Heersen of dienen?

Heersen of dienen?
Bron: (Onder andere) “Bouwen volgens plan” door A. Ramaker.

Het komt vaak voor dat mensen, vooral mannen, zich “krachtig” opstellen binnen de plaatselijke Gemeente. Vaak is “hun woord de wet”, dit is veelal niet te baseren op grond van de Bijbel, alhoewel men dit vaak wel krampachtig probeert. Het aureool van de dwingende “oudste” straalt daarnaast vaak af op zijn echtgenote en gezinsleden. De uiteindelijke gevolgen zijn catastrofaal voor de plaatselijke groep, dwingelandij en eerzucht zijn de oorzaak van de meeste problemen en uiteenvallen van de groep. Binnen plaatselijke groepen worden vaak mensen aangesteld naar menselijke maatstaven, een krachtig persoon, iemand die gestudeerd heeft, o.i.d. Het komt in de praktijk voor dat mannen als voorganger aangesteld worden na een studie van een aantal jaren op een bijbelschool of universiteit. Dergelijke mensen zijn vaak te jong en hebben geen levenservaring, ze worden als het ware voor de wilde dieren gegooid. De wegen van de Here zijn anders, Hij liet Mozes veertig lange jaren de schapen en de geiten van Jethro hoeden waardoor de driftige Mozes een zachtmoedig mens werd. Geiten en schapen zijn moeilijke dieren, niet in het gareel te krijgen en het spreekwoord zegt niet voor niets dat “wie wil leren vloeken geiten moet aanschaffen”.  Israël moest veertig jaren door de woestijn zwerven voordat ze geschikt was om het beloofde land binnen te gaan.

Met een evangelist, herder of leraar is het  niet anders gesteld, het leven moet doorleefd zijn voordat de ervaring, zachtmoedigheid en wijsheid gebruikt kan worden in dienst van de Here. De Here heeft dienstknechten nodig en geen heersers, die heeft de wereld voldoende voorgebracht.

Daarom gaan wij in deze studie bekijken welke positie de wedergeboren Christen inneemt, zowel in de leiding van een plaatselijke groep als ook als “gewoon lid”. Niemand binnen de Gemeente van Christus mag zich boven een ander stellen, binnen de Gemeente van Christus bestaan geen rangen of standen. Als iemand bijbeluitleg geeft heeft hij op dát moment de leiding, maar zodra de bijbelstudie in de samenkomst is afgelopen zal hij zich moeten voegen naar hem die b.v. leiding geeft aan de bidstond. Verder moet er voorafgaande aan deze studie gemeld worden dat de “christenheid” zich in een onmogelijke positie heeft geplaatst door tal van denominaties en kerken op te richten, menselijke instellingen welke niets, maar dan ook niets, met de Gemeente van Christus van doen hebben. Binnen dergelijke kerken en groepen komen inderdaad wedergeboren Christenen voor, maar men mag niet automatisch stellen dat élk “dooplid”, of lidmaat (schap), een wedergeboren Christen zou zijn. Bij alles wat wij vanuit het Nieuwe Testament leren wordt duidelijk dat de Gemeente van Christus geen ’onzichtbare’ kerk is, zoals wel eens wordt beweerd. God wil dat de Gemeente openbaar zal worden. Met de uitstorting van de Heilige Geest op de Pinksterdag in Jeruzalem zijn de 120 gelovigen, die wachtten op de vervulling van de belofte van de Heilige Geest, Gemeente geworden. Daar werd de universele Gemeente geboren. Maar daar werd óók tegelijkertijd de Gemeente plaatselijk openbaar. Zichtbaar en hoorbaar voor allen gaven de gelovigen met grote kracht getuigenis van de opstanding van Christus. Dezelfde Geest die hen (en allen die na hen geloofden) tot één lichaam doopte, 1 Corinthe 12:13, bewerkte daar ook het openbaar worden van de Gemeente. Zij werden allen vervuld met de Heilige Geest. Overal waar door de eeuwen heen gelovigen zo elkander ontmoetten en aanvaardden*, werd de Gemeente openbaar.

Gaven in de Gemeente
Kenmerk van de openbaring van de Gemeente zijn de door de Heer zelf gegeven gaven.

’En Hij Christus heeft zowel apostelen als profeten gegeven, zowel evangelisten als herders en leraars, om de heiligen toe te rusten tot dienstbetoon, tot opbouw van het lichaam van Christus’’  Efeze 4: 11

Deze “gaven” bestaan uit personen, die ieder voor zich een eigen opdracht hebben. Zij worden uit de Gemeente geroepen én aan de Gemeente gegeven. Als dienaren van Christus zijn zij met de benodigde begaafdheid toegerust, waardoor zij in staat zijn de hun gegeven opdracht te vervullen. Door de dienst van deze gaven wordt de Gemeente openbaar. Dat geschiedt dan daar waar gelovigen als plaatselijke gemeente elkaar ontmoeten.

Elke plaatselijke gemeente behoort een weerspiegeling te zijn van de universele Gemeente. Alle kenmerken van de universele Gemeente, behoren ook in de plaatselijke gemeente zichtbaar te worden. Het wezen van de universele Gemeente bepaalt ook het wezen van de plaatselijke gemeente. Daarom zijn de in Efeze 4 en Romeinen 12 genoemde ’gaven’ gegeven voor de tijd, waarin de Gemeente, althans voor een deel, op aarde is. Zij zullen blijven als dienaars van Christus (2 Corinthe 4: 5), totdat de volheid is bereikt. Totdat allen zijn gekomen tot volle wasdom.

Wij moeten hierbij wel bedenken dat God in de Gemeente niet een priesterdienst heeft ingesteld, waarbij een aantal mensen als priester worden aangesteld, die zich kunnen opstellen als leider of “de dienstknecht des heren” Het Nieuwe Testament kent slechts één priesterschap en daartoe behoren alle gelovigen. Dit in tegenstelling met de verordeningen die God aan Israël heeft gegeven. Alle gelovigen zijn priester, geroepen om geestelijke offers te brengen. Met betrekking tot dit priesterschap is er zelfs geen onderscheid tussen man en vrouw. Want in Christus zijn allen niet alleen één, maar ook volledig gelijkwaardig.

’Want gij zijt allen zonen van God, in Christus Je zus, door het geloof. Hierbij is geen onderscheid tussen Jood of Griek, tussen slaaf of vrije, tussen man of vrouw: gij allen zijt immers één in Christus Jezus ’  Galaten 3: 26-28

Daarom worden allen opgeroepen om God voortdurend een lofoffer te brengen, Hebreeën 13: 15.

De door de Heer verleende gaven, apostelen, profeten, evangelisten, herders en leraars, zijn geen priesters met uitsluiting van de overige christenen. Zij delen op gelijke wijze in het algemeen priesterschap der gelovigen. Het is de verdienste van de reformatoren geweest dit weer onder de aandacht te brengen. Jammer genoeg is het hun niet gelukt dit ook in de praktijk tot uitvoering te brengen. Ook na de reformatie, toen de z.g.n. “evangelische beweging” het licht zag is men het kerkelijk systeem daarin trouw gebleven. In plaats van “kerkenraden” kwamen de “broederraden”, inclusief predikanten, kerkgebouwen, orgels, enz.

In principe proberen de kerken én de evangelische groepen de Oud Testamentische tempeldienst, inclusief priesterdiensten, te kopiëren, met alle gevolgen vandien. Voorgangers en oudsten stellen zich boven anderen en eisen zelfs vaak gehoorzaamheid en volgzaamheid, men beseft niet dat een “herder” of “evangelist” een dienende taak heeft. Dienen wil zeg-gen dat iemand die een “gave” of een “taak” ontvangen heeft een dienstknecht in de meest letterlijke betekenis van het woord.

De leer en het onderwijs.
In principe zal elke plaatselijke groep hetzelfde leren, mits de Bijbel als enige richtlijn wordt gehanteerd. In de praktijk pakt dit meestal anders uit, sprekers volgen vaak hun eigen stokpaardje, leer of idee. De profetieën betreffende Israël verstaan deze mensen, vaak, niet, verwerpen of kleineren deze door de Here verordonneerde waarheden. De wegrukking, of opname der Gemeente stelt men graag in een ander licht waardoor de volgelingen het zicht op het eindige bestaan op aarde uit het zicht verliezen. Heel vaak leert men bepaalde zaken uit de Bijbel niet, óf leert men deze dingen met een eigen interpretatie waardoor een schijn van geleerdheid ontstaat. Men behangt zich zelf erg graag met een aureool van “kennis en wijsheid” waardoor men, naar eigen denken, een bepaalde status ontvangt.

Verder komt het veel voor dat in plaatselijke kerken en gemeenten één, of meer, sterke personen opstaan welke de “volgelingen” lasten opleggen, lasten die de Bijbel niet leert. Meestal wordt de “leiding van de Gemeente” door angst gedreven, angst voor leegloop of invloed van buitenaf. Dit soort mensen hopen, zoals sekteleiders dit ook doen, doormiddel van isolement de groep onder controle en bijeen te houden. Wij zullen verder onze aandacht geven aan de verschillende gaven.

Apostelen
Zowel in Efeze 4 als in 1 Corinthe 12 worden de apostelen als eersten genoemd. Aposteldienst heeft in de eerste plaats betrekking op de grondlegging van de Gemeente.

’Naar de genade Gods, die mij gegeven is, heb ik als een kundig bouwmeester het fundament gelegd’  1 Corinthe 3:10.

Ook in Efeze 2:20 lezen we dat de Gemeente is gebouwd op het fundament van apostelen en profeten. Als Paulus zijn apostelschap verdedigt zegt hij:

’Ben ik niet een apostel? Heb ik niet Jezus onze Heer gezien’.  1 Corinthe 9: 1

De apostel is in de eerste plaats de dienstknecht van Christus, die zonder tussenkomst van mensen zijn opdracht heeft gekregen. Zie hiervoor verder: Galaten 1: 12; Handelingen 26: 16-18. De persoonlijke opdracht van de Heer was uiterst belangrijk.

Toch moeten wij ons afvragen of de dienst van apostelen alleen voor die eerste tijd was. Als grondleggers van de universele Gemeente, is de plaats en opdracht van de eerste apostelen éénmalig. Als zodanig waren zij dan ook tegelijkertijd de laatste apostelen. Toch mogen wij van een vorm van apostelschap spreken als de Heer door alle eeuwen heen mensen roept om het evangelie te brengen in die delen van de wereld, waar de boodschap van Gods genade nog niet eerder werd verkondigd. Al noemen we hen dan geen apostelen, de betekenis van het woord zendeling is dezelfde. (zendeling = gezondene)

Heilshistorisch wordt het apostelschap beperkt tot het twaalftal, Openbaring 21:13. Daarbij blijft het dan nog een open vraag wie die twaalfde apostel dan wel is. Aan Paulus was, als apostel der heidenen, de verborgenheid van de Gemeente geopenbaard, Romeinen 15:16; Efeze 3:1-11. Daarom valt hij naar alle waarschijnlijkheid ook buiten het twaalftal, dat voor Israël geroepen was, zowel bij de grondlegging als in de toekomst. Er worden trouwens in het Nieuwe Testament nog meer mannen apostelen genoemd. Barnabas in Handelingen 14:14 en Andronicus en Junias in Romeinen 16:7. Wat de kenmerken van de apostel zijn vinden we bovendien in 2 Corinthe 12:12: ’De tekenen van een apostel zijn bij u verricht met alle vol-harding, door tekenen, wonderen en krachten.’

Het kenmerk van de eerste christenen was dat zij volhardende waren in de leer der apostelen, Handelingen 2:42. Later is men afgeweken van de leer der apostelen en dit moest wel uitlopen op allerlei praktijken die niet in overeenstemming zijn met het wezen en de openbaring van de Gemeente van Christus. Al zeer vroeg zijn die afwijkingen te bemerken, misschien al bij enkele z.g. apostolische vaderen. Daarom moeten wij het model voor de openbaring van de Gemeente niet zoeken in enig verschijnsel van de kerkgeschiedenis, maar teruggaan tot de oorsprong, het Nieuwe Testament met het getuigenis der apostelen.

Profeten
Na de apostelen worden dan profeten genoemd. De mening dat profetie altijd toekomstopen-baring moet zijn is ten ene male onjuist. Profetie is spreken in de naam des Heren krachtens innerlijke openbaring, 1 Corinthe 14:30. Wij dienen onderscheid te maken tussen de profetie van het Oude Testament en die in de Gemeente van Christus. Hoewel de profetie als zodanig een blijvende plaats heeft in de openbaring van de Gemeente, is de profeet evenals de apostel betrokken bij de eerste tijd, de grondlegging van de Gemeente. Terwijl het Nieuwe Tes-tament in wording was, heeft de Heer aan apostelen en profeten de opdracht gegeven aan het openbaar worden van de Gemeente te werken. In Romeinen 12:7 wordt de profetie als eerste dienst genoemd en wordt tegelijkertijd duidelijk wat deze profetie inhoudt: het is dienen, onderwijzen en vermanen. In 1 Corinthe 14:26 wordt gezegd dat profetie en alle andere uitin-gen van geestelijke gaven moeten dienen tot stichting. Verder lezen we ’opdat allen lering en opwekking ontvangen’, vers 31. In dit licht wordt tegen de opzieners gezegd:

’Veracht de profetieën niet’  1 Thessalonicenzen 5: 20.

Hierbij dringt zich ook de vraag aan ons op welke plaats de vrouw in deze inneemt in de ge-meente. Als in 1 Corinthe 11:5 gesproken wordt over een vrouw die blootshoofds bidt of profeteert, schijnt daaruit te volgen dat het voorkwam dat vrouwen in de samenkomsten van de gemeente baden en profeteerden. Om hierbij ’de vrouw in het ambt’ te betrekken is vol-komen onjuist, omdat het Nieuwe Testament geen ambten kent. Alles in de gemeente is dienst.

De stelling ’dat in de dienst des woords in de vergadering der gelovigen voor profetie geen plaats is, maar alleen voor uitlegging’ verloochent het charisma – de Geest - in de Gemeente. Door de dingen zo te stellen wordt de geestelijke activiteit van de gelovigen in de Gemeente verdrongen door een zuiver ’ambtelijke bediening des woords’.

Deze bewering is te vinden bij P.A.R. Sillevis Smith:’De organisatie van de kerk in de apostolische tijd.’ Wij willen nog eens onderstrepen dat ’voor ambt in de volle zin des woords in de gemeente van het Nieuwe Testament geen plaats is’. Alle genadegaven, ook die van de profetie zijn werkingen van de Heilige Geest. Hij geeft de bestemming en de plaats van deze gaven aan. Aan de gelovigen de verantwoordelijkheid deze gaven te erkennen en daaraan plaats te geven in de gemeente. Over de verdere diensten in de Gemeente dan nog:

Evangelisten
De evangelist is blijkbaar de verkondiger van de blijde boodschap. In Handelingen 21:8 wordt melding gemaakt van Filippus, de evangelist. Hij is zonder twijfel dezelfde waarvan in Handelingen 8 sprake is. Aan Timotheus schrijft de apostel Paulus ’Doe het werk van een evangelist”.

Filippus heeft dat werk van een evangelist gedaan toen hij aan de kamerling uit Morenland het evangelie verkondigt. De evangelist zet het werk voort waarmee de Heer zelf is begonnen. Hij heeft vrede verkondigd, Efeze 2: 17. Die verkondiging mag ook nu nog plaats vinden, dichtbij en veraf. Het werk van een evangelist heeft ook nu nog een taak en plaats in de Gemeente. Daarom behoort ook vandaag in kerk en gemeente een plaats te zijn voor de evangelist.

Herders en leraars
Er is geen scherpe lijn te trekken tussen de verschillende diensten. Heel goed kunnen evangelist, herder en leraar in één persoon verenigd zijn. Het onderscheid tussen het werk van de evangelist, de herder en de leraar is echter wel aan te geven. Moeten wij spreken over de herder én leraar, of wel over herder of leraar. Iemand kan heel goed herder zijn, zonder als leraar op te treden en ook andersom. Hieruit blijkt ook weer dat het noodzakelijk is dat voor een goed functioneren van een plaatselijke gemeente meerdere krachten aanwezig zijn. Als voorbeeld voor de herder dient de Heer Zelf als de goede, de grote en overste Herder, Johannes 10:11; Hebreeën 13:20; 1 Petrus 5:4.

“Hoedt de kudde Gods, die bij u is, niet gedwongen, maar uit vrije beweging, naar de wil van God, niet uit schandelijke winzucht, maar uit bereidwilligheid. Niet als heerschappij voerend over hetgeen u ten deel gevallen is, maar als voorbeelden der kudde. En wanneer de opperherder verschijnt, zult gij de onverwelkelijke krans der  heerlijkheid verwerven”.  1 Petrus 5:2-4

Kort samengevat is de taak van de herder zorg te dragen voor de kudde. Wat de leraar betreft vinden we een duidelijke aanwijzing in 2 Timotheus 2:15

’Maak er ernst mede u wel beproefd ten dienste van God te stellen, als een arbeider die rechte voren trekt bij het brengen van het woord der waarheid.’  - Het woord der waarheid recht snijden, zegt de Statenvertaling -

In 1 Petrus 5 wordt aan oudsten herderlijk werk opgedragen, terwijl Paulus in 1 Timotheus 5: 17 spreekt over oudsten die het woord bedienen. In de gemeente behoord het zo te zijn, dat alles wordt gewerkt door één en dezelfde Geest, die een ieder in het bijzonder toe deelt, gelijk Hij wil, 1 Corinthe 12:11. Hij is het die de gaven uitdeelt en de diensten aanwijst. De Op-drachtgever is dus de Here Zelf, Die dat door Zijn Geest bewerkt.

Allen die tot enige dienst zijn geroepen, behoren zich dan ook in alle dingen door die Geest te laten leiden en met die Geest vervuld te zijn. Elke dienstknecht van Christus, of dit nu een apostel, een profeet, een herder of een leraar is, moet zich bewust zijn dat hij tegenover de Heer verantwoordelijk is om getrouw te zijn in het vervullen van de hem toegemeten opdracht. Vandaar ook de vermaning die ’gave niet te verzuimen’ (1 Timotheus 4: 14) en te dienen als een goede rentmeester, 1 Petrus 4: 10. Slechts één doel dient daarbij voor ogen te staan: het bouwen van de Gemeente als lichaam van Christus.

Het samenkomen van de gemeente
’Waar twee of drie vergaderd zijn in Mijn naam, daar ben Ik in hun midden.’
Matthëus. 18: 20

Dit woord van Jezus legt de grondslag voor het samenkomen van de gemeente. Waar slechts twee mensen door de genade van God, geroepen tot het heil in Christus, samen zijn voor of in de naam van Christus dáár wordt de gemeente openbaar. Het is opmerkelijk dat hier geen maximum of minimum wordt gesteld, maar het kleinste aantal twee of drie, de belofte ont-vangt van de aanwezigheid van de Heer Zelf. Overal waar, en telkens wanneer, verlosten zo samen zijn, rondom de verhoogde Verlosser wordt de Gemeente openbaar. Ook al zijn het slechts twee of drie, Christus is daar, en waar Hij is, daar is de Gemeente. Daar wordt de éénheid des Geestes openbaar en treedt zelfs de éénheid des lichaams aan de dag. Daar is niet alleen de Heer, maar verschijnt ook de verbondenheid met allen die Christus toebehoren.

Rudolf Sohm zegt in zijn ’Kirchengeschichte’: ’In elke vergadering van gelovigen worden door de kracht van Christus alle Christenen (de ecclesia) als werkelijk aanwezig gedacht, of schoon het hoe niet gemakkelijk te zeggen is,’

Hieruit volgt dat elke plaatselijke gemeente een verschijningsvorm van de ecclesia is.
Plaatselijk is hier niet gedacht als op één plaats in stad of dorp, maar eenvoudig ter plaatse, in een gebouw, woning en zelfs in een park. In het Nieuwe Testament wordt op een aantal plaatsen gesproken over dit samenkomen van de gemeente.

’.... en allen die geloofden, waren bijeen ’’  Handelingen 2: 44

Het bleek voor de eerste christenen een vanzelfsprekendheid te zijn om samen te komen. Dat gebeurde soms elke dag. Met betrekking tot dat samenkomen zouden wij willen stellen:

  • Er is vrijheid voor lofprijzing en aanbidding, kortom de vrijheid voor het openbaar worden van de door de Heer in zijn Gemeente gegeven gaven.
  • Er is orde en voor deze orde zijn zij verantwoordelijk, die als opzieners in de gemeente zijn gesteld. Handelingen 20: 28; Fillipenzen 1:1; 1 Timotheus 3: 1; Titus 1:7. In 1 Thessalonicenzen 5: 14-22 worden uitvoerige instructies gegeven aan de opzieners in de gemeente.
  • Dit samenkomen is niet aan een ’gewijde’ plaats gebonden. De eerste christenen kwamen samen in particuliere huizen. Dit waren in de meeste gevallen letterlijk huisgemeenten. Toen de kerk een organisatie werd en de bisschoppen heerschappij kregen, werden deze huisgemeenten verboden. In Duitsland en Engeland was het samenkomen buiten de georganiseerde kerk en de bediening van het Woord ruim 100 jaar geleden nog bij de wet verboden en strafbaar gesteld. Zo ver was het christendom afgeweken van het patroon van het Nieuwe Testament.
  • Ook in onze tijd groeit weer het verlangen bij vele christenen zo samen te komen. Het is bekend dat in de reformatietijd ook Luther dit aanvankelijk als ideaal zag. Hij heeft dit later onder druk van de overheid moeten loslaten. In die landen waar onder invloed van een atheïstische overheid de Gemeente van Christus wordt verdrukt, is dit samenkomen een harde noodzaak geworden. Dit blijkt dan heel dikwijls dat dit een ongekende uitbreiding van het christelijk getuigenis ten gevolge heeft.
  • Overal waar christenen samenkomen, elkaar aanvaarden zoals Christus hen heeft aanvaard, komt de gemeenschap tot uitdrukking en wordt de Gemeente openbaar.

De toekomst van de gemeente
Tenslotte in kort bestek nog enkele aantekeningen over de toekomst van de Gemeente van Christus. Dit is op zichzelf een veelzijdig onderwerp, waarover een groot aantal bijzonderheden te vermelden zou zijn. Wij volstaan met een kort overzicht van de Nieuwtestamentische gegevens.

We hebben eerder gezien dat de Gemeente wordt gebouwd tot een woonstede Gods in de Geest, Efeze 2:22. Elke gelovige is dan een levende steen aan dit godsgebouw. Het is een bouwwerk en dat bouwen gebeurt nu, in de tijd der genade. De Heilige Geest doet dat door middel van de door Hem ge geven genadegaven. In de toekomst zal die woonstede, dat ge-bouw voltooid zijn en openbaar worden.

’. . .Zie, de tent van God is bij de mensen en Hij zal bij hen wonen... ’
Openbaring 21: 3

Deze tent of tabernakel is hetzelfde orgaan dat in Efeze 2:22 wordt genoemd. Daarmee gaat dan tevens een profetie uit het Oude Testament in vervulling. De profeet Ezechiël geeft in Ezechiël 27 een geweldig perspectief over de toekomst van het volk Israël. De twaalf stammen van Israël zullen in de voleinding weer verenigd zijn en als één volk wonen in het land dat God hen teruggeeft. Wij mogen deze profetie niet toepassen op de kerk, zoals dikwijls wordt gedaan, want het gaat over Israel en de volkeren. De Gemeente is de tempel van de levende God, waardoor Hij Zijn glorie zal openbaren. De Gemeente is nu een verborgenheid, omdat allen die tot de Gemeente behoren zijn uitgetrokken uit de tegenwoordige boze wereld, Galaten 1:4. Hun burgerrecht, hun politeuma, is in de hemelen, Filippenzen 3:20. Hun leven is nu met Christus verborgen in God, Kolossenzen 3:3. In de toekomst, nadat de grote toevergadering (2 Thessalonicenzen 2:1)heeft plaats gevonden, zal de Gemeente voor altijd met Christus zijn, 1 Thessalonicenzen 4:17. Zij zal met Hem verschijnen in heerlijkheid, Kolossenzen 3: 4; 1 Johannes 3:2. Toekomst heeft te maken met de verwachting. Wij verwachten niet ons sterven, zelfs niet de opname, maar wij verwachten Jezus Christus onze Heer en Heiland. Niet alleen de ontslapenen (Filippenzen 1: 23) zullen met Christus zijn, maar de Gemeente zal voltallig met Hem zijn. Deze toekomstverwachting moet de Gemeente in zijn geheel, en elke gelovige individueel, aanzetten tot heiliging.

’’Een ieder, die deze hoop op Hem heeft, reinigt zich, gelijk Hij rein is. ’’
1 Johannes 3:3

De toekomst, organisatie en organiseren.
De toekomst van de Gemeente ligt niet in, menselijke, lijnen uit zetten. Wij kunnen schema’s opzetten, wij kunnen mensen aanstellen maar het is nog altijd de Here die beslist welke weg Hij wil gaan met de mensheid. In het bovenstaande schema zien we een planning tot 2007, dit kán dus betekenen dat de bewuste groep geen rekening houdt met de komst van de Here. Het staat voor mij vast dat in zo’n schema voor het charisma, de Heilige Geest, geen ruimte is, menselijke organisaties laten geen ruimte terwijl de Bijbel zegt:

“Als de Here het huis niet bouwt, tevergeefs zwoegen de bouwlieden daaraan; als de Here de stad niet bewaart, tevergeefs waakt de wachter. Het is voor u tevergeefs, dat gij vroeg opstaat, laat opblijft, brood der smarten eet; Hij geeft het immers zijn beminden in de slaap.”   Psalm 127:1-2

Niets menselijks is de mens vreemd, wij belijden met de mond dat we de Here willen “volgen zonder vragen” maar in de praktijk zijn wij de Here vaak een stap voor; “organiseren wij het wel eventjes” en geven wij de Here geen ruimte. Wat in onze ogen geweldig is, grote aantallen bezoekers en veel leden, hoeft in de ogen van de Here helemaal niet zo geweldig zijn. De Here verwacht van de Gemeente getrouwheid, rust en onderlinge liefde, Zijn liefde. De toekomst van de Gemeente is een geheel andere dan de mensen denken, die toekomst moeten we elke dag verwachten, zonder schema’s en plannen.

De toekomst van de Gemeente is gelegen in de belofte die gedaan is in 1 Thessalonicenzen 4:13-18. Deze belofte is, en wordt tegenwoordig opnieuw, in twijfel getrokken met ellenlange betogen en ingewikkelde theologische constructies door dwaalleraren, mannen zich die zichzelf zo graag op de borst kloppen. Maar alle theologische constructies ten spijt, de Bijbel zegt het, en wij geloven het, de Here komt om Zijn Gemeente tot zich te nemen, wie weet hoe spoedig al:

“Doch wij willen u niet onkundig laten, broeders, wat betreft hen, die ontslapen, opdat gij niet bedroefd zijt, zoals de andere [mensen], die geen hoop hebben. Want indien wij geloven, dat Jezus gestorven en opgestaan is, zal God ook zo hen, die ontslapen zijn, door Jezus we-derbrengen met Hem. Want dit zeggen wij u met een woord des Heren: wij, levenden, die ach-terblijven tot de komst des Heren, zullen in geen geval de ontslapenen voorgaan. Want de Here zelf zal op een teken, bij het roepen van een aartsengel en bij het geklank ener bazuin Gods, nederdalen van de hemel, en zij, die in Christus gestorven zijn, zullen het eerst opstaan; Daarna zullen wij, levenden, die achterbleven, samen met hen op de wolken in een oogwenk weggevoerd worden, de Here tegemoet in de lucht, en zo zullen wij altijd met de Here wezen. Vertroost elkander dus met deze woorden”.
1 Thessalonicenzen 4:13-18

Terug naar document-overzicht
Dit artikel wordt u aangeboden door Het BijbelArchief.
Mocht u vragen en/of opmerkingen hebben over dit artikel kunt u contact opnemen met de aanbieder.