Israël en de Gemeente.

Israël en de Gemeente.

De Bijbel maakt onderscheid tussen drie groepen van mensen, die elk een bepaalde plaats in de raadsbesluiten van God en in de plannen van God innemen:

“Weest geen struikelblok voor Joden en voor Grieken en voor de Gemeente van God.’  1 Corinthe 10:32

Wanneer wij alle beloften profetieën en verantwoordelijkheden zondermeer op alle mensen toepassen verliezen wij het zicht op de Goddelijke orde van Gods’ heilsplan. Dán raken we hopeloos in de war, als we Gods Woord willen verklaren.
De afzonderlijke positie van de Jood, de Heiden en de Christen voor God, komt duidelijk in de Bijbel naar voren:

De Jood:
“Israëlieten zijn zij, van hen is het zoonschap, de heerlijkheid, de verbonden, de wetgeving, de dienst en de beloften; tot hen behoren de vaderen, en uit hen is naar het vlees de Christus, die God is over alles, gezegend tot in eeuwigheid. Amen.”   Romeinen 9:4-5

“Wat is dan het voorrecht van de Jood, of wat is het nut van de besnijdenis? Veel in elk opzicht, en wel in de eerste plaats dat hun de woorden van God zijn toevertrouwd.”  Romeinen 3:1-2

“U aanbidt wat u niet weet; wij aanbidden wat wij weten, want de behoudenis is uit de Joden.”  Johannes 4:22

Zoals onze Heer Jezus Christus het tegen de Samaritaanse vrouw zei is de behoudenis uit de Joden, uit de Joden wil zeggen dat Christus uit een Joodse vrouw, Maria, is geboren. Verder is, via Mozes en de profeten, Gods’ Woord aan de Joden gegeven en naar de mens gesproken is onze Here een volbloed Jood geweest tijdens Zijn aardse leven. Bij de Here God is Israël nog altijd Zijn uitverkoren volk en nadat de Gemeente is weggenomen zal de Here verder gaan met dat uitverkoren volk. “Uitverkoren” wil niet zeggen dat dit alle dagen feest is want de uitverkiezing door de Here God is automatisch een verschrikkelijke vijandschap van de duivel. Het is die vijandschap die het Joodsevolk steeds weer opnieuw in de problemen brengt. Neem nu eens de Jodenvervolging en pogroms, doormiddel van dictators en opgejutte volken probeerde de duivel het volk te vernietigen en daardoor de Here God Zijn plannen te torpederen.

De Heiden:
Naast de Joden spreekt de Bijbel ook over de heidenen, een “heiden” is iemand die niet tot het Joodsevolk behoort. (Komen we later ook weer op terug want de tegenwoordige Christenen komen voor het grootste deel uit de heidenen)

“Daarom bedenkt dat u, die vroeger de volken in het vlees was en onbesneden werd genoemd door de zogenaamde besnijdenis die in het vlees met handen gebeurt, dat u in die tijd zonder Christus was, vreemd aan het burgerschap van Israël en vreemdelingen van de verbonden der belofte, terwijl u geen hoop had en zonder God was in de wereld.”
Efez. 2:11-12

“Dit nu zeg en betuig ik in de Heer, dat u niet meer moet wandelen evenals de volken* wandelen in de vruchteloosheid van hun denken, verduisterd in hun verstand, vreemd aan het leven van God, wegens de onwetendheid die in hen is, wegens de verharding van hun hart.”  Efez. 4:17-18

*Met de “volken” worden de heidenen, niet-joden, bedoeld

“En zij vroeg Hem de demon uit haar dochter uit te drijven. Maar Hij zei tot haar: Laat eerst de kinderen* worden verzadigd, want het is niet juist het brood van de kinderen te nemen en het de honden voor te werpen. Maar zij antwoordde en zei tot Hem: Ja Heer, maar ook de honden eten onder de tafel van de kruimels van de kinderen.”
Marcus 7:27-28

Hier zien we onze Here ten voeten uit, een heidense, Syrofenicische, vrouw van wie het dochtertje bezeten was met onreine geest riep Zijn hulp in, en de Here antwoordde? : “Eerst de kinderen”, m.a.w. éérst Israël. De Here genas de dochter wel, maar pas ná de erkenning van de vrouw dat Israël “het kindschap” had in dit geval en dat buitenstaanders op een lager plan te staan. Met de Syrofenicische vrouw komen we terecht bij “die andere heidenen”, mensen die niet binnen Israël geboren en tóch Jezus Christus erkennen als Here en God:

De Gemeente van Christus:
Voor we naar de bedoelde Bijbelteksten gaan moet het me eerst van het hart dat de Gemeente uit bekeerde Joden én bekeerde heidenen bestaat. De éérste Christenen waren Joden en Jodengenoten, pas daarna kwamen de heidenen binnen de Gemeente, dit begon in Handelingen 2:41-47;

“Zij dan die zijn woord aannamen, werden gedoopt, en er werden op die dag  ongeveer drieduizend zielen toegevoegd. Zij nu bleven volharden in de leer van de apostelen en in de gemeenschap, in de breking van het brood en in de gebeden. En er kwam vrees over elke ziel, en vele wonderen en tekenen gebeurden door de apostelen in Jeruzalem, en er was grote vrees over allen, en allen nu die geloofden, waren bijeen en hadden alle dingen gemeenschappelijk, en zij verkochten hun goederen en bezittingen en deelden ze uit aan allen, naardat iemand nodig had. En met volharding waren zij dagelijks eendrachtig in de tempel en braken brood aan huis en namen samen voedsel met vreugdegejuich en eenvoud van hart, terwijl zij God prezen en gunst hadden bij het hele volk. En de Heer voegde dagelijks bijeen die behouden werden.”  Handelingen 2:41-47

Vanaf deze dag was de Gemeente van Christus een feit, het oude was voorbijgegaan en het nieuwe van Christus Jezus was gekomen. De wet was vervuld en het nieuwe leven in de genade van Christus ving aan, de Gemeente, het lichaam van Christus, was een feit. De (erf)zonde was overwonnen en de wet vervult, Christus heeft aan het kruis-hout alles aan zijn voeten onderworpen.

“En Hij heeft alles aan zijn voeten onderworpen en Hem als hoofd over alles gegeven aan de gemeente, die zijn lichaam is, de volheid van Hem die alles in allen vervult.”  Efez. 1:22-23

“Want niemand heeft ooit zijn eigen vlees gehaat, maar hij voedt en koestert het, evenals ook Christus de gemeente. Want wij zijn leden van Zijn lichaam, van zijn vlees en van zijn gebeente. `Daarom zal een man zijn vader en zijn moeder verlaten en zijn vrouw aanhangen, en die twee zullen tot een vlees zijn`. Deze verborgenheid is groot, maar ik doel op Christus en op de gemeente. In elk geval, ook u, laat ieder van u zijn eigen vrouw zo liefhebben als zichzelf; en de vrouw moet ontzag hebben voor haar man.”  Efez. 5:29-33

Een vergelijking tussen de volgende Schriftplaatsen toont het opmerkelijke contrast tussen Israël en de Gemeente, met betrekking tot de Belofte, de Dienst en de Toekomst. Het begin van deze tegenstelling vonden wij in de tweevoudige belofte aan Abraham van een aards- en een hemelszaad:

“En Ik zal uw nageslacht maken als het stof der aarde, zodat, indien iemand het stof der aarde zou kunnen tellen, ook uw nageslacht te tellen zou zijn.”  Genesis 13:16

“Toen leidde Hij hem naar buiten, en zeide: Zie toch op naar de hemel en tel de sterren, indien gij ze tellen kunt; en Hij zeide tot hem: Zo zal uw nageslacht zijn.”  Genesis 15:5

De tegenstelling tussen de roeping van Israël en de Gemeente is heel duidelijk. Israël werd geroepen tot een aardse bediening (Genesis 13:16) en de Gemeente tot een hemelse (Genesis 15:5). Het geloof en de gehoorzaamheid van Israël werden beloond met aardse grootheid, zegeningen en macht. Wanneer de Gemeente getrouw is, wordt haar beloofd, dat ze hemelse rijkdom-men zal ontvangen, maar op aarde vervolging, armoede en haat. Vergelijk:

Israël:
“De Here zal u stellen tot een hoofd en niet tot een staart, gij zult enkel opgaan en niet neergaan, wanneer gij luistert naar de geboden van de Here, uw God, die ik u heden opleg om die naarstig te onderhouden”  Deuteronomium 28:13

“De Here heeft mijn heer zeer gezegend, zodat hij rijk geworden is; Hij heeft hem gegeven kleinvee en runderen, zilver en goud, slaven en slavinnen kamelen en ezels.”  Genesis 24:35

“De Here nu zeide tot Abram: Ga uit uw land en uit uw maagschap en uit uws vaders huis naar het land, dat Ik u wijzen zal; Ik zal u tot een groot volk maken, en u zegenen, en uw naam groot maken, en gij zult tot een zegen zijn.”
Genesis 12:1-2

“De Here zal over u de zegen gebieden in uw schuren en in alles wat gij onderneemt; Hij zal u zegenen in het land dat de Here, uw God, u geven zal.”  Deuteronomium 28:8

De gemeente, armoede in de wereld, rijk in de hemelen:
“Hoort, mijn geliefde broeders! Heeft God niet de armen naar de wereld uitverkoren om rijk te zijn in het geloof en erfgenamen van het Koninkrijk, dat Hij beloofd heeft aan wie Hem liefhebben?”  Jacobus 2:5

“En Jezus zeide tot hem: De vossen hebben holen en de vogelen des hemels nesten, maar de Zoon des mensen heeft geen plaats om het hoofd neer te leggen.”  Mattheüs 8:20

“Want wij zijn burgers van een rijk in de hemelen, waaruit wij ook de Here Jezus Christus als verlosser verwachten.”Filipenzen 3:20

“Tot op dit ogenblik verduren wij honger, dorst, naaktheid, vuistslagen en een zwervend leven; Wij verrichten zware handenarbeid; worden wij gescholden, wij zegenen; worden wij vervolgd, wij verdragen; Worden wij gelasterd, wij blijven vriendelijk; wij zijn als het uitvaagsel der wereld geworden, als aller voetveeg, tot op dit ogenblik toe.”
1 Corinthe 4:11-13

Verder wordt het verschil nog gezien in de gedragsregels voor:

Israël: (Wet)Gemeente: (Genade)
Deuteronomium 7:1-2. “Géén genade” Mattheüs 5:44.  “Hebt de vijanden lief”
 1 Corinthe 4:12-13. “Gescholden, zegenen”

Verder zijn de bepalingen voor de wijze van aanbidding verschillend. Israël kon maar op één plaats aanbidden, Israël kon God alleen maar naderen d.m.v. een priester. De Gemeente aanbidt, waar twee of drie zijn vergaderd in de Naam van Jezus. Ze heeft de vrijmoedigheid om het Heilige der Heiligen  binnen te gaan en al haar leden zijn priesters.

Ter vergelijking:

Israël: Gemeente:
Leviticus 17: 8-9.  “Tot de deur”Mattheüs 18:20.  “Waar twee of drie”
Lucas 1:10  “Buiten, de tempel voor Israël” Hebreeën 10:19-20  “Vrijmoedigheid”
Numeri 3:10  “Alleen priesters”1 Petrus 2:5.  “Alle gelovigen zijn priesters”

In de profetieën betreffende de toekomst van Israël en de Gemeente wordt dit ver-schil heel duidelijk gezien en blijft gehandhaafd. De Gemeente zal van de aarde worden weggenomen, en het herstelde Israël zal de grootste aardse macht en heerlijkheid nog ontvangen.

Toekomst van Israël:
“Want de Here zal Zich over Jakob ontfermen en nog zal Hij Israël verkiezen en ze op hun eigen bodem doen wonen; dan zal de vreemdeling zich bij hen aansluiten en men zal zich voegen bij het huis van Jakob. En de volken zullen het met zich nemen en het naar zijn ei-gen plaats brengen en het huis Israëls zal ze als erfelijk bezit verkrijgen op de grond des Heren, tot slaven en tot slavinnen. Zo zullen zij degenen die hen gevangen namen, gevangen nemen en heersen over hun drijvers.”  Jesaja 14:1-2

Hetgeen in de bovenstaande tekst wordt gezegd is mede de oorzaak van de haat ten opzichte van het Joodse volk. De mensheid voelt instinctief aan dat er een hele speciale reden is voor het bestaan van dit volk, dáárom wil de mensheid, onder leiding van satan, Gods volk uitroeien! In Psalm 2 lezen we dat “De koningen der aarde in opstand komen tegen God en de banden willen verbreken”, maar uiteindelijk is het de Here God die bepaald welk volk door hem is uitverkoren en welke niet:

“Waarom woelen de volken en zinnen de natiën op ijdelheid? De koningen der aarde scharen zich in slagorde en de machthebbers spannen samen tegen de Here en zijn gezalfde: Laat ons hun banden verscheuren en hun touwen van ons werpen!”  Psalm 2:1-3

De toekomst, zéér nabije toekomst, ziet er in eerste instantie donker uit maar de uiteindelijke overwinning is voor de Here en Zijn Gezalfde, de Here Jezus Christus die de aarde duizend jaren zal regeren in recht en gerechtigheid en juist dat versmade volk zal dan de hoogste positie innemen volgens o.a. Jesaja 14:1-2.

Daar komt nog bij dat de andere volken het niet gemakkelijk zullen krijgen, want Israël leefde, én zal ook dan weer leven onder de wet! Dán zullen degenen die hen gevangen namen gevangen genomen worden! Denk nu eens aan de afgelopen eeuw, Duitsland, Rusland en de rest van Midden- en Oost-Europa hebben de Joden tot doden’s toe vervolgd! Denk ook eens aan Engeland dat ná de tweede wereldoorlog een vreselijke verradersrol heeft gespeeld en daarbij de huidige VN dat Israël het erg moeilijk maakt! Kortom, praktisch de gehele wereld was – en is tegen Israël, het uitverkoren volk van de Here God. Wat zal Israël, onder leiding van De Gezalfde Messias doen? Wat de Here gedaan heeft, en bezig is te doen lezen we in de volgende teksten:

“En het zal te dien dage geschieden, dat de Here wederom zijn hand opheffen zal om los te kopen de rest van zijn volk, die overblijft in Assur, Egypte, Patros, Ethiopië, Elam, Sinear, Hamat en in de kustlanden der zee. En Hij zal een banier opheffen voor de volken, en de verdrevenen van Israël verzamelen en de verstrooide dochters van Juda vergaderen van de vier einden der aarde.”  Jesaja 11:11-12

“Daarom zie, de dagen komen, luidt het woord des Heren, dat men niet meer zal zeggen: Zo waar de Here leeft, die de Israëlieten uit het land Egypte heeft doen optrekken, maar veeleer: Zo waar de Here leeft, die het nageslacht van het huis Israëls heeft doen optrekken en die het heeft doen komen uit het Noorderland en uit al de landen waarheen Hij hen verdreven had; en zij zullen op hun eigen grond wonen.”  Jeremia 23:7-8

“Want zie, de dagen komen, luidt het woord des Heren, dat Ik in het lot van mijn volk Israël en Juda een keer breng, zegt de Here, en hen terugbreng in het land dat Ik aan hun vaderen gegeven heb, zodat zij het zullen bezitten.” 
Jeremia 30:3

“Deze zal groot zijn en Zoon des Allerhoogste genoemd worden, en de Here God zal Hem de troon van zijn vader David geven. En Hij zal als koning over het huis van Jakob heersen tot in eeuwigheid, en zijn koningschap zal geen einde nemen. En Maria zeide tot de engel: Hoe zal dat geschieden, daar ik geen omgang met een man heb? En de engel antwoordde en zeide tot haar: De Heilige Geest zal over u komen en de kracht des Allerhoogste zal u overschaduwen; daarom zal ook het heilige, dat verwekt wordt, Zoon Gods genoemd worden.”  Lucas 1:32-35          

“Simeon heeft uiteengezet, hoe God van meet aan erop bedacht geweest is een  volk voor zijn naam uit de heidenen te vergaderen. En hiermede stemmen overeen de woorden der profeten, gelijk geschreven staat: Daarna zal Ik wederkeren en de vervallen hut van David weder opbouwen, en wat daarvan is ingestort, zal Ik weder opbouwen, en Ik zal haar weder oprichten.”  Handelingen 15: 14-16

“Ik vraag dan: God heeft zijn volk toch niet verstoten? Volstrekt niet! Ik ben immers zelf een Israëliet, uit het nageslacht van Abraham, van de stam Benjamin. God heeft zijn volk niet verstoten, dat Hij tevoren gekend heeft. Of weet gij niet, wat het schriftwoord zegt in [de] [geschiedenis] [van] Elia, als hij Israël bij God aanklaagt: Here, uw profeten hebben zij gedood, uw altaren hebben zij omvergehaald; ik ben alleen overgebleven en mij staan zij naar het leven. Maar wat zegt de godsspraak tot hem? Ik heb Mij zevenduizend man doen overblijven, die hun knie voor Baal niet hebben gebogen. Zo is er dan ook in de tegenwoordige tijd een overblijfsel gelaten naar de verkiezing der genade.”  Romeinen 11:1-5

“Want indien gij uit de wilde olijf, waartoe gij naar uw natuur behoort, weggekapt en tegen uw natuur op de edele olijf geënt zijt, hoeveel te meer zullen dezen, naar hun natuur, op hun eigen olijf geënt worden. Want, broeders, opdat gij niet eigenwijs zoudt zijn, wil ik u niet onkundig laten van dit geheimenis; een gedeeltelijke verharding is over Israël gekomen, totdat de volheid der heidenen binnengaat. En aldus zal gans Israël behouden worden, gelijk geschreven staat: De Verlosser zal uit Sion komen, Hij zal goddeloosheden van Jakob afwenden.”  Romeinen 11:24-26

Bij het voorbereiden van deze studie ontdekte ik iets waar ik jarenlang “overheen gelezen had” en wel dat de verharding van Israël wordt weggenomen als de volheid der heidenen binnen gaat! Met andere woorden: Als de Gemeente wordt opgenomen! (Hoe ik één en ander verder moet “invullen” kan ik voorlopig niet zeggen, maar het intrigeert me wel)

Met Romeinen 11:24-26 zijn we bij de Gemeente gekomen, wij, zondaren uit de heidenen zijn  “losgekapt” en geënt op de “olijf Israël”. Hiermede wordt het duidelijk dat we niet in de plaats van Israël gekomen zijn maar dat we “mee mogen liften” in de genade die de Here God in Christus Jezus heeft gegeven! We kunnen en mogen ons niet boven hen stellen, het enige verschil tussen de Jood die de Here Jezus Christus nog niet als Messias heeft aangenomen en ons uit de heidenen is dat zij een aardse bediening zullen ontvangen en de Gemeente uit de Joden (!) én de heidenen een hemelse bediening heeft. (Let goed op de volgorde!) We mogen ons niet, zoals kerken vaak doen, in de plaats van Israël stellen, dit is de Here een gruwel want Hij heeft Zijn volk nooit verstoten!

De toekomst van de Gemeente:
“Doch wij willen u niet onkundig laten, broeders, wat betreft hen, die ontslapen, opdat gij niet bedroefd zijt, zoals de andere [mensen], die geen hoop hebben. Want indien wij geloven, dat Jezus gestorven en opgestaan is, zal God ook zo hen, die ontslapen zijn, door Jezus wederbrengen met Hem. Want dit zeggen wij u met een woord des Heren: wij, levenden, die achterblijven tot de komst des Heren, zullen in geen geval de ontslapenen voorgaan. Want de Here zelf zal op een teken, bij het roepen van een aartsengel en bij het geklank ener bazuin Gods, nederdalen van de hemel, en zij, die in Christus gestorven zijn, zullen het eerst opstaan; Daarna zullen wij, levenden, die achterbleven, samen met hen op de wolken in een oogwenk weggevoerd worden, de Here te-gemoet in de lucht, en zo zullen wij altijd met de Here wezen. Vermaant (Andere vertalingen: “Vertroost”) elkander dus met deze woorden.”  1 Thessaloncenzen 4:13-18

Hier lezen we in een paar verzen de toekomst van de Gemeente, ze zal de Here te-gemoet gaan in de lucht en voor eeuwig bij Hem zijn. Hoe dat zal plaatsvinden weten we niet, we kunnen er alleen maar naar gissen, maar dat het zal gebeuren staat vast want de Here heeft dit ons persoonlijk beloofd en óók bij monde van Paulus en anderen;

“Uw hart worde niet ontroerd; gij gelooft in God, gelooft ook in Mij. In het huis mijns Vaders zijn vele woningen (anders zou Ik het u gezegd hebben) want Ik ga heen om u plaats te bereiden; En wanneer Ik heengegaan ben en u plaats bereid heb, kom Ik weder en zal u tot Mij nemen, opdat ook gij zijn moogt, waar Ik ben.”  Johannes 14:1-3

“Geliefden, nu zijn wij kinderen Gods en het is nog niet geopenbaard, wat wij zijn zullen; [maar] wij weten, dat, als Hij zal geopenbaard zijn, wij Hem gelijk zullen wezen; want wij zullen Hem zien, gelijk Hij is.”  1 Johannes 3:2

Met dat “gelijk wezen” wordt niet bedoeld dat we in Goddelijkheid aan de Here gelijk zullen zijn maar dat we in onsterflijkheid, met een nieuw opstandingslichaam, aan Hem gelijk zullen zijn. Het verschil tussen het (aardse) Israël en de Gemeente wordt hier duidelijk, de Gemeente uit gelovige Joden én gelovige heidenen krijgt een onsterflijk lichaam terwijl de Joden die in het duizendjarige rijk (Openbaring 20) in een sterflijk lichaam leven.

“Zalig en heilig is hij, die deel heeft aan de eerste opstanding: over hen heeft de tweede dood geen macht, maar zij zullen priesters van God en van Christus zijn en zij zullen met Hem als koningen heersen, die duizend jaren.”
Openbaring 20: 6

Dát de Gemeente zal heersen als priester en koning is niet zo heel erg verwonderlijk want de gemeente “maakt deel uit” van de Here Jezus Christus. Hiermee wil ik niet zeggen dat de Gemeente Goddelijk is, gelijk aan de Here Jezus Christus. Maar dat Hij, Christus, het Hoofd is en de Gemeente, Zijn “leden”, lichaam. Hoe de verhoudingen juist zijn kan ik u niet vertellen, dan zou ik moeten fantaseren, maar is het niet zo dat we momenteel in een “spiegel, in raadselen, zien?

“Want nu zien wij nog door een spiegel, in raadselen, doch straks van aangezicht tot aangezicht. Nu ken ik onvolkomen, maar dan zal ik ten volle kennen, zoals ik zelf gekend ben.”  1 Corinthe 13:12

Bij de spiegel waarover Paulus in deze tekst spreekt moeten we ons niet al te veel voorstellen. Dit was meestal een koperen plaat die zo glanzend mogelijk gepoetst werd en men zich daarin kon bekijken. U begrijpt dat dit een wazig beeld gaf, vooral als er een dag niet werd gepoetst want koper oxideert snel en daardoor werd het beeld waziger en raadselachtig. Paulus bedoelt dus te zeggen dat we wél de contouren kunnen zien van de eeuwigheid maar dat de fijne nuances buiten beeld blijven. Zo is ons kennen van de Here óók we zien hem in ons beperkte menselijke denken en kunnen en mogen daarom nooit een definitief oordeel vellen zolang in het Woord geen (harde) aanwijzingen te vinden zijn.

Wél geeft de Schrift zeer duidelijk aan dat Israël en de Gemeente twee totaal verschillende begrippen zijn en dat elk een andere bediening heeft. Israël een aardse, als het zand der zee en de Gemeente een hemelse, als de sterren des hemels.
De Gemeente, sommigen zeggen liever de kerk, kan nooit de plaats van Israël innemen, dit mogen we rustig stellen aan de hand van de Bijbel.

Dáárom kan de rituele besprenkeling van kinderen, z.g. kinderdoop, de plaats van de besnijdenis niet innemen en daarom leeft de Gemeenten óók niet onder de wet maar uit genade. De besnijdenis is een handeling der de wet, aards gericht, en alleen voor mannelijke Israëlieten. Terwijl de doop ná de bekering wordt uitgevoerd, aan zowel mannen als vrouwen, in opdracht van Christus Jezus, én in de NAAM van de Here Jezus!

De Gemeente < lees: de kerk > is in de tweede of derde eeuw de “drie-in-één-formule” gaan toepassen, men leerde vanaf die tijd dat God, JHWH voor de Joden, uit drie delen zou bestaan. In die periode werd dat bij concilie “vastgesteld” dat Mattheûs 28:19 anders moet worden gelezen, en wel:

“Gaat dan henen, maakt al de volken tot mijn discipelen en doopt hen in de naam des Va-ders en des Zoons en des Heiligen Geestes en leert hen onderhouden al wat Ik u bevolen heb.”   Mattheûs 28:19

Terwijl in de in de originele tekst staat:

“Gaat dan heen, onderwijst de volken in Mijn naam, lerende hen onderhouden alles wat ik heb geboden”. 
Mattheûs 28:19

Deze, roomse, aanpassing is later in praktisch alle Bijbelvertalingen overgenomen en hier zien we dat de (roomse) kerk aan inlegkunde heeft gedaan, om haar dwalingen en concessies in de Bijbel in te passen. Op het eerste gezicht valt het niet zo heel erg op, maar de grondgedachte van deze “aanpassing” is het feit dat Israël heeft afgedaan en dat de (roomse) kerk haar plaats heeft ingenomen. De oerdrang van het katholicisme komt voort uit Babylon waarvan de roomsekerk een voortzetting is, het is Babylon dat wereldmacht nastreeft en de religie van de duisternis is. Deze religie, welke de drie-enigheid invoerde, heeft zich in de roomse kerk genesteld en wil de plaats van Israël innemen.

De Babylonische drie-eenheids-leer van Nimrod, Semiramis en Tamuz wil de plaats van het uitverkoren volk, Israël, innemen en we kunnen er maar één figuur bedenken wie daar belang bij heeft. De duivel heeft via Babylon en Rome Israël binnen de kerken verdreven. Het uiteindelijke gevolg is tweeledig:

  1. Israël is uit beeld en daarmee de beloften van de Here God.
  2. Binnen de kerken wordt er niet, of nauwelijks, gesproken over de noodzaak van bekering, men gaat er van uit dat kinderen sinds hun besprenkeling zijn opgenomen in het verbond tussen God en Abraham.

De duisternis vangt twee vliegen in één klap, Israël is van haar plaats verstoten en heidenen wordt de noodzaak van een persoonlijke bekering afgenomen.

Het onderscheid tussen de drie groepen is de mensheid ontnomen, het zicht op Israël is weg, de kerken zijn verward in leringen die een mengvorm zijn van “wet en genade” en anderen?  Anderen horen de boodschap van redding en verlossing niet.

Terug naar document-overzicht
Dit artikel wordt u aangeboden door Het BijbelArchief.
Mocht u vragen en/of opmerkingen hebben over dit artikel kunt u contact opnemen met de aanbieder.