ze mochten met hem geen omgang meer hebben.

Verkeerde gedachten over de Gemeente

De onbijbelse gedachte van onafhankelijke vergaderingen leidt tot verkeerde gedachten over de Gemeente van God en over de heiligheid die er in dat huis behoort te zijn. Dit blijkt ook uit de volgende aanhaling: ”Geen enkele gelovige in enige gemeente is verantwoordelijk voor het kwaad dat in haar midden aanwezig is, hetzij kwaad in verband met de leer of in verband met de praktische levenswandel van de gelovigen. Hij is daar niet verantwoordelijk voor, omdat hij één van de aanbidders is”.

En toch moest Johannes, de apostel van de liefde, een gelovige vrouw waarschuwen, om niet iemand in haar huis te ontvangen die ’de leer van Christus’ niet bracht. Hij waarschuwt haar ernstig dat zij gemeenschap heeft aan zijn boze werken, als zij zo iemand in huis ontvangt en hem begroet. Is dit niet lijnrecht in tegenspraak met de bovenstaande en met de volgende aanhaling? ”Ten eerste moeten gelovigen geen gemeenschap hebben met mensen die verontreinigd zijn. Ten tweede worden zij niet verontreinigd door zo’n gemeenschap. Dat worden zij alleen door zelf kwaad te bedrijven. Daarom mogen gelovigen, die in contact geweest zijn met valse leraars, zonder hun leer over te nemen, niet worden afgewezen onder het voorwendsel dat de gelovigen hierdoor besmet zouden worden.... Hieruit volgt des te meer dat vergaderingen van gelovigen niet besmet kunnen worden, als zij mensen met een verkeerde leer toelaten”.

Zo’n onbijbelse leer heeft tot gevolg gehad, dat er enorm veel onafhankelijke vergaderingen zijn ontstaan. Men heeft gezegd dat de dingen die in het begin golden nu niet meer van kracht zijn. Wij geloven niet dat dit waar is. Wij verwerpen het standpunt waarop deze vergaderingen zijn gegrond. Want wat kan het gevolg zijn van zo’n standpunt? Je kunt op de eerste dag van de week naast een overspelig iemand of naast een dronkaard zitten en hem het brood en de wijn toereiken, week na week, of het brood en de wijn van hem aannemen. En je zou niet besmet worden, zolang je eigen leven rein en zuiver is? Je kunt zitten naast iemand die een verkeerde leer aanhangt, die de fundamenten van het christelijk geloof aantasten, en met zo iemand deelnemen aan de broodbreking en niet besmet worden zolang je zelf deze leer niet aanhangt? Als we dit beginsel ten volle willen doorvoeren kunnen we ook stellen dat er zondaars in de hemel kunnen zijn, terwijl de hemel niet besmet zou worden door hun onheilige aanwezigheid. Zulke gedachten zijn ver verwijderd van de waarheid van de Schrift.

Gelukkig weten we dat er in deze onafhankelijke vergaderingen veel toegewijde christenen zijn, die geweldig zouden schrikken als zij wisten dat zij in gemeenschap zijn met vergaderingen die samenkomen volgens de beginselen die wij zoëven hebben aangehaald. Van deze verkeerde beginselen zijn de boze vruchten te zien. Gelukkig weten we ook dat sommige onafhankelijke vergaderingen zorgvuldiger te werk gaan dan andere. Een bekende schrijver, die op het standpunt van de onafhankelijke vergaderingen staat, schrijft in een verklaring van 2 Tm 2:19-21, dat met de ’vaten tot oneer’ geen personen bedoeld kunnen zijn, maar dat zij zien op leerstellingen. Als dit waar zou zijn, dan hoeft een christen zich ook niet te onttrekken aan personen, welke foute leer zij ook brengen. Hij hoeft zich alleen maar te onttrekken aan foute leringen.

Een onbijbelse gedachtengang brengt overigens welwillende, goede mensen er vaak toe de Schrift te verdraaien. Hier zien we daarvan een voorbeeld. De schrijver geeft toe dat het woord ’vat’ beeldspraak is, maar als hij het toepast op een verkeerde leer en niet op personen, dan verdraait hij de zaak. Een ’vat’ is een ding waar je iets in kunt doen, dat iets bevat, maar een leer bevat niets, je kunt er niets indoen. Een leer is iets. Maar een mens kan wel iets bevatten, in zich opnemen. Hij kan bijvoorbeeld een leer aanvaarden of geloven. De Schrift spreekt de schrijver tegen, wanneer ze zegt: ”Als dan iemand zich van deze vaten (tot oneer) reinigt, zal hij een vat zijn tot eer, geheiligd, bruikbaar voor de Meester, tot alle goed werk toebereid” (2 Tm 2:21). Hier wordt de mens een vat genoemd, dus de vaten waarvan hij zich reinigt zijn ook mensen. Als de boven aangehaalde schrijver dit vers nauwkeuriger had gelezen, had hij zo’n fout niet hoeven te maken.

Bijbelse beginselen belangrijker dan personen

In 2 Tm 2:22 vinden we een belangrijk beginsel dat de gelovige kan leiden in dagen van verval. We lezen daar: ”En jaag naar gerechtigheid, geloof, liefde en vrede met hen die de Heere aanroepen uit een rein hart”. Hier zien we dat beginselen belangrijker zijn dan personen. We hebben aantrekkelijke personen gekend, die de gelovigen van de Goddelijke beginselen aftrokken, alleen omdat zij zo sympathiek waren. De bijbelse beginselen kwamen op de tweede plaats te staan. Zuike beminnelijke personen waren vaak begaafd en vroom in hun wandel, maar zij waren verbonden met systemen die niet met het Woord van God overeenstemden. Maar we moeten de Bijbelse beginselen volgen en die moeten we in praktijk brengen.

Gerechtigheid wordt het eerst genoemd, dan geloof, liefde en vrede. Geen vrede tot elke prijs, maar vrede in overeenstemming met gerechtigheid. Er zullen ook anderen gevonden worden die deze beginselen willen volgen. Zij worden gekarakteriseerd als gelovigen ”die de Heere aanroepen uit een rein hart” en met dezen willen wij met blijdschap wandelen.

Onafhankelijkheid leidt tot individualisme

Het beginsel van onafhankelijke vergaderingen, op zichzelf staande éénheden, heeft tot gevolg, dat men tot onafhankelijke personen wordt, die geen enkele verantwoordelijkheid en zorg voor de anderen hebben. De volgende aanhaling maakt dit duidelijk: ”De éne vergadering kan niet aan een andere vergadering haar gedragslijn voorschrijven. De éne vergadering heeft niet het gezag om een andere vergadering uit te sluiten of in enige zaak over haar te oordelen. Niet omdat zij niet ziet dat er in de andere vergadering iets verkeerd gaat, maar omdat God niet aan de éne vergadering de macht en het gezag gegeven heeft om over de ander te oordelen. Een vergadering is geen rechtbank, zij heeft niet de wettelijke mogelijkheid te oordelen over een andere vergadering van God”.

Volgens de aanhaling heeft een vergadering geen recht om in enige zaak over een andere vergadering te oordelen. Als dit waar is, wat voor recht had Maarten Luther dan om zichzelf af te scheiden van de kerk van Rome? Welk recht had de schrijver van deze aanhaling dan om zich af te scheiden van de grote kerkgenootschappen rondom hem? Helemaal geen. Bovenstaande aanhaling maakt de Schrift krachteloos. Het is een ontkenning van de waarheid van 2 Tm 2:19-21. Het maakt het een mens onmogelijk om te voldoen aan zijn verantwoordelijkheid om zich te reinigen van de vaten tot oneer.

Bovenstaande aanhaling gaat nog verder: ”Een broeder bezoekt een vergadering in een bepaalde stad. Hij wil daarna ook de vergadering in een andere stad bezoeken. Nu blijkt het dat de vergadering die hij vervolgens wenst te bezoeken, van mening is dat in de vergadering die hij zojuist bezocht heeft, veel dingen toegelaten worden die onbijbels zijn. Daarom hebben sommigen er bezwaar tegen dat hij met hen aanzit en aan de broodbreking deelneemt, omdat hij die andere vergadering heeft bezocht. Nu komen er twee vragen naar voren die betrekking hebben op de ’vrijheid’. Wie geeft deze vergadering de vrijheid te oordelen over die andere vergadering? En wie heeft te oordelen over de vrijheid van de broeder om te gaan waarheen hij wil, voor de Heere? De oudsten mogen hun eigen kudde beschermen voor het verkeerde en voor afdwaling, zij mogen onderzoeken of deze broeder het kwaad met zich meebrengt, maar zij zijn geen rechters die kunnen oordelen over de vrijheid van de broeder en de vrijheid van de vergadering”.

Hier is een verklaring die niets aan duidelijkheid te wensen overlaat. Een vergadering kan in geen enkele zaak oordelen over een andere vergadering. Een vergadering mag niet oordelen over een persoon die met hen het brood wenst te breken. De enkeling kan gaan waar hij wil en doen wat hij wil voor de Heere. En geen vergadering die hij bezoekt heeft het recht hem te beoordelen.

De laatste regels van de aanhaling zijn helemaal ongerijmd. De oudsten mogen een zaak wel zorgvuldig onderzoeken, zij mogen proberen de kudde te beschermen voor het verkeerde en voor afdwaling, maar zij hebben geen recht om te oordelen over de vrijheid van de enkeling of over de vrijheid van de vergadering. Kortom: zij mogen wel praten, maar niet handelen; zij mogen overwegen en tot een conclusie komen, maar hun besluit kan niet worden uitgevoerd. Zover kan het komen als men ’onafhankelijke vergaderingen’ voorstaat.

Binden en ontbinden

Het is voor het functioneren van de vergadering van belang, dat de waarheid van het éne lichaam op een praktische manier gezien wordt. Het heeft ook te maken met tuchtmaatregelen. We lezen: ”Voorwaar, Ik zeg u: alles wat u zult binden op de aarde, zal gebonden zijn in de hemel; en alles wat u zult ontbinden op de aarde, zal in de hemel ontbonden zijn” (Mt 18:18). Dat wil zeggen, dat als een vergadering bindt of ontbindt, zo’n persoon gebonden of ontbonden is op aarde en in de hemel. In de hemel wordt zo’n daad van toelaten of uitsluiten erkend. Als de gemeente-in Korinthe de boze uit haar midden wegdeed, dan gold dit besluit ook voor al de andere gemeenten die er toen waren. Het zou heel vreemd zijn als zo’n maatregel in de hemel erkend werd, maar niet erkend zou worden in Efeze, Kolosse, Rome of Athene. Als een boos iemand wordt uitgesloten in Korinthe en dat niet in alle andere gemeenten erkend wordt, waar gelovigen in de naam van de Heere samenkomen, dan is dat een ontkenning van de waarheid: ”Er is één lichaam en één Geest” (Ef 4:4)

Alle gelovigen worden in de Bijbel gezien als leden van één lichaam, hoewel ze op verschillende plaatsen kunnen samenkomen. ”En als één lid lijdt, lijden alle leden mee; en als één lid wordt verheerlijkt, verblijden alle leden zich mee. En u bent het lichaam van Christus en ieder afzonderlijk leden” ( 1 Ko 12:26-27).

Gezag, maar geen onfeilbaarheid

Dit is een belangrijk onderwerp. De vergadering is niet onfeilbaar, maar zij heeft wel gezag. Hetzelfde zien we bij onze regering. De rechters bijvoorbeeld hebben gezag, maar zij zijn niet onfeilbaar. Zonder gezag konden zij niet handelen. Maar omdat zij feilbaar zijn, fouten kunnen maken, zijn er hogere rechtbanken, kan men hoger beroep aantekenen. Bij het hogere gerechtshof worden twijfelachtige zaken opnieuw bekeken en wordt, zo nodig, de beslissing van de lagere rechtbank herzien.

Dat het hoofd van een groot systeem in het christendom zich aanmatigt onfeilbaar te zijn, is een aanstoot voor alle oprechte christenen. Daarom is elke aanspraak op onfeilbaarheid, door welke groepering van het christendom dan ook, een blijk van grote onwetendheid en van lasterlijke aanmatiging.

Toch heeft de vergadering het recht om te binden en te ontbinden. Dat is duidelijk. Wat moet er gedaan worden als het duidelijk is dat een vergadering onwijs handelt en een verkeerd besluit neemt? Hebben we geen voorbeelden in de Schrift die ons duidelijk maken wat we te doen hebben? Toen de gemeente in Korinthe opgeblazen was en een boze in hun midden handhaafde, stond de apostel Paulus toen op het standpunt dat er geen rechtbank was die kon oordelen over de vrijheid van de gemeente in Korinthe? Schreef hij hen geen geïnspireerde Brief, die tot gevolg had, dat zij zich verootmoedigden en hun houding veranderden en met de boze deden wat zij moesten doen en wat in overeenstemming is met de heiligheid van het huis van God?

En hebben oudere broeders vandaag de dag niet het recht en de plicht een andere vergadering erop te wijzen dat men in die vergadering in een bepaalde zaak verkeerd gehandeld heeft, als zij dit van mening zijn? Is er geen ruimte voor een vermaning, in geduld en in genade? En wat nog meer is, is er geen gelegenheid voor broeders, die voelen dat zulke moeilijkheden het Hoofd van de Gemeente, de gezegende Heere, bedroeven, om zich tot zo’n vergadering te wenden en te proberen om licht te brengen in deze duistere zaak? En waarom zou een vergadering, die bij nader onderzoek inziet dat zij verkeerd gehandeld heeft, door te haastig te handelen of door te weinig inlichtingen te hebben ingewonnen, haar besluit van toelaten of uitsluiten niet mogen herzien?

Slotopmerkingen


Het is niet verwonderlijk, dat onafhankelijke vergaderingen bestaan uit onafhankelijke personen, die vaak alleen nog het evangelie verkondigen en het breken van het brood vaak van minder belang achten. De schrijver heeft gesproken met personen die met zulke systemen verbonden zijn. Zij erkenden dat er in hun vergaderingen gebrek aan tucht was, gebrek aan onderwijs over de Gemeente en zwakheid bij de aanbidding.

Dat het evangelie verkondigd wordt, kunnen we alleen maar toejuichen, maar we geloven dat het evangelie in kracht toeneemt en niet haar kracht verliest, ais het gebracht wordt door kringen waar de waarheid van de Gemeente van God op praktische wijze verwerkelijkt wordt. In deze artikelen hebben we niemand persoonlijk willen aanvallen. We hebben, voor zover mogelijk, geen namen genoemd. We hebben alleen verschillende gedachten willen toetsen aan het Woord van God. Dit hebben we gedaan zonder bitterheid en met oprechte liefde voor onze medegelovigen. We hopen en bidden dat we velen hebben geholpen om een duidelijk beeld te krijgen van ”de gemeenschap waartoe alle christenen zijn geroepen ”.

Terug naar document-overzicht
Dit artikel wordt u aangeboden door Het BijbelArchief.
Mocht u vragen en/of opmerkingen hebben over dit artikel kunt u contact opnemen met de aanbieder.