1 + 1 + 1 = 1?

1 + 1 + 1 = 1?
Is de roomse lering dat God drie in drieën te delen is de ware leer?

Sjema Jisraeel JHWH Elohenoe JHWH Echad
Hoor Israël JHWH (HEERE) onze God JHWH (HEERE) is één.

Tijdens de Bijbelstudieavond van 6 oktober 1997 kwamen we op de vraag of de HEERE nu één is of dat Hij drieënig is. Jaren geleden kreeg ik eens een folder in de handen gedrukt van Het Wachttoren Genootschap met de bovenstaande titel. Ondanks mijn pertinente afwijzing van de Jehova-leer moet ik eerlijk toegeven dat ze handig gebruik gemaakt hebben van een dwaling die door rome binnen de protestante kerken, en daarmee in de evangelische groepen, gebracht is.

Die studieavond beloofde ik enkele mensen een aantal teksten op te zoeken waaruit blijkt dat onze Schepper en Heere één is en wie schetste mijn verbazing dat ik die zelfde week onverwacht een lijst met teksten bij de post vond. Deze (vele) teksten en aantekeningen wil ik aan u doorgeven.

Maar eerst wil ik u een opmerkelijke zaken voorleggen van de in-vertaling van twee teksten die de roomse leiders beter zo uitkwamen.  In 1 Johannes 5: 7 en 8 staat volgens de NBG vertaling bv.: Want drie zijn er, die getuigen [in de hemel: de Vader, het Woord, en de Heilige Geest; en deze drie zijn er, die getuigen op de aarde]; de Geest en het water en het bloed, en de drie zijn tot één.

Het tussen de haken [ . ] geplaatste is rond 1450 AD door de roomsekerk in-vertaald, als we dit schrijven lezen, en m.n. het gedeelte dat overgenomen is van Dr. H. Berkhof, zullen we zien dat al de eeuwen door (om politieke redenen) tot vervolgens toe gestreden is om de leer van de zgn. Drie-eenheidsleer.

En in Mattheüs 28: 19 en 20 waar staat in de NBG (en vele andere vertalingen): Gaat dan henen, maakt al de volken tot mijn discipelen en doopt hen in de naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes.

Terwijl er hóórt te staan: Gaat dan henen, onderwijst al de volken in Mijn Naam, lerende het onderhouden alles wat ik u geboden heb,

Als eerste zullen (ondanks zijn kerkelijke inslag) bekijken wat Dr. H. Berkhof  meer dan vijftig jaar geleden schreef in De geschiedenis der kerk.

De strijd over de wezeneenheid van den Vader en den Zoon
De ontwikkeling der kerkelijke theologie is ten allen tijde vreemdsoortig geweest. Zoals het leven van den individuele christen niet is een rechtlijnig voortschrijdende heiligmaking maar daarin bestaat, dat hij telkens weer uit de afdwaling en ongehoorzaamheid teruggeroepen wordt tot het Woord, zoo is ook de kerk in haar kennis des heils niet trapsgewijze opgestegen, maar tot de ware kennis telkens weer uit de dwaling teruggeroepen. Haar hoogtepunten waren de tijden harer bekering. Omdat de Geest in haar woont, zijn haar zulke tijden telkens weer geschonken. In meerdere of mindere mate belichamen de figuren van Athanasius, Augustinus en Luther zulke hoogtijden der bekering. De vierde eeuw is in theologisch opzicht zulk een tijd geweest. De geest van Origenes beheerste de kerk, die een wijsgerige school was geworden, de hoedster van de meest redelijke wereldbeschouwing. Jezus bekleedde daarin de plaats van een op aarde verschenen halfgod, de Logos, de tweede God. we hebben dat eerder besproken. Men zou nu denken dat de overwinning van Constantijn, die in zo veel opzichten de poort openzette voor de verwereldlijking der kerk, ook de alzijdige zege van dit kerkelijk modernisme zou brengen. De tijd was er rijp voor. Daarom is het een wonder in onze ogen, dat juist het omgekeerde gebeurde. Deze tijd bracht de grote afbraak van het Origenisme en op het centrale punt de breuk van de theologie met het Griekse wijsgerige denken.

Een bevredigende verklaring is daarvoor niet te geven. Het is een genadig teken van de waarheid, dat de Heer ook midden in de verzoekingen Zijn kerk vasthoudt en leidt. Telkens trekt zich het geloof op één beslissend punt samen, op de houding tegenover het keizeroffer of een bepaalde formule of wat ook: en telkens ook wordt er midden in de dwaling een gehoorzame kerk gevonden. De Alexandrijnse presbyter Arius geraakte in het jaar 3I8 met zijn bisschop in conflict om zijn krasse uitspraken over Christus. Als wijsgerig en bijbels geschoold man verwierp hij alle veelgodendom. En hij begreep dat het gangbare Origenistischse spreken over de tweede God, de halfgod, een tegenspraak in zichzelf is. Als er maar één God is, dan is Jezus of die God zélf  (maar die geslachte verwierp hij als wijsgerig ongerijmd) of hij is niet God, dus een schepsel. Een tussenweg is er niet. Daarom leerde hij al, consequent monotheïst, dat de Zoon een schepsel is, wél het hoogste schepsel en de eerstgeborene aller creatuur, maar die toch als geworden aan onze zijde staat en niet aan de zijde van den ongeworden (niet geboren of geschapen) God. Dit hoogste schepsel is als leraar en voorbeeld op aarde verschenen, waarna hij goddelijke eer ontving als loon op zijn vrijwillige gehoorzaamheid in het aardse leven. Arius poogt nog, dit schepsel te tooien met het bijbelse predikaat van den Zoon, maar zijn leer wordt daar niet beter van. Integendeel: dat brengt hem tenslotte nog in de richting van het tweegodendom, om welks verwijding het hem juist te doen was.

De bisschop van Alexandrië, Alexander geheten, voelde evenals velen met hem, dat de leer van Arius de opheffing van het Evangelie betekende. Als Christus slechts een schepsel is, dan kan zijn menswording nooit een werkelijke openbaring en verlossing Gods betekenen. Tegelijk gevoelde hij het dwingende van het alternatief: als er één God is, dan is Jezus deze God of een schepsel. Alexander koos nu beslist het eerste en greep in zijn bestrijding van Arius terug op de betekenis van Logos in Johannes 1 en bij Irenaeus. De Logos is niet een tussenwezen tussen God en de wereld, maar bij God en zelf God. Hij is als de Zoon volstrekt één met den Vader. Daarom kan hij in zijn menswording ons tot God verlossen. Toch handhaafde Alexander, dat de Vader en de Zoon twee wezens zijn, en zo stond hij bloot aan het verwijt dat hij een tweegodendom leerde of, zo hij dat ontkende, dat hij in het spoor van Sabellius ging. Maar ondanks de onklaarheid, was het bijbels geheimenis van Jezus den Zoon Gods in Alexanders formulering oneindig veel dichter benaderd dan in de spitsvondige constructies van Arius.

Het concilie van Nicea
Dit conflict betekende de crisis van het Origenisme. Daarom breidde het zich snel uit door de oostelijke kerk. De strijd voor of tegen Arius werd zoo heftig, dat hij ook Constantijns’ aandacht trok. De keizer had in zijn plan een hechte eensgezinde kerk nodig, en trachtte dus de twistenden te verzoenen. Toen hij inzag dat het geschil veel dieper ging dan hij eerst had aangenomen, besloot hij een concilie bijeen te roepen uit alle doelen des rijks, om doormiddel daarvan het geschil op te lossen en de kerkelijke éénheid te consolideren; De concilies zijn een door de kerk gaarne aanvaarde keizerlijke uitvinding geweest; en daarmee tevens de instrumenten der keizerlijke kerkpolitiek. In het noordwesten van Klein-Azië, in de stad Nicea, kwam in 325 het concilie tezamen. Er waren 250 tot 300 deelnemers. Aan de tactiek van den keizer en zijn raadgevers is het kunststuk te danken, dat daar een formule werd gevonden die allen min of meer bevredigde, waardoor na de veroordeling van Arius en een enkele medestander, de strijd beslecht scheen. Allen werden het er namelijk over eens, dat de Zoon homo-ousios is met de Vader. Strikt genomen betekende dit woord van hetzelfde wezen, maar Constantijn wist het te hanteren als een alzijdig interpreteerbare formule waar tenslotte ieder zijn gedachten in kon terugvinden. Het drukte slechts uit, zo verzekerde  de keizer, dat de Zoon met de Vader verwant is Dat had ook Arius nog wel kunnen onderschrijven! Maar het ging om rust en eenheid. En daarvoor was zowel een vage formule als Arius’ veroordeling nodig. Nicea belichaamt waarlijk niet de fiere belijdende kerk, zoals men het zich graag voorstelt. Daar regeerde het compromis. En toch: dit kwade heeft moeten medewerken ten goede. De homo-ousios-formule, bedoeld als slaapmiddel der kerk, is jaren daarna in de handen van Athanasius het dynamiet geworden dat de Grieks-christelijke synthese verbrijzelde. Dit ledige woord heeft tenslotte de kracht van zijn oorspronkelijke inhoud aan de geesten weten op te leggen, en is zo tegen de bedoeling der uitvinders in, de klare belijdenis der kerk geworden over den Zoon Gods.

De strijd van Athanasius
Maar voorlopig was het zover nog niet. Toch was de strijd met Nicea ook niet beëindigd. Want het ging helaas niet alleen om waarheid; het was ook een strijd om macht. De Ieider der links-Origenisten was Eusebius van Nicomedië, een groot vriend van Arius, die weldra bisschop van Constantinopel werd. Zijn strijd tegen de bisschop van Alexandrië was tegelijk een strijd om de vraag, wie de Leidende patriarch zou worden in het oostelijk deel der kerk. Deze vraag werd de enige inzet van de strijd, toen de jonge energieke Athanasius in 328 Alexander als bisschop van Alexandrië opvolgde. Eusebius en de zijnen hadden er alles op gezet, om hem door de laagste Ieugen en laster bij den keizer verdacht te maken. Eindelijk bereikten ze hun doel. In 335 werd Athanasius naar Trier verbannen. Van toen af is zijn leven een dramatische aaneenschakeling van verbanning, terugkeer en vlucht geweest. Ook hem was persoonlijke eerzucht allerminst vreemd. Maar tegelijk zat de zaak der wezenseenheid van den Vader en den Zoon hem hoog, en met bitterheid zag hij hoe door zijn persoonlijke nederlaag ook deze zaak door de Ariaanse ketterij werd neergeslagen. Heel zijn onbuigzame persoonlijkheid heeft hij in een jarenlange uitzichtloze strijd ingezet, om met machtige ééntonigheid deze waarheid in zijn hartstochtelijke pamfletten aan de kerk in te hameren: dat de Zoon geen schepsel is, ook geen halfgod of tweede God, maar dat hij in alle dingen volkomen met den Vader een is en dat zij samen in deze eenheid de enige God zijn. Heel zijn arbeid stond in dienst van deze ene gedachte.

Een bepaalde formule had hij niet; de verdachte term homo-ousios vermeed hij voorlopig. Het ging hem ook niet om abstracties, maar om de waarheid dat wij in de menswording van den Zoon door God-Zelf tot God-Zelf verlost worden. Door zijn beslist optreden werd achter de concurrentiestrijd de beginselstrijd weer zichtbaar. Rome schaarde zich aan zijn zijde, maar de tegenstanders waren machtig en veel. Na 340 komt een eindeloze reeks van synodes een vaak met de kleinste middelen gevoerde strijd der beide richtingen. Het dieptepunt was de tijd toen Constantijns’ Ariaansche zoon Constantius alleenheerser was (353-361) Athanasius was gevlucht, ook Rome gaf onder Politieke druk toe. Constantius drong aan de kerk de formule op, dat de Zoon is gelijkend op (homoios) de Vader. En dat ver schilde in deze situatie niet veel van de leer der nieuw-Arianen, die proclameerden dat de Zoon niet-gelijkend op (an-homoios) den Vader is De zaak waar Alexander voor gestreden had, de vooronderstelling van het bijbels verlossingsevangelie, scheen verloren.

Maar in dit dieptepunt werd een nieuwe wending geboren. Allereerst greep Athanasius nu terug naar het homo-ousios, en stelde dit in zijn eigenlijke betekenis als beslissing der kerk te Nicea, tegenover de dwaalleer zijner tegenstanders. Hij kwam op voor de strikte betekenis: de Zoon is van hetzelfde wezen met den Vader, beider wezen is identiek. Wel erkende hij dat er ook een onderscheid tussen Vader en Zoon is, maar hij had geen woord om de tweeheid te karakteriseren. Alles kwam hem op de eenheid aan. Zo moest hij de verdenking van Sabellianisme op zich laden maar dat wees hij nadrukkelijk af. Alleen: hij stond aan de grens van het mysterie. De tweeheid erkennende, kwam hij met alle hartstocht voor de eenheid op. Geen evenwichtige formule kon het mysterie der tweeheid-eenheid omvatten. Terzelfder tijd werd een groep der Origineelsten, die het altijd allereerst om de twee-heid te doen was, steeds meer afgeschrikt door het radicalisme hunner geestverwanten. Want ze wilden de tweeheid allerminst als een scheiding opgevat zien.

Ze kregen steeds meer begrip voor Athanasius’ strijd voor de eenheid van Vader en Zoon. Hij was hun echter te radicaal. Dus smeedden ze een nieuwe formule: Vader en Zoon zijn homoi-ousios, van een gelijk wezen. Het zijn twee zelfstandigheden, doch geheel wezensgelijk. Strikt genomen, betekende dit van Athanasius’ inzicht uit, een stap terug. Nu kwam de eenheid Gods weer in gevaar. De tweeheid van God en den Logos werd weer op Origenistische wijze het uitgangspunt, en de eenheid het on-formuleerbare mysterie. Maar deze zgn. Nieuw Niceaners hadden veel geleerd. Ze trachtten alles te vermijden wat den Zoon weer een lagere God kon doen schijnen. Doch ze wilden de Niceaanse orthodoxie wetenschappelijk funderen. Van een andere kant komende, bedoelden ze het zelfde als Athanasius. Zij kwamen van de drie-heid tot de eenheid, Athanasius omgekeerd. Uit hun kring stamt het schoonste woord: Zodra ik de eenheid zie, word ik door de drie-heid omschenen; zodra ik de drie-heid onderscheid, word ik tot de eenheid teruggevoerd (Gregorius van Nazianze). Zo kon het wonder zich voltrekken, dat de Athanasianen en de Nieuw-Niceaners, toen ze door Constantius’ dood uit de gemeenschappelijke druk bevrijd waren, op de synode van Alexandrië in 362 elkaar de hand reikten. Het diepgaande verschil ontging Athanasius niet. Maar hij erkende dat het toch om dezelfde zaak ging; het beste bewijs dat het hem niet om formules maar om de daardoor uitgedrukte werkelijkheid ging. van af dat ogenblik vormen deze theologieën in hun twee-eenheid het getuigenis van de ongrijpbaarheid van het mysterie. In deze beide vormen wordt met verschillend accent de drie-heid in de eenheid en de eenheid in de drie-heid geloofd.

We wisselden reeds het woord tweeheid door drie-heid af. Want in de loop van de strijd had Athanasius de consequentie uit zijn inzicht getrokken en begrepen, dat het homo-ousios’ ook gold voor den Heiligen Geest, die tot nog in de theologie een zeer onzekere plaats had gehad, nog lager dan de Zoon. Maar wanneer de Heilige Geest ons tot de gemeenschap met God brengt, moet Hij, evenals de Zoon, de enige God zijn. De Nieuw-Niceaners trokken uit hun eigen Logosleer een dergelijke consequentie Dit stuitte aanvankelijk op heftige tegenstand, evenals het verbond van 362. Ariaansche keizerpolitiek, conservatisme en radicalisme bemoeilijkten de weg naar de nieuwe toekomst. Maar toen de anti-ariaansche Theodosius de Groote in 379 keizer werd, veranderde ook dit geheel. De afsluiting van de in 3I8 begonnen strijd kwam op de grote Oosterse synode van Constantinopel (381), die later als oecumenisch concilie werd beschouwd. Het homo-ousios waarmee de kerk te Nicea onbedoeld op de oplossing van haar strijd had vooruit gegrepen, werd nu met klaarder inzicht bekrachtigd. En ook de Heilige Geest werd hier als één in wezen met den Vader beleden. Uit deze tijd stamt de zgn. geloofsbelijdenis van Nicea. Haar uitvoerige formuleringen ten aanzien van de Godheid van den Zoon en den Geest verraden duidelijk de tijd waarin en de strijd waaruit ze is ontstaan. De Arianen en daarmee verwante groepen werden te Constantinopel veroordeeld. Hun leer verloor spoedig zijn invloed. Alleen onder de bekeerde Germaanse volken vond ze enige eeuwen lang een wijkplaats.

De kerkelijke Drie-eenheidsleer.
De strijd en het lijden van Athanasius en zijn medestanders zijn met tevergeefs geweest. Daardoor is aan een volledige ver-Grieksing harer boodschap voorgoed afgesneden. Duidelijk werd uitgesproken, dat Christus de Zoon van God met het half-goddelijk tussenwezen der Griekse wijsbegeerte niets van doen heeft. Het ging niet om kleine spitsvondige verschillen en dode formules, maar hierom: of het in de kerk gelden zal dat er één God is en dat wij door Hemzelf tot Zijn gemeenschap worden verlost En dat Evangelie heeft zich tegen alle tegenstand in, doorgezet. Toch liet ook Constantinopel nog twee benaderingen van het mysterie open: de Athanasiaanse en de nieuw-Niceaanse. De laatste opvatting beheerste de oosterse kerk sindsdien. Zij kon zich moeilijk geheel van een grieks-wijsgerige aanvat vrijmaken. Daarom bleef ze van de drie-heid uit naar de eenheid toe denken. De Vader wordt dan toch weer de eigenlijke on-geworden God; de Zoon en de Geest zijn de geworden, dus lagere zelfstandigheden Daarom ontkent de oosterse kerk dat de Geest ook van den Zoon uitgaat; dat zou een vernedering van den Geest onder de Zoon betekenen. Het Westen bleef meer Athanasiaans denken, van de een-heid uit naar de drie-heid toe. De drie zienswijzen tezamen zijn de ene God Van een hoger en lager is geen sprake meer; de Geest gaat dus uit van Vader en Zoon. Augustinus heeft dat scherp geformuleerd, en deze geest beheerst de zgn. geloofsbelijdenis van Athanasius die uit het Westen stamt, uit de zesde eeuw. De Westerse kerk bleef meer dan de Oosterse eenvoudig en bijbels voor het mysterie staan. De Oosterse kerk die de drie-heid in de eenheid bevredigend wilde formuleren, kan zich moeilijk tegen een drie-godenleer beschermen. Maar in beide formuleringen is het drieënig geheimenis der genade van onzen Heere Jezus Christus, en der liefde Gods en der gemeenschap des Heiligen Geestes bewaard.

De strijd over de twee naturen van Christus

Het wezen van de strijd
Toen in de vierde eeuw na een lange strijd de wezenseenheid van den Zoon met den Vader algemeen-kerkelijke belijdenis was geworden, was daarmee het geheimenis onzer verlossing toch nog maar van de één zijde belicht. Zeker hangt de verlossing daarvan af, dat Jezus Christus waarachtig God is. Maar niet minder van de waarheid dat deze waarachtige God ook waarachtig mens is geworden, ons vlees en bloed heeft aangenomen opdat Hij, geheel tot ons komende, ons geheel tot God kon terugbrengen. Daarom moest nu de vraag rijzen: in hoeverre heeft de Zoon Gods onze mensenlijke natuur aangenomen, en hoe hebben we ons de verbinding tussen zijn Goddelijke en zijn mensenlijke natuur te denken? Over deze vragen is de theologie in de vijfde eeuw gaan nadenken. De Meningsverschillen die daaruit voortvloeiden, hebben gedurende twee en een halve eeuw veler gemoed beroerd, en in de eenheid der Oosterse kerk een breuk geslagen, die nog niet geheeld is. Zulke diepgaande gevolgen had de strijd van Athanasius met zijn tegenstanders niet gehad. En ook in andere opzichten is er groot verschil tussen deze beide worstelingen. De strijd over de naturen van Christus was nog veel meer een concurrentiestrijd tussen de patriarchen van Constantinopel en Alexandrië. (Van deze strijd was reeds de beroemde redenaar Johannes Chrysostomus, patriarch van Constantinopel, door zijn verbanning en zijn dood in 407 het slachtoffer geworden). Daarmee is niet gezegd, dat de beginselstrijd slechts een voorwendsel was. Men was zich van weerszijden juist sterk bewust, te strijden voor de eer van Christus en voor het heil der kerk. Maar voor het gevoel dezer mannen was Gods zaak onlosmakelijk aan hun zaak verbonden. Hun eigen overwinning op den rivaal betekende tegelijk Gods overwinning op de ketters. Ook het verloop van deze strijd was anders. Nu ging het er niet om, in heilige eenzijdigheid de waarheid te handhaven tegen het afdingen en verdoezelen door de tegenstanders. Nu ging het er om, in voorzichtige formuleringen de gulden middenweg te zoeken tussen twee tegengestelde eenzijdige meningen door Daarom is het ook moeilijker hier telkens weer de hoofdzaak te ontdekken in de steeds fijnere onderscheidingen en de steeds spitsvondiger formuleringen.

Apollinaris.
Reeds in het midden der vierde eeuw was er een man Apollinaris van Laodicea, die dit nieuwe probleem ontdekte. terwijl de eerste strijd nog volop gaande was. Hij stelde zich de verbinding der twee naturen in Christus aldus voor: de Zoon heeft een menselijk lichaam en een menselijke ziel aangenomen, maar in plaats van de menselijke geest (hij bedoelde daarmee, wat wij het ik noemen) trad bij Christus het Woord. Deze Ieer werd in 381 op de reeds genoemde synode van Constantinopel veroordeeld. Hoewel de kerkelijke Ieiders zelf niet wisten hoe het geheimenis der God-menselijkheid moest worden gedacht, toch wezen ze Apollinaris’ opvatting beslist af. Want ze beseften dat daarin de volledige en waarachtige mensheid van Christus niet tot haar recht kwam. En als de Zoon van God niet volledig en waarachtig mens was geworden, had Hij de mensen niet met God kunnen verenigen.
Nestorius en Cyrillus

In heel zijn omvang werd dit probleem eerst gesteld, toen de patriarch van Constantinopel, Nestorius, in 428 zijn bezwaren uitsprak tegen de betiteling van Maria als moeder Gods. Hij grondde dat op de volgende leer der twee naturen. Als Christus en geheel God en geheel mens is, dan kan deze tweeheid niet tegelijk als een eenheid worden gedacht. Het Woord Gods woonde in Jezus als in een tempel, zodat het eeuwige Woord en de vrije veranderlijke persoonlijkheid van Jezus twee bleven. Sommige daden van Christus gelden van het Woord (b.v. de wonderen), andere van de mens Jezus (b.v. het lijden en sterven). Zoals het Woord Gods in de harten aller vromen woont, zo, alleen nog voller, woonde het in Jezus. Tussen het Woord en Jezus bestond geen wezenseenheid, maar een wilseenheid, die in het Ieven van Jezus steeds inniger werd, een eenheid in de liefde, als van man en vrouw in het huwelijk. Voor Nestorius en de zijnen, de zgn. Antiogeense school, kwam alles aan op de volle menselijkheid en op de zuivere scheiding der twee naturen Maar zo kon van een werkelijke eenheid, van een menswording Gods, geen sprake meer zijn. Zoo werd Christus gedeeld in een goddelijke en een menselijke persoon. Bij alle verschil was Nestorius’ dwaling in wezen dezelfde als die van Paulus van Samosata. Voor Nestorius’ tegenstander, patriarch Cyrillus van Alexandrië, kwam omgekeerd alles op de eenheid der beide naturen aan en op de voorrang der Goddelijke natuur. Hij kon echter deze beide waarheden niet vasthouden, zonder tegen zijn wil aan de menselijke natuur te kort te doen. De Zoon Gods, zeide hij, sloeg de menselijke natuur om zich heen als een kleed. De (onpersoonlijke!) menselijke natuur is in de Goddelijke opgegaan als een melkdruppel in de oceaan. We zijn hier niet ver uit de buurt van Apollinaris. Maar in de strijd tegen Nestorius kwam Cyrillus terecht voor de eenheid van de mens geworden Verlosser op Met behulp van den bisschop te Rome wist Cyrillus te bewerken dat in 431 op het concilie te Efeze de Ieer van Nestorius veroordeeld werd.

De beslissing van Chalcedon.
In 448 ontbrandde de strijd opnieuw, toen in de leringen van een zekeren Eutyches de consequenties van Cyrillus’ opvatting voor de dag kwamen. Eutyches verkondigde de opvatting, dat Christus slechts één natuur had, en dat het menselijke daarin zo van het Goddelijke was doordrongen, dat het nog slechts in schijn onze menselijkheid was. De patriarch van Alexandrië, Dioscurus, steunde Eutyches en wist met behulp zijner gewapende monnikenbenden op de zgn. roverssynode van Efeze (449) aan deze opvatting geldigheid te verschaffen. Maar nu koos de bisschop van Rome, Leo I, de andere zijde. Hij wees een middenweg, waarbij het mysterie onopgelost bleef, maar in zijn onoplosbaarheid erkend en geformuleerd werd.

Toen in 450 weer een krachtige keizer de troon beklom, vond deze in Leo’s opvatting het middel zowel om de macht van Alexandrië neer te slaan als om een nieuwe eenheid te scheppen. In 451 kwamen zeshonderd bisschoppen in Chalcedon tezamen op het grootste concilie der oude kerk. De meesten stonden aan Dioscurus’ zijde, maar de keizerlijke druk was onweerstaanbaar. Men leerde niet langer met de Alexandrijnen één natuur, noch met de Antiocheners twee personen in Christus; maar twee naturen in één persoon. En deze beide naturen zijn onvermengd en onveranderde (tegen Eutyches), ongedeeld en on-gescheiden (tegen Nestorius). Dit was geen oplossing van het vraagstuk. Maar ziende op de beide eenzijdige richtingen die elk op hun wijze aan het mysterie afbreuk deden, kon de kerk te Chalcedon niets meer doen dan dit mysterie zuiver en evenwichtig omschrijvend, te benaderen. Minder mocht - en meer kon ze niet doen, of de gewraakte eenzijdigheid zou zijn teruggekeerd. De waarheid was hier als een smal pad tussen twee kloven. En al is de wijze waarop dit besluit tot stand kwam niet kerkelijk-wettig te noemen, aan de juistheid van het besluit doet dat niet af. Weer eens had de Heer der kerk de menselijke verwarring en verkeerde bedoeling gebruikt om met behulp daarvan datgene tot stand te brengen, wat Zijn kerk nodig had. De formule van Chalcedon beschermde het mysterie van de Vleeswording des Woords tegen alle verklaring, die slechts verbastering of verkrachting betekende.

Tot zo ver Dr. Berkhof die vanuit zijn theologische visie deze strijd beschreef. In het Oude Testament komen we vaak de aanduiding Heere HEERE tegen. In het Hebreeuws staat hier echter Adonai JHWH, de Ik ben die ik ben. Jezus de Messias wordt tegenwoordig door de meeste christenen nog steeds gezien als de Zoon van God. Is dat wel zo? Als Jezus de Messias de Almachtige is, dus niet meer de Zoon, hoe is Hij dit dan geworden en wat zegt de Schrift hier over?
De gebruikte schriftgedeelten zijn geciteerd uit de Statenvertaling.

Jesaja 9:5  
Want een Kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven, en de heerschappij is op Zijn schouder; en men noemt Zijn naam Wonderlijk, Raad, Sterke God, Vader der eeuwigheid,  (EEUWIGE VADER) Vredevorst.
Luc. 1:34,35 
En Maria zeide tot den engel: Hoe zal dat wezen, dewijl ik geen man bekenne? En de engel, antwoordende, zeide tot haar: De Heilige Geest (*) zal over u komen, en de kracht des Allerhoogsten zal u overschaduwen; daarom ook, dat Heilige, Dat uit u geboren zal worden, zal Gods Zoon genaamd worden.

* De HEERE werd niet verwekt door een mens, naar aards begrip. Het Kind in Bethlehem werd verwekt door de Heilige Geest. Deze was, en is, de Vader die in mij blijft

(Maria bezoekt Elizabeth)
Luc. 1:43 
En van waar [komt] mij dit, dat de moeder mijns Heeren (*) tot mij komt?

* Het ongeboren Kind in de schoot van Maria werd door Elizabeth, opmerkelijk genoeg, Mijn HEER genoemd.

Joh. 1:1 
In den beginne was het Woord, en het Woord was bij God, en het Woord was God.
Joh. 1:14  
En het Woord is vlees geworden en heeft onder ons gewoond (en wij hebben Zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als des Eniggeborenen van den Vader), vol van genade en waarheid.
Joh. 1:23 
Hij  zeide: Ik ben de stem des roependen in de woestijn: Maakt den weg des Heeren recht, gelijk Jesaja, de profeet, gesproken heeft.
Jes. 40:3 
Een stem des roependen in de woestijn: Bereidt den weg des HEEREN, (JHWH) maakt recht in de wildernis een baan voor onzen God!
Matth. 3:16 
En Jezus, gedoopt zijnde, is terstond opgeklommen uit het water; en ziet, de
hemelen werden Hem geopend, en hij (Johannes) zag den Geest Gods nederdalen, gelijk een duive, en op Hem komen.

Mal. 3:1 
Ziet, Ik zende Mijn engel (*), die voor Mijn aangezicht den weg bereiden zal; en snellijk zal tot Zijn tempel komen die Heere, Dien gijlieden zoekt, te weten de Engel des verbonds, aan Denwelken gij lust hebt; ziet, Hij komt, zegt de HEERE der heerscharen.

* De engel (met kleine e) is de roepende (Johannes) in de woestijn, de Engel des verbonds is de Messias Christus Jezus)

Joh. 8:23 
En Hij zeide tot hen: Gijlieden zijt van beneden, Ik ben van boven; gij zijt uit deze wereld, Ik ben niet uit deze wereld. (*)

* Slechts de Heilige Geest ín Jezus kon zeggen dat Hij van boven was, want Zijn lichaam was immers op aarde geboren.

Joh. 8:24
Ik heb u dan gezegd, dat gij in uw zonden zult sterven; want indien gij niet gelooft, dat Ik [Die] ben, gij zult in uw zonden sterven.
Deut.32:39 
Ziet nu dat Ik, Ik Die ben en geen God met Mij, Ik maak dood en maak levend; en er is niemand die uit Mijn hand redt!
Joh. 12:44,45
En Jezus riep en zeide: Die in Mij gelooft, gelooft in Mij niet, maar in Degene Die Mij gezonden heeft. En die Mij ziet, ziet Degene Die Mij gevonden heeft.
Joh. 14:8-10 
Filippus zeide tot Hem: Heere, toon ons de Vader en het is ons genoeg. Jezus zeide tot hem: Ben Ik zolangen tijd met ulieden en hebt gij Mij niet gekend, Filippus? Die Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien; en hoe zegt gij: Toon ons de Vader? Gelooft gij niet dat Ik in de Vader ben en de Vader in Mij is? De woorden die Ik tot ulieden spreek, spreek Ik van Mijzelven niet, maar de Vader Die in Mij blijft, Dezelve doet de werken.
Joh.10 30
Ik en de Vader zijn één.
Joh.17 25, 26 (Hogepriesterlijk gebed)
Rechtvaardige Vader, de wereld heeft U niet gekend, maar Ik heb U gekend; en dezen hebben bekend dat Gij Mij gezonden hebt. En Ik heb Uw Naam bekend gemaakt en zal hem bekend maken, opdat de liefde, waarmede Gij Mij liefgehad hebt, in hen zij en Ik in hen.
Ezech. 39:7
En Ik zal Mijn heiligen Naam in het midden van Mijn volk Israël bekend maken en zal Mijn heiligen Naam niet meer laten ontheiligen; en de heidenen zullen weten dat Ik de HEERE (JHWH) ben, de Heilige in Israël.
Joh. 19:19
En Pilatus schreef ook een opschrift en zette dat op het kruis; en er was geschreven: Jezus De Nazarener en Koning der Joden.
Vertaald staat er het volgende: JESHUA HANEZER WEMELECH HAJEHUDIM.

JHWH = HEERE

Zach. 12 10  
...en zij zullen Mij aanschouwen Dien zij doorstoken hebben en zij zullen over Hem rouwklagen als met een rouwklage over een enigen zoon, en zij zullen over Hem bitterlijk kermen, gelijk men bitterlijk kermt over een eerstgeborene.
Hebr.9:16,17  
Want waar een testament is, daar is het noodzaak dat de dood des testament makers tussenkome. Want een testament is vast in de doden, dewijl het nog geen kracht heeft, wanneer de testamentmaker leeft. (*)

(*) In Hebreën wordt gesproken over de dood van de Testamentmaker, waardoor het testament bekrachtigd wordt. Als Jezus Christus de Zoon van God was, dan was Hij eveneens de Zoon van de Testamentmaker. In deze hoedanigheid had Hij nimmer het Oude Testament kunnen wijzigen in het Nieuwe Testament.

Joh. 20: 16,17 (Verschijnen aan Maria na Zijn opstanding)
Jezus zeide tot haar: Maria ! Zij, zich omkerende zeide tot Hem: Rabbouni, hetwelk is gezegd: Meester. Jezus zeide tot haar: Raak Mij niet aan want Ik ben nog niet opgevaren tot Mijn Vader, maar ga heen tot Mijn broeders en zeg hun: Ik vare op tot Mijn Vader en uw Vader en tot Mijn God en uw God.
Daniël 7:13 
Verder zag ik in de nachtgezichten en ziet, er kwam Een met de wolken des hemels, als eens mensen zoon en Hij kwam tot de Oude van dagen en zij deden Hem voor Dezelve naderen
Hebr. 1:8-11
Maar tot de Zoon zegt Hij: uw troon, o God, is in alle eeuwigheid, de scepter Uws Koninkrijks is een rechte scepter. Gij hebt rechtvaardigheid liefgehad en onrechtvaardigheid gehaat; daarom heeft U, o God, uw God gezalfd met olie der vreugde boven uw medegenoten. En: Gij, Heere! Hebt in de beginne de aarde gegrond en de hemelen zijn werken Uwer handen. (zie ook: Psalm 45:7-8)
Daniël 7:14
En Hem werd gegeven heerschappij en eer en het Koninkrijk, dat Hem alle natiën en tongen eren zouden; Zijn heerschappij is een eeuwige heerschappij, die niet vergaan zal en Zijn Koninkrijk zal niet verdorven worden.
Fil. 2:5-7 (*)
Want dat gevoelen zij in u, hetwelk ook in Jezus Christus was, Die in de gestaltenis Gods zijnde, geen roof geacht heeft Gode even gelijk te zijn. Maar heeft Zichzelven vernietigd, de gestaltenis eens dienstknechts aangenomen heb bende, en is de mensen gelijk geworden.

(*) De vernietiging waar in deze verzen over gesproken wordt, betreft de onsterfelijke gestalte van god. naar welks voorbeeld Adam geformeerd was. De aanduiding Oude van dagen in Daniël, verwijst slechts naar de leeftijd van deze gestalte en niet naar diens fysieke kenmerken Van deze gestalte van God wordt immers gesproken dat deze was: Zonder vader, zonder moeder, zonder geslachtsrekening, noch beginsel der dagen, noch einde des levens hebbende. Dit betekent dat de gestalte die God in het Oude Testament had, naar welks voorbeeld Adam gemaakt is niet sterfelijk was en qua uiterlijk net kon verouderen. Adam werd gemaakt als een man in de kracht van zijn leven. in Israël is dat ongeveer 35 jaar de Here Jezus was ± 33 ½  jaar toen Hij opstond uit de dood en de Almachtige werd. Uiterlijk verschilde hij niets van de Oude van Dagen. En daarop reageerde Daniël (7:15): Mij, Daniël werd mijn geest doorstoken in het midden van het lichaam en de gezichten mijns hoofds verschrikten mij. Hij zag namelijk twee identieke gestalten, terwijl hij naar Joods geloof zich conformeerde aan Deuteronomium 6:4 alwaar geschreven staat: Hoor, Israël ! de HEERE onze god is een enig HEERE! In het Hebreeuws staat voor ’enig’ ’Echad’ dit is het telwoord één en betekent niet uniek zoals wel geopperd wordt.

Jes. 41:4b 
Ik, de HEERE, Die de Eerste ben en met den Laatste ben Ik Dezelfde.
Luc. 24:36,39 
En als zij van deze dingen spraken, stond Jezus Zelf in het midden van hen en zeide tot hen: Vrede zij ulieden! Ziet Mijn handen en Mijn voeten, want Ik ben het Zelf; tast Mij aan en ziet, want een geest heeft geen vlees en benen gelijk gij ziet dat Ik heb.
Matt. 28:17,18
En als zij Hem zagen, baden zij Hem aan; doch sommigen twijfelden. En Jezus bij hen komende sprak tot hen, zeggende: Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde.
0penb. 1:8  
Ik ben de Alfa en de Oméga, het Begin en het Einde, zegt de Heere, Die is en Die was en Die komen zal, de Almachtige.
Openb.1:17,18
Ik ben de Eerste en de Laatste. En Die leeft en Ik ben dood geweest, en zie, Ik ben levend in alle eeuwigheid. AMEN
Judas: 25  
Den alleen wijzen God, onzen Zaligmaker, zij heerlijkheid en majesteit, kracht en macht, beide nu en in alle eeuwigheid. AMEN

De genoemde Bijbelteksten maken ons onomstotelijk duidelijk dat onze Here ÉÉN is en het stukje kerkgeschiedenis dat Dr. H. Berkhof ons door gaf wijzen duidelijk op machtswellust en kuiperijen door pausen en bisschoppen die hun eigen zaakjes boven de waarheid stelden. Tóch het is niet mijn bedoeling een nieuwe strijd op gang te brengen maar veel meer de Goddelijkheid van onze Here Jezus Christus duidelijk te maken.  We moeten niet vergeten dat er groepen christenen zijn die het woord jezus te voor en te na in de mond hebben, vaak op een verschrikkelijke wijze. Daarnaast wordt de Heilige Geest (God Zelf dus!) gezien als de gangmaker van emotionele diensten die de titel Feest met de geest eerder mogen dragen dan aanbiddingsdienst zoals men het graag aanprijst op grote posters.

Wie de Heilige Heer der HEREN (God der Goden!) in drie stukken knipt komt al heel gauw in de verleiding Jezus Christus als een goed mens te zien die de verlossing op Zich nam en daarna het feest met de geest viert. De andere kant van deze zonde is de gedachte dat Jezus Christus een goed mens was en ons tot voorbeeld is, de bevrijdingstheologie heeft daarmee duizenden verslagen en velen van een persoonlijk geloof afgehouden.

Wie de verschillende Bijbelvertalingen naast elkaar legt,  goede boeken er bij koopt, zal tot de verschrikkelijke ontdekking komen dat de roomse kerk voor haar duistere doeleinden de Bijbel heeft in-vertaald zodat het Woord tendienste van macht zoekende pausen, bisschoppen maar óók keizers en koningen gemaakt kon worden.

De Drie-eenheidsleer mogen we niet als bijl gebruiken om op andere gelovigen in te slaan, maar net zo min mogen we dit onbesproken laten omdat het boek Openbaring ons laat zien dat élke dwaalleer mensen naar de ondergang voert omdat we dan als de gemeente van Laodicea worden.

Bijbel:Aktueel!

Terug naar document-overzicht
Dit artikel wordt u aangeboden door Het BijbelArchief.
Mocht u vragen en/of opmerkingen hebben over dit artikel kunt u contact opnemen met de aanbieder.