De Openbaring aan Johannes

De Openbaring aan Johannes
Door: D.J.Christiaanse

Inleiding en Samenvatting
De Openbaring, eigenlijk van Jezus Christus, is een profetisch boek; het schijnt nauwelijks nodig dit te zeggen, toch moet het – tegenover de pogingen om alles wat hier beschreven is, in de geschiedenis te plaatsen. Het is waar dat elke profetie van de Schrift reeds een gedeeltelijke vervulling heeft gezien in voorbije tijden, maar het doel van deze profetie is, ons te leren wat er plaats zal vinden in de tijden van het einde.

We zullen dus in dit boek zien dat wat Johannes op Patmos zag, deels toen actueel was: Jezus die temidden van de gemeenten als Rechter oordeelt, voorts beschrijven de zeven gemeenten zeven perioden van de kerkgeschiedenis, waarvan dus een deel nu tot de voorbije geschiedenis behoort, deels vandaag nog plaats vindt. Dit gaat voort tot de komst van Christus voor de levende gelovigen die gevolgd zal worden door de definitieve afval van de belijdende christenheid.

Maar het overgrote deel van de Openbaring, van hoofdstuk 4 tot het einde, beschrijft gebeurtenissen die nog in de toekomst moeten plaatsvinden. Als profetisch boek behandelt de Openbaring het geleidelijke verval van het christelijke belijdenis tot zijn definitieve ruïne, en daarna een overgangstijdperk voor deze wereld, dat slechts een klein aantal jaren zal duren, juist voordat Christus Zijn koninklijke macht over deze aarde, Zijn duizendjarig Rijk van vrede en gerechtigheid, zal aanvangen.

Christus openbaart zich hier als Rechter, met oordelen over de christenheid, het afvallige Jodendom, en over alle volken. De komst van Christus voor de gemeente, zo duidelijk voorspeld in 1 Thessalonicenzen 4:16 en 1 Korinthe 15:52, wordt hier niet nader beschreven en heeft plaats tussen het derde en het vierde hoofdstuk, maar Zijn latere komst ten oordeel wordt uitvoerig beschreven, waarna Zijn heerlijk Rijk wordt gevestigd op aarde. Het boek Openbaring bevat veel symbolen en de beste uitleg vindt men, als men het gebruik van dezelfde symbolen in andere bijbelboeken bestudeert.

Verdeling
Deze is onmisbaar voor een juist begrip van het boek.
1.  De dingen die Johannes gezien heeft: Jezus als Rechter (Hfdst. 1)
2.  De dingen die zijn, de gemeenten op aarde (Hoofdst. 2 en 3).
3.  De dingen die DAARNA, na de opname van de gemeente, plaatsvinden (Hoofdst. 4 – 22).
Zonder deze verdeling is een juiste uitleg onmogelijk.

Hoofdstuk 1: 1 – 8
Het boek is een openbaring van Jezus Christus, door God aan Christus gegeven en overgebracht door zijn engel, de vertegenwoordiger van Christus, aan Johannes, opdat deze laatste getuigenis zou afleggen van de dingen die hem in dit visioen getoond werden. Deze openbaring van Jezus Christus is niet alleen een openbaring die Hem toebehoort en die Hij ons meedeelt, maar heeft ook betrekking op Zijn Persoon.

Ongetwijfeld kennen we de Heer onder kostbare, verheven, meer intieme karaktertrekken dan ons hier onder die van Rechter getoond worden, maar toch zouden er, zonder dit boek, vele trekken van onze dierbare Heiland ontbreken, en zouden we geen volledige Christus kennen. Zo vinden we het Lam, de Leeuw uit Juda, in het midden van de troon, de Zoon des Mensen die als Heer der Heren en Koning der koningen de hemelse legerscharen tot de uiteindelijke overwinning voert. Evenals al Zijn verschijningen als Engel, en zoveel andere trekken waarop we ter plaatse de aandacht zullen vestigen.

Deze openbaring van Jezus Christus werd aan zeven gemeenten gezonden, die toen wel echt bestonden, maar die ook op symbolische wijze “de kerkgeschiedenis” uit Gods oogpunt uitbeelden, datgene wat de verantwoordelijke gemeente is geworden, toen ze aan haar verantwoordelijkheid werd overgelaten.

Maar de profeet moet ze richten aan de “engelen” van de gemeenten, niet ambtsdragers, maar een verantwoordelijk deel, en aan hen die een oor hebben om te horen. Wat een verschil met de andere brieven die in het Nieuwe Testament aan verschillende Gemeenten werden geschreven!

Ware gelovigen en getrouwen die deze mededelingen ontvangen, kunnen zeggen: “Hem die ons liefheeft”.

Het karakter van de komst ten oordeel van de Heer Jezus is uitgedrukt in Openbaring 1:8.

De Dingen die Johannes Gezien Heeft
Deze dingen cirkelen voor Johannes en voor ons rondom één enkel voorwerp: Christus. En we vinden hier tevens een karaktertrek van Christus die tot nu toe aan de profeet onbekend was, hoewel er reeds iets van te vinden was in de profeet Daniël. Het is Christus als Mens met goddelijke kentekenen; niet in zijn karakter als Voorspraak of Hogepriester. Hij heeft een gouden gordel, niet om te dienen, want het kleed, symbool van Zijn waardigheid, daalt neer tot zijn voeten. Als de Oude van dagen (zie Daniël) drukt Hij zijn oordeel uit over alles wat de naam heeft aangenomen van gemeente op aarde. Hij waardeert, in hoeverre ze aan hun belijdenis hebben beantwoord, alles doorvorsend, en Hij wandelt temidden van de gouden luchters. Johannes, de geliefde discipel, had zijn Redder nog nooit zo gezien, en daarom valt hij als dood aan zijn voeten neer, omdat hij het volle licht en het verterend vuur van Zijn heilige tegenwoordigheid niet kan verdragen. Maar hij ontvangt uit de mond van de Rechter zelf, de verzekering dat Hij de eens gekruisigde Man van Smarten is, maar dat hij opgestaan is als overwinnaar over de dood en het dodenrijk, en dat Hij de toekomstige opstanding van Zijn geliefden kan verzekeren.

Het voorwerp van het oordeel is niet de ware, levende Gemeente van gelovigen, het Lichaam van Christus, Zijn Bruid, of wel de woonstede van God door de Geest die door Christus zelf gebouwd is; maar onder het oordeel komt alles wat Zijn Naam gedragen heeft:

De Christelijke Kerken, zoals we die van buiten zien, het aan de verantwoordelijkheid van de mens toevertrouwde belijdenis en we zien dat als zodanig, alles in puin is en onder het oordeel valt.

De Dingen die Zijn (Hoofdstuk 2 en 3)
Gemeenten bestonden er in de tijd van Johannes en ze bestaan nu nog steeds. Van het ogenblik dat dit boek oordelen uitspreekt, begint dat oordeel aan het huis van God. De geschiedenis van de Gemeente op aarde is nog niet geheel geëindigd. Het doel is ook om de ware, getrouwe gelovigen op te wekken temidden van deze vervallen toestand, en ze tot overwinnen aan te sporen door beloften.

We vinden dus in de opeenvolgende zeven gemeenten, zeven perioden van de geschiedenis van de Christenheid, van de tijd van de apostelen tot de spoedige wederkomst van de Heer.

Het eerste verval had het karakter van het verlies van de eerste liefde, de liefde tot Christus. We merken op dat er hier geen beschrijving is van de gemeente in haar frisse en oorspronkelijke toestand nadat de Heilige Geest de gelovigen tot één Lichaam gevormd had, zoals Eva rein uit de handen van haar Schepper kwam.

Neen, de Heilige Geest begint haar hier te beschrijven, nadat reeds de eerste tekenen van verval van haar oorspronkelijke heerlijkheid, zichtbaar waren. Haar toestand hing hier niet meer van de zuivere genade, maar van haar verantwoordelijkheid af. Men vindt hetzelfde beginsel in Sardes, alles wat uit de hervorming is voortgekomen. Het is niet het goddelijke licht van de hervormers dat in oordeel wordt gebracht, maar de stelsels die mensen, verantwoordelijk voor verder bouwen, eruit gevormd hebben. Hiervan wordt gezegd dat ze de naam hebben te leven, maar als gemeentevorm werkelijk dood zijn. Deze stelsels zijn niet meer te vergelijken met de ware levende gemeente van God.

De zeven gemeenten kunnen verdeeld worden in de eerste drie, die historisch opgehouden hebben te bestaan, en de laatste vier, die nog bestaan, en zullen doorgaan tot de wederkomst van Christus.

In de eerste drie gemeenten wordt de vermaning om te horen naar wat de Geest tot de Gemeenten zegt, nog aan de gehele gemeente gericht. De beloning die beloofd wordt aan wie overwint, volgt na deze vermaning en houdt dus een algemeen karakter. Maar in de gemeente van Thyatira, waar een getrouw overblijfsel gevormd wordt temidden van het algemeen verval (2: 24), volgt de vermaning om te luisteren pas na de belofte aan de overwinnaars. De beloning en de vermaning zijn dus niet meer voor het geheel, maar voor het overblijfsel. Dit is het geval met de vier laatste gemeenten die tot het einde doorgaan. De zegen is voor hen die zich van het boze afzonderen.

In elke gemeente is de NAAM die de Heer aanneemt in overeenstemming met de toestand van deze gemeente; de overwinning is het antwoord van de getrouwen op deze slechte toestand. De beloning staat in verband met de naam waaronder Christus zich aan elke gemeente openbaart en met de overwinning van hen die gehoord hebben naar de boodschap van Gods Geest. Deze beloning bestaat steeds uit een openbare of verborgen gemeenschap met de Heer.

In de eerste vier gemeenten is de naam van de Heer dezelfde als die we in het eerste hoofdstuk vinden, in de laatste drie openbaart Hij zich onder nieuwe karaktertrekken die als een nieuwe openbaring van Hemzelf zijn voor gelovigen die Hem liefhebben en die getrouw wandelen.

Efeze: Deze eerste apostolische gemeente uit de eerste eeuw na Christus, verviel al spoedig. Vele antichristen volgens 1 Johannes 2:18 bewezen dat het de laatste ure was en Paulus zegt dat allen die in Azië waren, zich reeds van hem hadden afgekeerd.

De Heer Jezus schrijft dit toe aan het verlies van de eerste liefde: “Gedenk dan, waarvan gij afgevallen zijt en bekeer u en doe de eerste werken.” (Openbaring 2:5). De Christenheid als zodanig is niet teruggekeerd, en spoedig zal de kandelaar van zijn plaats worden weggenomen. Er waren veel goede dingen in Efeze. Ze hadden dwaalleraars verworpen en ze hadden de Nicolaïeten, die onderscheid tussen geestelijken en leken maakten, gehaat, zoals Jezus zelf dat ook deed.
 
Smyrna vertegenwoordigt de gemeente in de tijd van de martelaren onder de vervolgingen door het Romeinse Rijk, tot ongeveer 300 na Christus. Deze beproeving werd door de Heer toegelaten om de gelovigen terug te brengen tot hun eerste liefde tot Hem. Velen hoorden Zijn stem: “Wees trouw tot de dood en ik zal u de kroon des levensgeven.” (2:10). Ze hadden ook veel te lijden van de Judaïserende leraars, die al zulk een systeem vormden dat de Heer ze hier een “synagoge van Satan” noemt. De martelaarskroon bracht met zich mee dat men van de tweede dood geen schade zou lijden; alleen ongelovige belijders ontvangen bij de tweede dood het eeuwige oordeel. Ook zorgde de Heer ervoor dat de lijdenstijd beperkt bleef.

Pergamus vertegenwoordigt de periode na 300, toen Keizer Constantijn het Christendom tot staatsgodsdienst verhief, zodat er een eind aan de christenvervolging kwam. Maar helaas kwam de gemeente daardoor in een valse positie, beschermd door de ongelovige machthebbers van deze wereld. Daarom zegt de Heer: “Ik weet waar gij woont, daar waar de troon van de satan is.” Dit betekent dat de gemeente die haar burgerschap in de hemelen heeft, een blijvende woonplaats in deze Gode vijandige wereld heeft gezocht. Deze verbinding tussen kerk en staat bleek spoedig een fatale vergissing. De Heer zegt dat sommigen aan de leer van de Nicolaïeten vasthielden (v. 15). Het onderscheid tussen geestelijken en leken (het heersen [nico-] over de leken [laïeten]) kwam te pas in de staatsorganisatie en kreeg vaste voet in de kerk. Ook afgoderij deed haar intrede (v. 14) en getrouwen die protesteerden, werden ter dood gebracht (v. 13). De overwinnaars krijgen geestelijk manna, en de Heer kent hen intiem bij hun nieuwe naam.

Thyatira: Waar de drie voorgaande gemeentevormen van historische betekenis zijn en nu niet meer voorkomen, daar zijn de vier laatste nog bestaand. De huidige christenheid bestaat uit de karakters van Thyatira, Sardis, Filadelfia en Laodicea, die we nu zullen bespreken. In tegenstelling met de drie voorgaande, komt de belofte aan de overwinnaars nu vóór de woorden: “Wie een oor heeft…”

Thyatira heeft zich uit Pergamus ontwikkeld. Bij Pergamus stond de staat beschermend boven de kerk, bij Thyatira zien we de kerk, zoals in de Middeleeuwen, beschermend boven de staatshoofden staan. Ze wordt hier voorgesteld als een valse profetes die afgodendienst onderwijst. Temidden van deze ongerechtigheid vormt God een overblijfsel van gelovigen die aan deze satanische dingen nooit deel hadden.

Sardis volgt na het christendom van de middeleeuwen en is uit het goede werk van de kerkhervormers voortgekomen. De Heer zegt hier echter: “Ik heb uw werken niet volkomen bevonden voor mijn God.” Dit betekent dat de kerkhervormers veel van wat zij vroeger geleerd hadden en dat niet strikt met de leer van de Bijbel overeenkwam, toch gehandhaafd hebben, zodat de kerkordening klerikaal is, zodat alleen door menselijk gezag erkende ambtsdragers de sacramenten zoals doop en avondmaal bedienen, men lidmaat wordt als belijder en niet op grond van wedergeboorte, en met zoekt op politieke wijze de wereld te beïnvloeden.

Bovendien verwart men de beloften aan Israël met de hoop van de gemeente. Velen denken, zoals Augustinus dat deed, dat het koninkrijk van Christus al aangevangen is, en volledig komt door grotere invloed van de kerk.

Filadelfia: Deze gemeentevorm kwam allereerst voort uit Sardis, dat als geheel door de Heer Jezus als “dood” wordt gekenschetst. Er waren enkelen die in nieuwheid des levens wandelden (in witte kleren, 3: 4) en later, vooral tijdens de opwekking in het begin van de 19e eeuw, begrepen veel gelovigen dat ze als leden van het Lichaam van Christus en in de Naam van de Heer Jezus, behoorden samen te komen om onder de leiding van Gods Geest Christus samen te aanbidden als hun Verlosser, en de Vader in Geest en in waarheid; en dat ze elkaar in hun allerheiligst geloof dienden op te bouwen.
Filadelfia betekent “broederlijke liefde” en deze hangt, volgens 1 Johannes 5:1-3 af van de liefde tot God en de gehoorzaamheid aan Zijn geboden. De Heer noemt zich hier de Heilige en de Waarachtige en Hij wil dat de broeders en zusters deze karaktertrek met Hem gemeen hebben. Aan hen, deze twee of drie die in Zijn Naam vergaderd zijn, verzekert de Heer, ondanks hun grote zwakheid, dat Hij een deur voor aanbidding en dienst tot het einde zal openhouden. Want het is Zijn wil om op aarde een priesterdom van gelovigen te hebben. Evenals bij Smyrna, worden de systemen die volgens oud-testamentische voorbeelden georganiseerd zijn, hier de synagoge van Satan genoemd. Hij belooft dat velen daaruit zich zullen afzonderen om de Heer met reine harten aan te roepen, want zij erkennen dat Jezus deze wijze van samenkomen liefheeft.

Aan Filadelfia wordt beloofd dat ze vóór de grote verdrukking, als Jezus voor Zijn gemeente komt, geheel zal opgenomen worden, zoals dit het geval is met alle gelovigen uit de verschillende kerken. Filadelfia wordt vermaand om vast te houden wat zij heeft, en daarvoor wordt haar een kroon voorgehouden. “Gij hebt kleine kracht en gij hebt mijn woord bewaard en mijn naam niet verloochend.” (3: 8). In deze brief vinden we geen enkel verwijt, maar slechts goedkeuringen.

Laodicea: We zagen dat elke volgende gemeentevorm uit de vorige voortkwam. Zo is de kennis van de kostbare beginselen uit de opwekking in de vorige eeuw, het geestelijk bezit geworden van velen, die echter bemerkten dat buiten de legerplaats de smaad van Christus op de Zijnen valt. Men kan deze kennis van de waarheid helaas bezitten, zonder dat het hart vol is van de liefde tot de Heer die de Waarheid is, en uit deze geestelijke toestand is Laodicea voortgekomen.

Christus noemt zich hier de “Amen, de trouwe en waarachtige getuige”, want deze gemeentevorm is aan de waarheid niet trouw gebleven, en werd zo een valse getuige.  “Zo dan, omdat gij lauw zijt, en noch koud, noch heet, zal ik u uit mijn mond spuwen.”

Dit slaat uitsluitend op de gemeentevorm, maar natuurlijk niet op de gelovigen uit Laodicea, die bij de komst van de Heer, Hem tegemoet zullen gaan in de lucht. Zolang men de Heer Jezus, die de Waarheid is, een warm hart toedraagt, zal men strijden tegen dwalingen. Maar neutrale lauwheid zal toelaten dat er zuurdeeg van moreel en leerstellig kwaad binnendringt. De verdere woorden van de Heer Jezus zijn zeer ernstig:

“Omdat gij zegt: Ik ben rijk en verrijkt en heb aan niets gebrek, en gij weet niet dat gij zijt de ellendige en jammerlijke, en arm en blind en naakt; daarom raad ik u aan goud van mij te kopen, beproefd in het vuur, opdat gij rijk wordt; en witte kleren, opdat gij bekleed wordt en de schande van uw naaktheid niet openbaar wordt; en ogenzalf om uw ogen te zalven, opdat gij ziet.” (v. 17,18).

Sommigen denken dat dit op personen betrekking heeft, maar de Heer spreekt hier tot een uitdrukking van de gemeente. Toen Laodicea deze brief kreeg, leefde een deel van de geliefde broeders, aan wie de brief van Paulus aan de Kolossenzen moest gelezen worden, nog.

Deze brief van Jezus zegt niet dat deze groep uit louter ongelovigen bestond, maar dat zij als gemeente opgeblazen waren, zoals de Korinthiërs over hun verrijking met gaven, en dat ze niet in staat waren om goed van kwaad te onderscheiden, en dat ze nooit door de beproeving van het vuur waren geweest.

Dit alles kan waar zijn voor een groep die hoofdzakelijk uit gelovigen bestaat. De Heer voegt hieraan toe dat de gelovigen, zoals Hebreeën 12 dit leert, door Hem getuchtigd worden om deel te hebben aan Zijn heiligheid.

Ook dit bewijst dat Hij tot gelovigen spreekt. “Allen die ik liefheb, bestraf en tuchtig ik; wees dan ijverig en bekeer u.” (v. 19).

De woorden die daarop volgen geven ook reden tot ernstige overdenking. De tegenwoordigheid van de Heer Jezus kan alleen genoten worden, als de gemeente rein blijft van bewust kwaad. Wordt gemeenschap met kwaad aanvaard, dan staat de Heer Jezus buiten deze gemeenschap.

Hij zegt hier: “Zie, ik sta aan de deur en ik klop; als iemand mijn stem hoort en de deur opent, zal ik bij hem binnenkomen en de maaltijd met hem houden en hij met mij.”(v. 20).

We begrijpen, wat de reden was dat de Heer Jezus niet in hun midden is, maar aan de deur staat. Hij klopt. Wellicht is de vlam van liefde voor Hem die de Waarheid is, bij deze of gene nog niet uitgedoofd. Als dit zich in gehoorzaamheid aan Gods Woord, afzondering van kwaad, toont, zal de Heer met deze gelovige gemeenschap hebben. De tijd van Laodicea is zo, dat slechts in zeer weinig plaatsen ter wereld nog een getrouw getuigenis met het karakter van Filadelfia te vinden is. Is dit wel het geval, dan leidt de Heer zulk een gelovige temidden van de twee of drie die in Zijn Naam vergaderen. Zo niet, dan belooft de Heer een persoonlijke gemeenschap met zulk een geïsoleerde gelovige.

Zoals we zeiden, bestaan Thyatira, Sardis, Filadelfia en Laodicea vandaag gelijktijdig.

Men is diep getroffen door de diepe ernst van dit oordeel, en wil men daar niets mee te maken hebben, dan is gehoorzaamheid aan Gods Woord altijd de weg tot ware zegen en bevrijding. Zo beveelt Gods Woord in 2 Timotheus 2:19-22 dat ieder individueel gelovige, als kwaad in de gemeente wordt toegelaten, zich daarvan moet reinigen. Deze weg is individueel. Daarna wordt de gelovige vermaand om gerechtigheid, geloof, liefde en vrede na te jagen met hen die de Heer uit reine harten aanroepen. Als God dit beveelt, dan zal de weg om daaraan te gehoorzamen, steeds bestaan.

Dit alles vergroot de verantwoordelijkheid van iedere gelovige om te onderzoeken waar hij of zij, in gemeenschap met hen die God gehoorzamen, Jezus zal aanbidden.
 
Hoofdstuk 4
Wij hebben in het eerste hoofstuk de verdeling van het boek Openbaring gevonden (Openb. 1:19).

  1. De dingen “die gij gezien hebt”. Deze dingen vonden we in het eerste hoofdstuk, want de profeet zag daar de Heer Jezus als verheerlijkte rechter.
  2. De dingen die zijn. Toen Johannes dit schreef, was de gemeente op aarde, en vandaag is die er nog steeds.
     Deze afdeling gaat dus tot de wederkomst van Christus voor Zijn gemeente. De zeven zendbrieven aan de gemeenten in Azië zijn dus symbolisch voor de hele kerkgeschiedenis. Hoofdstuk 2 en 3.
  3. De dingen die daarna moeten plaatsvinden. Dus na de opname van alle levende gelovigen uit de kerken. Daarna zal er op aarde een dood belijdenis achterblijven, voorts ongelovige volken en Israël dat in ongeloof weergekeerd is in Palestina. Dit zijn de hoofdstukken 4 – 22. Deze hoofdstukken zijn toekomstig, en beschrijven Gods wegen met Israël en met de aarde.

Hoofdstuk 4 en 5: De Gemeente in de Hemel
De Troon en het Lam
Door de opname van de gemeente is haar verblijf op aarde geëindigd. De grote gebeurtenis, die in 1 Thessalonicenzen 4:15-17 beschreven staat, heeft plaatsgevonden, en alle gelovigen van onze christelijke periode zijn uit alle kerken en christelijke groepen weggenomen. De in Jezus ontslapenen zijn uit hun graven gekomen.

“De Heer zelf zal met een bevelend roepen, met de stem van een aartsengel en met de bazuin van God neerdalen van de hemel; en de doden in Christus zullen eerst opstaan; daarna zullen wij, de levenden, die overblijven, samen met hen in wolken opgenomen worden de Heer tegemoet in de lucht; en zó zullen wij altijd met de Heer zijn.”
1 Thessalonicenzen 4:16-17

Na het gezicht van de Heer als Rechter, en nadat de brieven aan de zeven gemeenten hem toevertrouwd zijn, nodigt de stem van de Zoon des Mensen de profeet uit om getuige te zijn van wat in de hemel geschiedt, als de Gemeente daar rondom Jezus vergaderd zal zijn.

In Openbaring 4 lezen we dat hij daar eerst een troon ziet, vanwaar Gods schepping geregeerd wordt. Waar in onze periode Gods hand was in het bepalen van wie er zou regeren, en God een invloed op de regeringen had, daar vallen tijdens de komende grote verdrukking de regeringen op aarde in handen van onafhankelijke mensen, en er zal niets goddelijks meer in zijn. Dan grijpt God vanuit de hemel in. Hij die op de troon zit is de Almachtige God en wij weten dat Christus, als Schepper van alle dingen, met Zijn Vader vereenzelvigd is.

Vier levende wezens, die symbolen van Gods heiligheid zijn, zoals de Oud-testamentische serafim of aartsengelen, behoren onafscheidelijk tot deze troon. Rondom de troon schijnt een regenboog, wat ons eraan herinnert dat, ondanks de oordelen die weldra over de aarde komen, Gods verbond met de schepping blijft bestaan.

Rondom de troon waren er vierentwintig oudsten die de opgenomen gelovigen vertegenwoordigden: de heiligen zijn in de hemel. De karakters van leeuw, rund, mens en arend duiden op karaktertrekken die nodig zijn voor krachtige, verstandige, snelle oordelen.

In hoofdstuk 5 vinden we het geslachte Lam, Christus, in het midden van de troon, als middelpunt van al Gods regeringsplannen. Wij zien Hem als geslacht, wat aan Zijn kruisdood herinnert. Als Opgestane is Hij de uitvoerder van Gods oordelen, die van hoofdstuk 6 af worden uitgevoerd.

Hoofdstukken 6 – 11: Gods Straffen over de Wereld
Deze grote onderverdeling, onderbroken door de beschrijving, in hoofdstuk 7, van een getrouw Joods getuigenis, beschrijft wat God zal doen met de wereld, zodra de gemeente weg zal zijn. De zeven zegels en de zeven bazuinen, die we tot hoofdstuk 11:18 beschreven vinden, zijn oordelen die over de wereld komen, om de onmacht van de mens tot juist regeren te accentueren, om het volmaakte koninkrijk van Christus voor te bereiden en om de mensen op aarde tot bekering te brengen.

Hoofdstuk 6. De zeven zegels. De vier eerste zegels zijn oordelen, die reeds in het verleden en het heden ook wel hebben plaatsgevonden, zoals veroveringsoorlogen, hongersnoden, epidemieën, natuurrampen, de “vier zware gerichten” uit Ezechiël 14:21. Het vijfde zegel toont ons het martelaarschap van de bekeerde Joden op aarde, die het evangelie van de komende Messias zullen prediken en op grond van hun woord gedood zullen worden (Mattheus 24:8-9). Omdat ze hun leven opofferden voor de waarheid, worden hun zielen onder Gods altaar gezien. In onze bedeling van de genade bidden de gelovigen voor het heil van hun tegenstanders, maar hier roepen deze zielen om wraak van God, evenals in de Psalmen en zeggen: “Tot Hoelang?” (Vergelijk Stefanus in Handelingen 7:60). Als hun aantal verder vergroot zal zijn door de dood van de martelaars uit de tweede 3½ jaar, die weigeren zullen het beeld van het Beest te aanbidden, dan zullen beide groepen opstaan om hun deel in het koninkrijk van Christus te ontvangen (Openbaring 20:4).

Als antwoord op hun roepen brengt het zesde zegel een verschrikkelijke wereldrevolutie, aardbevingen en omverwerping van alle gezag in de wereld. Vooral de machthebbers zullen ten onrechte denken dat de dag van de toorn van het Lam al gekomen is, terwijl deze in werkelijkheid pas in Openbaring 19 komt.

Hoofdstuk 7.
De geschiedenis van de gerichten wordt hier onderbroken, om ons te tonen, hoe Gods genade tijdens de grote verdrukking op geweldig grote schaal mensen zal redden. We vinden twee klassen van verlosten die niet tot het Christendom behoren. Belijders van het Christendom kunnen na de opname van de gemeente niet meer gered worden, want God zal hun een kracht van de dwaling zenden en de deur is gesloten (Mattheus 25). We hebben hier eerst 144.000 Joodse getuigen die het evangelie van het koninkrijk prediken en een ontelbare schare uit de volken die door hun prediking gered zullen worden.

Hoofdstuk 8: 1 – 12.
Hier wordt het zevende zegel geopend en dit laatste zegel kondigt de oordelen van de zeven bazuinen aan. Onder deze bazuinen verandert het karakter van de gerichten, die een meer bovennatuurlijk karakter krijgen, zoals de tien plagen die over Egypte kwamen (Exodus 7 – 10). Evenals in het Oude Testament zien we hier de Heer Jezus optreden als de Engel van de Heer, zoals later in hoofdstuk 14. Hier, in het achtste hoofdstuk, treedt Hij op als Hogepriester, die voor de gelovigen op aarde bemiddelt en kracht geeft aan hun gebeden.

Vandaag worden, op grond van Zijn voorbede, onze gebeden tot redding van zondaars verhoord, in de toekomende tijd worden hun gebeden om wraak verhoord. Daarom wordt er vuur van het altaar op de aarde geworpen, met als gevolg dat er verschrikkelijke gerichten uitgeoefend worden. Deze gerichten zijn kenmerkend voor dit boek en tonen de directe tussenkomst van God, waardoor onder de eerste vier bazuinen grote schade aan de goddelozen persoonlijk en aan hun omstandigheden wordt toegebracht.

De eerste bazuin komt plotseling uit de hemel en doet enorme schade aan de grote leiders van de materiële welvaart op aarde.

De tweede bazuin brengt de vernietiging van een groot wereldrijk, dat tot anarchie en chaos vervalt, met als gevolg ontzettende zedelijke verwording en geestelijke afval.

In de derde bazuin verlaat een groot machthebber, die een bron van wijsheid had moeten zijn, alle geestelijke normen, en het fatale gevolg is dat dood en verderf brengende misdaad de overhand over de natiën krijgt.

En niet alleen dat, maar in de vierde bazuin wordt alle staatsgezag, dat voorgaf, de mensen in licht en wijsheid voor te gaan, met volkomen blindheid geslagen, zodat een chaotische toestand overal ter wereld gaat heersen. We vinden hier de uitdrukking “het derde deel van de wereld”, wat betekent dat dit vooral de westerse wereld met Rome, zetel van het Beest, is.

Hoofdstuk 8: 13 tot Hoofdstuk 11.
We lezen dat de drie laatste bazuinen begeleid worden door het roepen van: “Wee, Wee!” Want deze gerichten zijn des te verschrikkelijker, omdat ze niet alleen de omstandigheden van de mensen, maar de Personen zelf treffen. Daar Palestina onder de controle van het Romeinse Rijk zal staan, zal het eerste “Wee!” ook het beloofde land treffen. “Wee, wee, wee hun die op de aarde wonen, vanwege de overige stemmen van de bazuin.” (Openbaring 8:13).

Hoofdstuk 9
Na dit “Wee, Wee, Wee” geroep, zien we dat vooral Palestina, de staat Israël, hier “aarde” genoemd, het gericht van God moet ondergaan, omdat de massa van de Joden tegenstanders van Christus gebleven zijn. Men ziet dat een leger van sprinkhanen, dat veel lijkt op het gericht dat we in Joël 1:6 en 2:4 vinden, die Joden treffen, die in de Staat Israël het zegel van God (Openbaring 7:3) niet op hun voorhoofden zullen hebben. Dit gericht van God over de afvallige Joden wordt aan Satan overgelaten en we zien dat de sprinkhanen slechts symbolen zijn voor een onuitsprekelijke zedelijke ellende en een helse geestelijke toestand.

Onder het tweede wee (9: 13-19), wordt het hele Midden Oosten, dat ook onder controle van Rome zal staan, dus ook de Arabieren, de bewoners van Iran, Irak, Jordanië en Libanon, vreselijk geplaagd door een leger van boze geesten dat met hun leugens en bedrog en duivelse kunsten de mensen tot geestelijke wanhoop brengt.

We leren in de Schrift dat er drie verblijfplaatsen van boze geesten zijn:

  1. De hemelse gewesten, zie Efeze 6:10-12.
  2. De afgrond (Openbaring 9:1-2,11; Openbaring 11:7; Openbaring 17:8; Openbaring 20:1,3).
  3. De oosterse landen (Openbaring 9:14; v. 17 geeft ons een beeld van demonische leiding).
    Het Romeinse Rijk en het Midden Oosten worden dus getroffen door de eerst zes bazuinen. Voorts wordt aangekondigd in de verzen 14 – 20 dat de Eufraat zal ophouden een grens te zijn tussen het verre Oosten en het Westen, zodat dit door de horden van het Oosten zal overspoeld worden. “En zij bekeerden zich niet.”

Hoofdstuk 10 tot Hoofdstuk 11: 13.
Dit deel onderbreekt de gebeurtenissen tussen de tweede en derde “Wee” bazuinen. De duur van deze gebeurtenissen is 3½ jaar, 1260 dagen of “een tijd, tijden en een halve tijd” (12:14), het tweede deel van de laatste 7 jaar van Daniël 9:27. De onderbreking wordt ingeleid door “een andere engel”. Christus is hier bekleed met de wolk – vuurkolomverschijnselen zoals Israël die bij de Rode Zee en in de woestijn reeds kenden. Hij handhaaft Zijn verbond met de schepping en zal Zijn rechten over de wereld opeisen. Dit gebeurt tijdens het derde ’Wee” bazuin. Hij geeft een klein geopend boek aan de profeet Johannes. Dit boekje bevat het toekomstige lot van Israël.

Het is open en ongezegeld, want deze toekomst werd al door de Oud-Testamentische profeten duidelijk aangekondigd. Zij die dan in de Staat Israël zullen zijn, behoren vooral tot de stam van Juda. Een gelovig overblijfsel daarvan zal in Jeruzalem getuigen en volgens Openbaring 11 daar het martelaarschap ondergaan, als slachtoffers van de samenwerking tussen het Romeinse Beest, de Joodse antichrist en de afvallige Joodse massa.

Deze twee getuigen zullen de rechten van Christus op de aarde verkondigen, en dit juist in de tijd dat Jeruzalem door de natiën met voeten getreden zal worden. Twee getuigen, het minimum volgens de wet, zullen de karakters van Mozes en Elia openbaren, en zullen Christus als komende Koning en Priester aankondigen (Zacharia 4). Onder invloed van het Romeinse Staatsbeest worden ze na hun getuigenis ter dood gebracht en de goddelozen die hier en elders in de Openbaring “bewoners van de aarde” heten, in contrast met gelovigen die hemelbewoners zijn, zullen grote feesten vieren wegens de dood van deze getuigen. De harten, de wil en het werk van deze bewoners van de aarde, die in de Openbaring twaalf maal zo genoemd worden, zijn uitsluitend bezig met de dingen van deze aarde. God geeft speciale eer aan deze getuigen door ze, voor de ogen van hun vijanden, te doen herleven en ze in een wolk in de hemel op te nemen.

Hoofdstuk 11: 14 – 18.
Het derde “Wee” betekent ook het einde van de zeven bazuinen. Daarmee is het geheimenis van God geëindigd, en alles wat Zijn wereldregering betreft, wordt nu duidelijk openbaar. We zagen al dat het eerste “Wee” over de afvallige Joden kwam, het tweede “Wee” over het verdere Midden Oosten, maar dit laatste “Wee” komt over alle volken ter wereld.

Dit kondigt de eindstrijd aan tussen de tegen God opstandige volken en het triomferende Lam. Spoedig zal dus blijken dat alles, wat Satan kon behalen, slechts schijnoverwinningen waren. In werkelijkheid had God altijd, zelfs in de kruisdood van Zijn Zoon, het laatste woord, en hier in de Openbaring leiden de wanhopige pogingen van Satan om zijn eigen wereldheerschappij te vestigen, slechts tot een opstand van de volken tegen God, een mobilisatie tegen het Lam en een laatste veldslag, waarbij Christus met zulk een overmacht zal overwinnen, dat Hij onmiddellijk Zijn duizendjarig vrederijk zal kunnen oprichten.

Dat beginsel vinden we in beeld in het verhaal van Simson, die een leeuw op zich af zag komen, hem doodde en toen kon zeggen dat uit de eter voedsel, namelijk honing, te voorschijn was gekomen, die afkomstig was uit een honingraat uit het karkas van de leeuw. Zo hebben alle pogingen van Satan in alle tijden de weg geopend voor Gods tussenkomst, waardoor niet alleen de nederlaag van Satan bleek, maar waardoor ook rijke zegeningen konden vloeien.

De Vrouw, het Zaad en de Draak
Het is hier duidelijk dat God weer zijn betrekkingen aanknoopt met Israël, zoals Hij dat ziet naar Zijn eeuwige raadsbesluiten (11 – 19). We zien, onder het beeld van de vrouw (12:1-17), het jodendom naar Gods gedachten in de hemel en uit haar, Israël, komt de Messias voort, die tot God wordt opgenomen, ondanks de pogingen van de draak om hem te verslinden.

Deze poging begon al, toen Hij geboren werd, werd herhaald door Zijn kruisiging en sinds het kruis haat Satan de Gemeente op aarde. De opneming van het kind houdt de opneming van de Gemeente in, zodat Satan uit de hemel wordt geworpen kort nadat Christus en de Gemeente tezamen in de hemel zullen zijn.

De vrouw stelt Joodse gelovigen voor die door Satan, in de gestalte van een draak, worden vervolgd. Michael en zijn engelen zullen Satan eerst uit de hemel werpen, daarna ontplooit Satan op aarde zijn macht in het Romeinse Rijk. God beschermt echter het joodse overblijfsel, voorgesteld door de vrouw, want tijdens de vervolgingen door Satan, beschermen wetten van andere volken haar gedurende 3½ jaar. Een deel van het gelovige overblijfsel blijft in Jeruzalem (hoofdstuk 11), om daar te getuigen en het martelaarschap te ondergaan. Tegen deze richt Satan nu al zijn krachten (Openbaring 11), als hij woedend ziet dat zijn pogingen tot uitroeiing van de vrouw niet slagen. God houdt Zijn Volk in stand (Openbaring 12:7).

Hoofdstuk 13: De Twee Beesten
Na de beelden van de vrouw, het zaad en de draak, vinden we nu de twee hoofdagenten van Satan, die gedurende de laatste drie en een half jaar op het toneel zullen verschijnen. Ze vormen, met Satan zelf, een Satanische drie-eenheid van boosheid in die periode.

In de eerste plaats vinden we het beest dat uit de zee opstijgt: Het Romeinse Rijk, het vierde heidense wereldrijk, dat zal herleven, nadat het in het begin van de vijfde eeuw verslagen werd (“Ik zag één van zijn koppen als tot de dood gewond”). Deze wond geneest, en het rijk herrijst, met een hoofd, een heerser, die macht zal hebben over een statenbond van tien natiën. Het beest zal grote satanische macht bezitten. In zijn redevoeringen zal hij lasterlijke taal tegen God uiten en haat tegen hen die in Hem geloven.

Het Tweede Beest, dat uit de aarde opstijgt, is de godsdienstige antichrist. Hij is Jood uit de stam van Dan, en wordt hier een valse profeet genoemd.

Hij spreidt een duivelse macht van wonderen en tekenen ten toon, en wil zijn volk Israël dwingen, om het beeld van het beest van Rome te aanbidden. Ook zal hijzelf in Gods tempel gaan zitten om zich te doen aanbidden. Dit wordt in Daniël 9 de gruwel (afgod) genoemd, die verwoesting brengt (Mattheus 24:15). Hij zal op alle mensen een onderscheidingsteken plaatsen, en voorwaarde is gedwongen afgoderij. Niemand kan dan kopen of verkopen, zonder het merkteken van het beest (666).

Voortekenen van de Antichrist
We leven in een tijd van enorme verschuivingen op godsdienstig, cultureel en sociaal gebied. De tweede wereldoorlog heeft praktisch een eind gemaakt aan de koloniale overheersing van landen die het Christendom belijden over heidenlanden, en velen keerden terug tot de Islam en het Boeddhisme, terwijl het Communisme van zuiver atheïstisch karakter is.

Wanneer we ons afvragen, waar deze grote geestelijke verschuivingen naartoe gaan, dan kan alleen de Bijbel daarop een afdoend antwoord geven. Tekenen van een komende afval van het Christendom worden overal waargenomen. Wat de toestand van de gemeente betreft, vinden we doorgaans de toestand van neutrale onverschillige lauwheid, die aan de laatste gemeente, die van Laodicea, denken doet.

Ondanks het politieke belijden van de democratie is er op vele plaatsen de roep naar de sterke man, en kunnen alleen militaire junta’s de orde handhaven. Het enige wat de AfvalL en de openbaring van de Antichrist weerhoudt, is het feit dat de gemeente nog op aarde is en de Heilige Geest nog werkt. Spoedig komt de Heer Jezus om Zijn gemeente op te nemen en dan zullen alle belemmeringen voor de komende totale afval en de openbaring van de antichrist, volgens 2 Thessalonicenzen 2:6-7, verdwenen zijn.

De natuurlijke mens verlangt van God onafhankelijk te zijn en zichzelf als god te zien. Reeds in Genesis lezen wij dat Satan tegen Eva zegt: “Gij zult geenszins sterven, maar God weet, dat ten dage, dat gij daarvan eet, uw ogen geopend zullen worden, en gij als God zult zijn, kennende goed en kwaad.” (Genesis 3:5). Met deze listige en kwaadaardige woorden heeft Satan, de vorst van de duisternis, de zegen van de hof van Eden voor Adam en Eva en voor heel hun nageslacht weten te ruïneren. Zijn doel was om de mens, de kroon van Gods schepping, in opstand tegen God te brengen, en zelfs zover te brengen, zichzelf goddelijke almacht toe te schrijven. We weten dat de duivel erin slaagde om de mens tot ongehoorzaamheid en opstand tegen God te verleiden. Op deze wijze heeft de wereld zich van God losgemaakt, en toen Hij kwam in de persoon van Christus, werd deze gekruisigd.

Het streven naar bovenmenselijke krachten neemt zienderogen toe en volgens de profetieën van de Schrift zal het kwaad, als de gemeente opgenomen is, tot een verschrikkelijk toppunt stijgen, en voeren tot de diepe duisternis van de komende grote verdrukking, tot de volkomen afval van het christelijk belijdenis, tot de openbaring van de antichrist en tot universele afgoderij (mensaanbidding).

De snelle ontwikkelingen op geestelijk gebied, en de plaats die Israël in het wereldgebeuren inneemt, zijn eigenlijk een inleiding tot wat volgens de Schrift, spoedig zal gebeuren.

Velen stellen zich daarom de vraag: “Wie en wat zal de antichrist zijn?” Sommigen denken dat het eerder een geestelijke stroming dan een persoon zal zijn. Beide zijn waar, omdat zonder het algemeen karakter en de geest van de natuurlijke mens, de antichrist nooit zulk een macht zou kunnen bereiken.

We lezen in 1 Johannes 2 dat reeds in de tijd van de apostelen, er vele antichristen waren. Wat hen kenmerkte was dat ze de Vader en de Zoon loochenden, dat ze ontkenden dat God was geopenbaard in het vlees, of wel de verlossing door het offer van Christus verwierpen. Vergeleken daarbij leven we inderdaad in een tijd waar zeer veel geestesstromingen door deze antichristelijke ontkenningen gekenmerkt worden. Filosofen die over de hele wereld gelezen en gevolgd worden, zijn uitgesproken godloochenaars.

Ook moderne theologieën, zoals de “God is dood” theorie en de evolutieleer, ontkennen de kern van Gods openbaring. Het sociale doel dat vele kerken zich voor ogen stellen, komt met Gods doel van de prediking van het evangelie weinig overeen, zodat in de Christenheid de geest van de antichrist duidelijk rondwaart. Inderdaad, de wereld bereidt zich voor op de komst van de antichrist, terwijl de ware gelovigen zich voorbereiden op de spoedige wederkomst van de Heer Jezus. Zoals Paulus schrijft in 2 Thessalonicenzen 2: “De ongerechtigheid werkt nog in het verborgen… Gij weet wat hem weerhoudt.” De gemeente, de ware gelovigen, de tegenwoordigheid van de Heilige Geest, dat alles weerhoudt vandaag nog de persoonlijke openbaring van de antichrist.

Spoedig zal het christelijke geweten er niet meer zijn als rem tegen de grootste uitwassen van boosheid. Zijn de ware gelovigen die het licht van de wereld zijn, opgenomen, dan zal in de komende duisternis de antichrist heersen.

Parallel met de ontwikkelingen in de Christenheid ontwikkelt zich vandaag de geschiedenis van de in Palestina teruggekeerde Joden. Laat ons opmerken dat deze nog steeds de Heer Jezus verwerpen en algemeen door ongeloof worden gekenmerkt. Zelfs is er tegenstand tegen de prediking van het evangelie.

Sedert de uitroeping van de Staat Israël in 1948, en sinds hun serie oorlogen, waren de bewegingen van Israël voortdurend frontpaginanieuws.

Wat Israël betreft, zijn de voorspellingen van de Schrift absoluut en onweerlegbaar. Jesaja zegt: “Al was het getal van de kinderen van Israël als het zand van de zee, het overblijfsel alleen zal behouden worden.” Het volk moet eerste de grote verdrukking door. In die tijd zal God in hun harten werken. Velen zullen geloven en uiteindelijk ten volle de zonde van de kruisiging van Christus beseffen en belijden (zie: Zacharia 12:10). Laat ons nooit vergeten dat Satan het volk van Israël haat, zoals we in het twaalfde hoofdstuk van de Openbaring duidelijk gezien hebben.

Het is duidelijk dat, zodra de gemeente opgenomen zal zijn, de tempel in Jeruzalem zal herbouwd worden. Hoewel dit huis in 2 Thessalonicenzen 2 het “huis van God” genoemd wordt, zal de antichrist zich daar als god laten aanbidden. Dan moeten de gelovige Joden, zoals Christus het hun in Mattheus 24 aanraadt, vluchten naar de bergen. Want er zal dan een verdrukking zijn zoals de wereld er nooit een gekend heeft.

Het is dus de moeite waard om een ogenblik stil te staan bij de persoon van de antichrist. Hij zal een verpersoonlijking zijn van Satan zelf, zoals er van Judas staat: “En de Satan voer in hem”. In Johannes 17 bad de Heer Jezus: “Niemand uit hen is verloren gegaan, dan de zoon van het verderf, opdat de Schrift vervuld zou worden.” Als men zich afvraagt hoe een discipel van Jezus, die in Zijn Naam uitgezonden was geweest, zo diep kon vallen, dan antwoordt de Bijbel dat een zo algemeen verspreide zonde als geldzucht hem ten val had gebracht. Hij had de zichtbare dingen zo lief dat hij de Heer Jezus ervoor opofferde. Daarom wordt de antichrist in de Psalmen de “mens van de aarde” genoemd.

Het woord antichrist betekent dat hij in alles diametraal tegengesteld zal zijn aan de Heer Jezus, en dat hij de duivelse wil heeft om zich aan te matigen, wat God voor de Heer Jezus bereid heeft.

Christus was gehoorzaam tot de dood van het kruis, en God heeft Hem uitermate verhoogd en de wereldheerschappij voor Hem bereid. Zonder onderwerping aan God zal de antichrist wereldheerser willen zijn en hij zal beweren god te zijn, profeet en koning.

Waar Christus het Lam van God is, daar toont de antichrist zich als een dier met lamshorens… Deze manier van nabootsing is de aloude tactiek van Satan om mensen te bedriegen, zie bijvoorbeeld in Jannes en Jambres, de Egyptische tovenaars die Mozes’ goddelijke wonderen nabootsten (Exodus 10). De antichrist zal de hele wereld mobiliseren om oorlog te voeren tegen God en Zijn gezalfde.

De Heer Jezus vond zijn vreugde in het doen van de wil van zijn Vader, maar de “koning” zal alleen dat doen wat hemzelf goeddunkt: “En de koning zal doen wat hem goeddunkt, hij zal zich verhovaardigen en zich verheffen tegen elke god, zelfs tegen de God der goden…” (Daniël 11:36).

Het werk van de Heer Jezus was, om van plaats tot plaats te gaan en goed te doen, zieken te genezen, brood aan armen te geven, gebondenen vrij te maken (Lukas 4:18-19). Maar het werk van de antichrist zal zijn het vervolgen van de gelovigen, ze in gevangenschap te leiden en te doden (Openbaring 13:7). Jezus deed wonderen voor het heil van de mensen; de antichrist zal wonderen en tekenen doen om ze te verleiden en ze mee te slepen in afval en verderf. In tegenstelling met de Mens uit de hemel, zal de antichrist van de aarde zijn, en zal doden en haten. Christus was “de Wijsheid van God”, maar de antichrist zal een “dwaze herder” zijn (Zacharia 11:15). De dwaas die in zijn hart zegt: “Er is geen God” (Psalm 11).

Christus heeft zichzelf vernederd en de gestalte van een dienstknecht aangenomen, terwijl van de antichrist staat dat hij zichzelf verheft tegen alles wat God of voorwerp van verering is, zodat hij zich in de tempel van God zet, om “zichzelf te vertonen, dat hij God is.” (2 Thessalonicenzen 2:3-4).

Sommige tegenstanders van God in de Schrift zijn, evenals Judas, een beeld van de antichrist geweest, bijvoorbeeld Farao, toen hij zei: “Wie is God, dat ik hem zou gehoorzamen?” Of Nebuchadnezar, toen hij de hele wereld wilde dwingen om zijn gouden beeld te aanbidden, of Darius, toen hij gebood dat alleen aan hem gebeden gericht mochten worden.

Als wij al die karaktertrekken samen nemen, wat een afschuwelijk mens krijgen we dan! En tot zulk een karakter kan men komen, eenvoudig op grond van ongeloof aan de Vader en de Zoon. Zoals gezegd, zijn alle beginselen die tot de verering van de antichrist zullen leiden, reeds sinds eeuwen werkzaam, zelfs in de belijdende christenheid, en dit onder de “schijn van godzaligheid”, die als een mantel veel kwaad verbergt.

Zodra de ware gelovigen van de aarde verdwenen zullen zijn, zal de verborgenheid van de ongerechtigheid tot openlijke en officiële tegenstand tegen God voeren. De macht, het karakter en de decadentie van het oude Romeinse Rijk zullen herrijzen; de Joden zullen de tempel herbouwen, en hiermee begint de laatste of zeventigste jaarweek van Daniël die moet eindigen met de vestiging van het koningschap van Christus.

Onze tijd van de genade telt in de profetische telling van het Oude Testament niet mee. Het is een tussenperiode, waarin een hemelse lichaam voor Christus wordt bereid.

Is het lichaam (de Gemeente) compleet, dan wordt ze opgenomen, en de zeventigste jaarweek breekt aan.

Van het bevel van Cyrus tot herbouw van Jeruzalem tot de dood van Christus zijn 69 jaarweken verlopen, en de komende jaarweek zal onderverdeeld zijn in twee perioden van drie en een half jaar. Na de eindcrisis van de volken zal Christus zijn duizendjarig vrederijk op aarde oprichten. De verdeling in tweemaal drie en een half jaar vindt men in Daniël 9:27:
“En hij (de leider van het herstelde Romeinse Rijk) zal een verbond met de meerderheid (de ongelovige joodse meerderheid) maken, een week lang; in de helft van de week zal hij slachtoffer en spijsoffer doen ophouden, en wegens de bescherming (door de Joden) aan de afgoderij gegeven, zal er een verwoester komen (voor Jeruzalem), en dit, totdat de verwoesting en wat besloten is, over de rampspoedige (stad) zullen zijn uitgestort.”

We vinden deze vertaling juist omdat “vleugel” ook in de Schrift “bescherming” betekent, en omdat “gruwel” ook afgoderij betekent (het gaat er hier om dat de Joodse leider zich als god laat aanbidden in de tempel, en dat God aan Syrië, Rusland, China en de machten uit het oosten, toelaat als een hagelstorm Israël en Jeruzalem te verwoesten, terwijl het gelovige overblijfsel volgens Mattheus 24 op Christus wacht.) Vergelijk Jesaja 28.

De antichrist zal de koning van de ongelovige Joden zijn, zeer waarschijnlijk uit de stam van Dan, volgens de geschiedenis en de profetie de aanstichters van afgoderij in Israël.

“Hij zal voorspoedig zijn, totdat de maat van de gramschap vol is; want wat vast besloten is, geschiedt.” (Daniël 11:36).

Jezus heeft gezegd: “Ik ben gekomen in de naam van mijn Vader en gij neemt mij niet aan; als een ander komt in zijn eigen naam, die zult gij aannemen.” (Johannes 5:43). Omdat zij, als Volk, hun Goede Herder verworpen hebben, zullen ze in de handen vallen van een valse herder, een namaak-Messias die de hoeven van de schapen zal afrukken (Zacharia 11:16; Ezechiël 34:15). Gedurende de eerste 3½ jaar zal deze valse koning de Joden aan zijn invloed onderwerpen met vleierij (Daniël 11:32). Zodra hij daarin geslaagd is, werpt hij het masker af, en openbaart zich als de zoon van het verderf. Hij zal de offers in de tempel doen ophouden, het heiligdom onteren, en, zoals Jezus zegt: “Wanneer gij dan de gruwel die de verwoesting veroorzaakt – waarvan gesproken is door Daniël, de profeet – zult zien staan in de heilige plaats, (wie het leest, lette er op) laten dan zij die in Judéa zijn, vluchten naar de bergen.” (Mattheus 24:15).

Zelf zal de antichrist zich in de tempel zetten, om als god aanbeden te worden.

Laat ons nu terugkeren naar het eerste Beest uit Openbaring 13, het Romeinse Staatsbeest. Dit komt uit de (Middellandse) zee, symbolisch uit een toestand van wanorde en anarchie. Hieraan maakt het beest een einde, regeert dan over 10 rijken en heeft een bondgenootschap met de Joodse Staat. Het tweede beest komt uit de aarde (of: het land, Palestina), heeft twee horens als die van een lam, en het spreekt als een draak (Openbaring 13:11).

De twee beesten zullen elkaar dus op duivelse wijze steunen, en de valse profeet zal maken dat ook de leider van het herstelde Romeinse Rijk tegen God spreekt: “Hij zal woorden spreken tegen de Allerhoogste” (zie Daniël 7:23-27). Daniël beschrijft de satanische macht van het Romeinse Beest dat, na een vergeefse poging tot wereldmacht, door Christus zal vernietigd worden, samen met de Joodse valse profeet, en levend in de poel van eeuwig vuur zal geworpen worden (Openbaring 19).

Onder invloed van de antichrist zal de Romeinse heerser godslasteringen uitspreken. “En zij aanbaden de draak, omdat hij aan het beest gezag gegeven had, en zij aanbaden het beest en zeiden: Wie is aan het beest gelijk, en wie kan er oorlog tegen voeren? En hem werd een mond gegeven, die grote dingen en lasteringen sprak; en hem werd macht gegeven om handelend op te treden, tweeënveertig maanden (= 3½ jaar).” (Openbaring 13:4-5).

Gedurende het eerste deel van de jaarweek van 7 jaar zal God werken in de harten van 144.000 Joden en zij zullen in de Heer Jezus, de gekruisigde Messias, geloven en het evangelie van Zijn komende koninkrijk prediken, verkondigend dat de verwachte Messias van Israël spoedig zal komen. In Jeruzalem zullen volgens Openbaring 11, twee getuigen waarschuwen tegen de leugens van de antichrist.

In de eerste 3½ jaar zal het Grote Babylon, de afvallige Christenheid, nog grote politieke macht hebben, zoals in Openbaring 17 de vrouw gezien wordt, rijdend op het Beest. Maar in de tweede 3½ jaar schudt het Beest de vrouw van zich af en heerst alleen. Alles is dan veranderd doordat Satan uit de hemel op de aarde geworpen is (Openbaring 12). Het Beest en de antichrist heersen dan onder directe, satanische invloed.

Hoofdstuk 14

We zien hier de resultaten van Gods heilswerk gedurende de grote verdrukking. Het Lam bevindt zich op de berg Sion, de berg van de koninklijke genade, vanwaar Hij heersen zal. Met hem zijn er weer 144.000 getrouwen (het aantal kan symbolisch zijn). In tegenstelling met hen die, volgens hoofdstuk 13, het teken van het beest dragen, hebben deze gelovigen de naam van het Lam en de naam van zijn Vader op hun voorhoofden. Ze hebben, en daarom is het een toekomstvisie, de verschrikkelijke vervolgingen van de grote verdrukking doorstaan en de draak heeft ze niet kunnen vernietigen. Evenals Christus worden ze hier het zaad van de vrouw genoemd, en hun geloof uitte zich in een onberispelijke wandel, zoals Jezus van Nathanaël zei: “Zie een Israëliet zonder bedrog.” (Johannes 1). Ze leerden veel uit de Psalmen over de rechtvaardige temidden van de goddelozen. Ze zingen op aarde een nieuw lied, in tegenstelling met de oudsten in hoofdstuk 4 en 5, die het nieuwe lied in de hemel zingen.

Laat ons niet vergeten dat, helemaal in het begin van de verdrukking, er Joodse predikers zijn geweest, die zulke liederen aan anderen leerden. De Openbaring onderscheidt tussen hen die in het begin gedood werden, en hen die levend de verdrukking doorgegaan zijn en na gezamenlijk berouw en diep besef van zonde over Zijn verwerping en kruisiging, de kern zullen vormen van hen die deel hebben aan Christus’ koninkrijk op aarde.

Hoofdstuk 14: 6 – 20.
Deze verzen tonen ons op welke wijze Christus als verheerlijkt koning komt. Het eeuwige evangelie bevat Gods koninklijke oppermacht over de schepping in Christus. Daarna wordt de val van het grote Babylon aangekondigd om in de hoofdstukken 17 en 18 meer uitgebreid te worden beschreven. In vers 9 – 12 wordt het eindoordeel van allen die het beeld van het beest aanbaden en zijn teken dragen, beschreven. In vers 13 wordt de heerlijke rust van de martelaren beschreven. Eindelijk vinden wij in de verzen 14 – 16 de oogst, die de Zoon des Mensen na met tranen gezaaid te hebben, zal binnenhalen, terwijl in de verzen 17 – 20 de wijnoogst volgt, een beeld van de bloedige oorlog en het eindgericht over Israël, dat ontrouw was. Het bloed van de verslagenen zal over kilometers lengte tot een hoogte van meer dan een meter staan.
 
Hoofdstuk 15 en 16
Hier hebben we de laatste serie oordelen na de zegels en de bazuinen. Het zijn zeven schalen, waaruit Gods gramschap over de aarde uitgegoten wordt.

In het 15e hoofdstuk hebben we eerst een groep van geredden. Om uit te drukken wat ze te lijden hadden, staan ze op een glazen zee met vuur vermengd. Vuur spreekt van grote beproeving, de glazen zee van blijvende rust daarna. De koperen zee in de tempel sprak van reiniging, maar deze heiligen zijn eeuwig rein. Ze zingen het lied van Mozes, die aan de overzijde van de Rode Zee Gods overwinning bezong, maar ook het lied van het Lam dat Satan definitief overwon. Jezus zal definitief tot koning van de aarde gekroond worden. In tegenstelling met hoofdstuk 14, waar de heiligen Joods zijn, vinden we hier gelovigen uit de volken.

De visioenen in de Openbaring staan niet in chronologische volgorde.

Ook vinden we er verscheidene groepen van gelovigen die elk hun plaats in de hemel zullen hebben, enigszins zoals in de tempel elke groep, Israël, de priesters, de hogepriester, een bepaalde plaats mocht betreden of niet.

In de hoofdstukken 4 en 5 vonden we hemelse heiligen als koningen en priesters rond de troon, zonder dat daar het onderscheid tussen de Oud -Testamentische en Nieuw -Testamentische gelovigen tot zijn recht komt. Een derde groep wordt gevormd door de zielen onder het altaar. In Openbaring 12 vinden we het joodse overblijfsel als het zaad van de vrouw. Voorts zien wij in hoofdstuk 14:2-4 de joodse martelaars van het Beest het nieuwe lied onderwijzen aan het overblijfsel van Juda op aarde. Uiteindelijk hebben wij in Openbaring 15 de martelaars van het beest onder de volken. Dit zijn alle groepen gelovigen, en volgens Openbaring 20 zijn zij de eerste opstanding, terwijl de Gemeente onderscheiden is en los staat van al deze groepen.

Hoofdstuk 15: 5 - Hoofdstuk 16.
De tempel van de tabernakel van het getuigenis, een Oud -Testamentische beeld, wordt in de hemel geopend, want het is op grond van Gods trouw aan Zijn verbond dat de gerichten over de aarde komen. Zeven engelen met schalen vol toorn komen voor, om Gods toorn over Israël en de wereld uit te gieten. De schalen zijn een voortzetting en een ontwikkeling van de bazuinen. Als rode wijn wordt Gods gramschap uitgegoten.

Deze schalen vinden we in Openbaring 16:2 – 21: “En de eerste ging heen goot zijn schaal uit op de aarde, en er kwam een kwaadaardig en boos gezwel aan de mensen die het merkteken van het beest hadden en die zijn beeld aanbaden. En de tweede goot zijn schaal uit op de zee, en zij werd bloed als van een dode, en elke levende ziel in de zee stierf. En de derde goot zijn schaal uit op de rivieren en op de waterbronnen, en zij werden bloed.” (v. 2 – 4).

Uit de woorden: “Omdat zij het bloed van heiligen en profeten vergoten hebben, hebt gij hun ook bloed te drinken gegeven, zij hebben het verdiend”, maken wij op dat alle vervolgers worden gekweld en dat iedere mogelijkheid tot verkwikking, rust en vreugde hun wordt ontnomen. Want behalve stoffelijke bronnen, zijn er voor de mensen ook bronnen voor het geestelijk leven, zoals kunst en het genieten van schoonheid. Dat alles zal kwelling in plaats van vreugde brengen.

Onder de vierde schaal wordt de regeringsmacht onverdraaglijk en tirannieke, en verdrukt fel alles wat aan God toebehoort.

Onder de vijfde schaal wordt het Romeinse Rijk vervuld met duisternis en bittere smarten, wat echter de ondernemingen van het Beest tegen Christus niet kan weerhouden. Laat ons opmerken dat onder de vierde, vijfde en zevende schaal de mensen, in plaats van zich te bekeren, waartoe hun gelegenheid werd gegeven, de naam van God lasteren. Hun haat, eerst tegen Gods naam, dan tegen Hemzelf, neemt steeds toe.

Bij de Zesde schaal worden de begrenzingen die de veiligheid van het Romeinse Rijk vormden tegen China, weggenomen, zodat de invasiemachten uit het Oosten naar het Westen kunnen komen. Waarschijnlijk zullen de oosterse volken zich bij de noordelijke statenbond van Syrië voegen. Deze macht wordt door Jesaja de “Assyriër” of koning van het noorden genoemd.

Uit de bek van de draak en van de valse profeet en van het beest komen nu boze geesten, die de koningen van de aarde aansporen tot oorlog, en ze verzamelen voor de oorlog tegen God.

Onder de Zevende schaal zal Gods toorn voleindigd worden. Er staat hier: “Het is geschied”. In hoofdstuk 21:6 staan deze woorden “Het is geschied” er weer, maar dan om het begin van de komende heerlijkheid aan te kondigen.

Onder de laatste schaal wordt de grote stad, de zetel van de macht van Rome, verwoest. God herinnert zich aan de godsdienstige macht die daar eeuwen gezeteld heeft en veel verdierf.

Hoofdstukken 17 en 18
We leren hier dat er een verband bestond tussen de vrouw Babylon en het Romeinse Beest. Tot de laatste schaal behoort het gericht en de vernietiging van Rome als godsdienstig systeem, dat de politiek heeft willen leiden. We zien hier de hoer, rijdend op het beest. Als de profeet dit ziet en Gods oordeel hoort, is hij hoogst verbaasd. Is het mogelijk dat iets wat zich christelijke kerk noemde, in wezen zulk een karakter draagt? Een hoer die dronken is van het bloed van de heiligen en van de dienstknechten van Christus? In vers 9 wordt aangeduid dat de stad op zeven heuvels is gelegen.

Maar de zeven koppen met een achtste hebben ook een symbolische, historische en profetische betekenis. De zeven bergen stellen regeringen voor, volgens sommigen de verschillende regeringsvormen van het Romeinse Rijk, maar het lijkt juister, er zeven wereldrijken in te zien.

De geschiedenis leert dat er zes wereldrijken bestonden: Egypte, Assyrië, Babel, Perzië, Griekenland en Rome. Maar in de Openbaring vinden we voor de toekomst:

  1. De vrouw op het Beest.
  2. Het Beest over tien koningen.

In totaal dus acht rijken. Vandaar dat we hier lezen: “En het zijn zeven koningen: vijf zijn gevallen, één is er, de andere is nog niet gekomen, en wanneer hij komt, moet hij een korte tijd blijven. En het beest dat was en niet is, is ook zelf de achtste, en het is uit de zeven en gaat ten verderve.”

Toen Johannes dit schreef, waren inderdaad Egypte, Assyrië, Babel, Perzië en Griekenland, dus vijf machten, gevallen, terwijl op dat moment Rome nog de wereldmacht had. De engel legt als verder geheimenis uit dat Rome, onder de vrouw, zal herrijzen. Dan wordt de hoer vernietigd, en daarop slaat de aankondiging dat ditzelfde Rome voor de derde maal zal heersen, niet onder de vrouw, maar over een Statenbond van tien koningen. Deze tien koningen zullen de vrouw haten en haar vernietigen.

In Hoofdstuk 18 hebben we de politieke, economische en godsdienstige kenmerken van Babylon als systeem, en Gods vonnis komt over haar afgoderij, verdorvenheid, wereldsheid, en het feit dat ze de gelovigen vervolgde. Pas op het ogenblik van haar verdwijning zal men beseffen welk een invloed een verdorven christenheid op de menselijke beschaving gehad heeft. Dan pas zal duidelijk worden welk een satanische macht achter een schijn van godzaligheid werkzaam was (2 Timotheus 3:1-5) en wat eigenlijk de verborgenheid van de wetteloosheid, die nu al werkt, is (2 Thessalonicenzen 2:7). Na de komst van Christus voor de gelovigen maakt de verborgenheid van de wetteloosheid plaats voor openlijke, officiële ongerechtigheid. De afval zal eindigen in de vernietiging van Babylon.

Hoofdstuk 19 – Hoofdstuk 21: 8
In deze hoofdstukken vinden we het grote contrast tussen Babylon en het Heilige Jeruzalem. Eerst wordt in de eerste 5 verzen een algemeen halleluja aangeheven, omdat de corrupte nabootsing van de kerk geoordeeld zal zijn. Daarna, van vers 6 af, wordt de bruiloft van het Lam gevierd.

De bruid bestaat uitsluitend uit gelovigen tussen Handelingen 2 en 1 Thessalonicenzen 4, tussen Pinksteren en de opname. De Oud -Testamentische gelovigen zijn de genodigden tot de bruiloft, zoals Johannes de Doper, die een typische Oud -Testamentische gelovige was, en niet tot de Gemeente behoorde.

Openbaring 19: 11 – 21.
De toorn van het Lam en het oordeel over de levende natiën. Christus, gevolgd door de menigte van heiligen, komt hier als overwinnend veldheer, gezeten op een wit paard. Hij overwint de opstandige volken, die in het dal van Josafat of Armageddon tegen God gemobiliseerd waren.

Het Beest en de valse profeet worden levend in de poel van vuur geworpen. Satan wordt voor duizend jaar gebonden, kan geen haat en oorlog meer zaaien en vrede kan dan op aarde heersen (Openbaring 20:1-3).

In de verzen 4 – 6 van hoofdstuk 20 zien we dat de regering over het duizendjarig rijk aan de gelovigen van onze periode wordt toevertrouwd. Zij behoren tot de eerste opstanding, samen met de martelaren uit de grote verdrukking. Zij zullen gezeten zijn op tronen. Christus is de eersteling van de opgestanen. In de verzen 7 – 10 hebben we een korte beschrijving van het duizendjarig rijk. We vinden daarover veel meer bijzonderheden in de profetieën die de uiteindelijke zegen van Israël aankondigen, zoals Jesaja 11:1-10; Jesaja 32:4; Jesaja 60; Jesaja 61; Jeremia 23:5-8 en veel van de andere profeten.

Aan het eind van het duizendjarig rijk, als er nieuwe generaties geboren zijn die niet wedergeboren zijn, laat God een nieuwe beproeving toe om te tonen dat noch onder de wet, noch onder de genade, noch onder de rijke zegeningen van het volmaakte bestuur van de Heer Jezus, het natuurlijke menselijke hart iets anders kan doen dan willig Satan te volgen in zijn opstand tegen God.

Aan het eind van de 1000 jaar wordt Satan uit zijn gevangenis losgelaten en hij slaagt erin, om geweldige volksmenigten op de been te brengen, teneinde Jeruzalem te omsingelen en de gelovigen die daar wonen, aan te vallen. Maar dan zendt God vuur uit de hemel om al deze opstandelingen te verslinden.

Daarna wordt Satan in de poel van vuur geworpen. Zijn eeuwig oordeel is daar.

In de verzen 11 – 14 vinden we een beschrijving van het oordeel over allen die niet in Christus geloofd hebben. Alle ongelovigen uit alle eeuwen staan op, om daar geoordeeld te worden op grond van hun eigen werken, die God zelf in zijn boeken heeft opgetekend. Daar werken nooit de weg tot eeuwig behoud zijn geweest, ontvangen allen het oordeel over hun ongeloof in de poel van eeuwig vuur. Zij, van wie de namen, op grond van geloof in Hem, geschreven staan in het boek van het leven van het Lam, genieten het eeuwig voorrecht om met God te zijn.

Hoofdstuk 21: 1 – 8.
We vinden hier het nieuwe Jeruzalem en de eeuwigheid. Daar zal God samen met Zijn geliefden wonen. “Zie de tabernakel van God is bij de mensen en Hij zal bij hen wonen, en zij zullen zijn volk zijn en God zelf zal bij hen zijn, hun God.” (v. 3). Daarna wordt: “Het is geschied” uitgeroepen. Wat een prachtig antwoord op de woorden van Christus op het kruis: “Het Is Volbracht!”

De verzen 9 tot hoofdstuk 22: 5 sluiten weer aan bij wat er over het nieuwe Jeruzalem gezegd wordt met betrekking tot het duizendjarig rijk. Voor eeuwig verblijft de heerlijkheid van God daar. God en het Lam zijn haar tempel. Het heelal wordt door middel van de heilige stad geregeerd. Christus, het Lam, het Licht van de wereld, zal Gods oneindige wijsheid tonen in deze wereldregering, waar de twaalf stammen van Israël een belangrijke rol in zullen spelen. In de verzen 9 – 17 wordt beschreven hoe de stad eruit ziet als men haar van buitenaf beschouwt. En in de verzen 18 – 23 wat haar eigenlijke karakter is, het innerlijke aspect van de heilige stad. En tenslotte, van hoofdstuk 21:24 tot hoofdstuk 22:5, wat haar toebehoort in verband met anderen, en de dingen waarvan ze geniet.

Een van de zeven engelen die de zeven schalen vol gerichten over de wereld hadden uitgestort, kwam nu aan Johannes de bruid, de vrouw van het Lam tonen. De heilige stad Jeruzalem daalde neer uit de hemel, van God, en zij had de heerlijkheid van God. Welk een wondere ervaring moet het voor geredde zondaars zijn, als ze deze wonderen aanschouwen mogen. De Gemeente, gereinigd door het bloed van het Lam en vergaderd door de Heilige Geest tussen de eerste Pinksterdag en de opname van de gemeente. Haar glans kan alleen met die van de kostbaarste edelstenen vergeleken worden, en we herinneren ons dat gelovigen, volgens 1 Petrus 2, als levende stenen worden samengevoegd om een geestelijk huis te vormen, een heilige tempel in de Heer (Efeze 2).

De stad had een grote en hoge muur, wat ons eraan herinnert dat gelovigen door het werk van Christus worden afgezonderd van deze wereld. Ook had de stad twaalf poorten, wat duidt op rechtspleging en regering, zoals die in het Oude Testament in de stadspoorten plaatsvond. In de heilige stad zullen dus regeringsmacht en wereldorde geconcentreerd worden; wij zullen met Christus heersen. Ook het cijfer 12 duidt in de Schrift op regering. Engelen zullen poortwachters zijn en zullen niet toelaten dat er iets onheiligs binnenkomt. De twaalf stammen van Israël drukken uit dat op aarde Israël een leidende rol in de wereldregering zal spelen.

Het fundament van de stad wordt niet gevormd uit de Joodse aartsvaders, maar uit de twaalf apostelen van het Lam, van wie we lezen: “Zo zijt gij dan geen vreemdelingen en bijwoners meer, maar gij zijt medeburgers van de heiligen en huisgenoten van God, gebouwd op het fundament van de apostelen en profeten, terwijl Jezus Christus zelf de hoeksteen is.” (Efeze 2:19-20).

De poorten zijn zo schoon, dat ze met twaalf parels vergeleken worden, terwijl de straten van de stad van zuiver goud, doorschijnend als glas waren. Alles in de bruid is volmaakt rein, zonder vlek of rimpel, en de doorschijnendheid als glas maakt, dat wij steeds onbelemmerd de heerlijkheid van God en van het Lam zullen bewonderen. Want God zal niet meer, als in het Oude Testament, in een tempel verborgen zijn, maar we zullen steeds vrijheid hebben om tot God te naderen. “En de volken zullen in haar licht wandelen en de koningen van de aarde zullen hun heerlijkheid tot haar brengen.” (vs. 24).

Tijdens het duizendjarig rijk zullen alle volken door het licht van de stad bestraald worden. Alles wat droefheid kan brengen, duisternis, zonde, ziekte, dood, opstandigheid tegen God, zal daar verdwenen zijn; alleen volmaakte heiligen zullen de stad bewonen. De rivier en de boom van het leven voltooien het heerlijke beeld van de hemelse stad.

Hoofdstuk 22: 6 – 15
We hebben hier de laatste vermaningen, want de Heer Jezus zal spoedig wederkomen. Zij die getrouw dienen, zullen rijk beloond worden (v. 6-7). Trouwens, iedere gelovige zal naar zijn getuigenis beloond worden (v. 10-12). In de verzen 16 – 21 hebben we een naschrift, als boodschap voor de gelovigen van onze tijd.

Want Christus is voor Israël de wortel en het geslacht van David, maar voor Zijn geliefde Bruid, voor de leden van Zijn lichaam, is Hij de blinkende Morgenster. Daarom is het voortdurend uitzien naar zijn komst een vitaal kenmerk van de ware gelovigen. Want de ware Bruid wacht en waakt, met haar gehele hart hunkerend naar de komende Bruidegom. Ook de Heilige Geest werkt voortdurend om in alle gelovigen de roep: “Kom Heer Jezus” te verwekken.

Daarna volgt een boodschap aan allen die dorst hebben, om te komen naar de heilsfontein, en om te drinken van het water des levens, dat daar is waar Jezus is.

“Hij die deze dingen getuigt, zegt: Ja, Ik kom spoedig.” En het antwoord van de vrijgekochten is: “Amen, Kom, Heer Jezus!” 

Terug naar document-overzicht
Dit artikel wordt u aangeboden door Het BijbelArchief.
Mocht u vragen en/of opmerkingen hebben over dit artikel kunt u contact opnemen met de aanbieder.