De Brief aan de Hebreeën (9)

De Brief aan de Hebreeën
Hoofdstuk 9
H. Smith

8. Het nieuwe offer en het nieuwe heiligdom (Hebreeën 9)

In Hebreeën 7 lezen we over de nieuwe priesterorde van Christus.

In hoofdstuk 8 zagen wij de zegeningen van het nieuwe verbond.

In hoofdstuk 9 lezen wij van het nieuwe offer van Christus en de oneindige waarde van dit offer. Verder lezen wij over het nieuwe heiligdom waarin wij toegang hebben door het offer van Christus.

Het aardse heiligdom met zijn vleselijke offers (Hebr. 9:1-7)

”Het wereldlijk heiligdom”
(Vers 1-5). De apostel spreekt eerst over de tabernakel die een plaats had tijdens het eerste verbond. Hij spreekt hierover nu niet in bijzonderheden, hoe leerzaam dit op zichzelf ook is. Maar hij vergelijkt het aardse en het hemelse heiligdom met elkaar en laat hierdoor zien dat het hemelse heiligdom ”meer”, ”beter” is dan het aardse heiligdom.

Hoewel alle voorschriften verbonden met de tabernakel van Goddelijke oorsprong waren, wordt het heiligdom toch ”het wereldlijk heiligdom” genoemd. Door de uiterlijke schoonheid, een tot in details nauwkeurig voorgeschreven dienst en indrukwekkende plechtigheden, was dit alles heel aantrekkelijk voor de natuurlijke mens en passend voor deze wereld.

Verder legt de apostel de nadruk op de indeling van de tabernakel in twee gedeeltes, die van elkaar gescheiden zijn door een voorhangsel: het heilige en het heilige der heiligen.

De taak van de priesters
(Vers 6,7). Na gewezen te hebben op de indeling van de tabernakel en op de voorwerpen die erin stonden, spreekt de apostel nu over de priesters, de offers en het volk. In verbinding met de tabernakel waren het de priesters, niet het volk, die de dienst van God uitoefenden. De priesters hadden de toegang tot het heilige, om de diensten te volbrengen. Alleen de hogepriester had de toegang tot het heilige der heiligen, ”eenmaal in het jaar, niet zonder bloed, dat hij offerde voor zichzelf en voor de afdwalingen van het volk”.

De legerplaats
In de eerste zeven verzen van dit hoofdstuk vinden we een beschrijving van een plaats die de apostel later in de Brief ”de legerplaats” noemt (13:13). De legerplaats bestond uit een groep mensen die stonden rondom een prachtige tent (of een prachtige tempel), die heel aantrekkelijk was voor de natuurlijke mens, waarvan een gedeelte afgezonderd was door een voorhangsel en waarin de dienst van God ten behoeve van het volk uitgeoefend werd door een groep van priesters die speciaal voor dit werk waren afgezonderd.

De betekenis van de tabernakel en de offers
(Vers 8-10). Wat kunnen wij leren van de tabernakel en de offers? De Bijbel zelf geeft ons uitleg hierover:

1. De Heilige Geest duidt aan dat de weg tot het heiligdom niet bekend gemaakt is, zolang de eerste tabernakel nog standhoudt.

2. De weg tot het heilige der heiligen was niet open, dit is een duidelijk bewijs van de onvolkomenheid van de offers. Zij kunnen het geweten van de offeraar niet volmaken.

3. De offerdienst was een zinnebeeld van dingen die nog moesten komen. Maar deze zinnebeelden konden God niet bevredigen of voldoen aan de nood van de mens. Het Joodse systeem was niet in staat de hemel voor ons te openen, noch ons geschikt te maken voor de hemel.

Een imitatie van het Jodendom
Jammer genoeg heeft men in het christendom de lessen van de Heilige Geest niet begrepen en heeft men niet ingezien dat de tabernakel en alles wat daarmee verbonden was, een zinnebeeldige voorstelling is. Zo heeft men de tabernakel (en de tempel) gebruikt als een voorbeeld voor de inrichting van de kerk. En zo doende heeft men de ”goede dingen” waarover deze zinnebeelden spreken uit het oog verloren. Zo heeft men prachtige kerkgebouwen gebouwd, zo noemt men een bepaald gedeelte van dat gebouw nog heiliger dan de rest, zo heeft men een speciale groep van priesters aangesteld (gescheiden van de leken) die de dienst uitoefenen ten behoeve van het volk. Zo heeft men een systeem gemaakt naar het voorbeeld van de Joodse legerplaats, dat de mensen op een afstand van God houdt en het geweten niet kan volmaken.

Een volmaakt of gereinigd geweten
Het is goed erop te wijzen dat ”een volmaakt” of ”een gereinigd” geweten waarover de apostel spreekt (in vers 9 en 14) niet hetzelfde is als ”een goed geweten”. Een gereinigd geweten is een geweten dat eenmaal gereinigd geen enkel geweten van zonde meer heeft (10:2). Dit veronderstelt, dat iemands geweten verontrust is geweest door de zonden, maar dat hij begrepen heeft dat hij gereinigd is van alle zonden door het kostbare bloed van Christus en dat hij nooit onder het oordeel zal komen. Een goed geweten is een geweten dat iemand niet voor iets aanklaagt.

Het nieuwe offer (Hebr. 9:11-23)

Hogepriester van de komende goederen
(Vers 11). Met de komst van Christus is alles veranderd. Vanaf die tijd hebben we een nieuwe Hogepriester, een grotere en volmaaktere tabernakel en een nieuw offer. Aäron was hogepriester in verbinding met dingen van deze tegenwoordige wereld. Christus is Hogepriester van de komende (of ”toekomstige”) goederen. Het offer van Christus verzekert de gelovige van zegeningen voor het heden, maar de goederen in verbinding waarmee Christus Hogepriester is, zijn nog toekomstig. De Geest van God houdt ons hier weer bezig met het einde van onze reis door de woestijn. In Hebr. 2:10 zien we dat Christus vele zonen tot heerlijkheid leidt. In 2:5 lezen we over ”het toekomstige aardrijk”. In 4:9 lezen we van een sabbatsrust die overblijft voor het volk van God. In 6:5 lezen we over ”de toekomstige eeuw”. Christus is onze Hogepriester om ons te ondersteunen tijdens onze reis door de woestijn. Maar wij hebben ons oog gericht op de toekomstige goederen aan het einde van de reis.

Zoals het priesterschap van Aäron terzijde is gesteld door het priesterschap van Christus, zo is ook de aardse tabernakel terzijde gesteld door de ”grotere en volmaaktere tabernakel”. De aardse tabernakel was met handen gemaakt en was van deze schepping. De volmaakte tabernakel is ”de hemel zelf” (vers 24).

Christus is eens voor altijd ingegaan
(Vers 12). De Levitische offers zijn terzijde gesteld door het éne grote offer van Christus, die door Zijn eigen bloed is ingegaan in het heiligdom, dat is in de hemel zelf. Het heilige der heiligen is een voorbeeld van het heiligdom waarin Christus is ingegaan. Een tegenstelling tussen het priesterschap van Aäron en dat van Christus is, dat de hogepriester onder het oude verbond ”eenmaal in het jaar” het heiligdom inging, maar Christus is ”eens voor altijd” ingegaan. Hij is ingegaan om Zijn priesterlijk werk te beginnen ten behoeve van hen voor wie Hij reeds een eeuwige verlossing verworven heeft.

Het bloed van Christus
(Vers 13,14). Het bloed van Christus, waardoor Hij een eeuwige verlossing verworven heeft, stelt het bloed van bokken en stieren terzijde. Het bloed van deze dieren had inderdaad een heiligmakende werking, voor zover het de reiniging van het lichaam betrof (Num. 19:7-9). Maar het bloed van Christus reinigt het geweten. Het bloed van een dier, dat geofferd werd door een priester, wordt volkomen terzijde gesteld door ”het bloed van Christus, Die door de eeuwige Geest Zichzelf vlekkeloos aan God heeft geofferd”. Christus is mens geworden door de Heilige Geest, Hij heeft een volmaakt leven geleid door de Heilige Geest (Luk. 1:35; 4:1,14,18; Hand. 10:38) en Hij heeft Zichzelf vlekkeloos aan God geofferd door de Heilige Geest. In Hebr. 2:9 lezen wij dat Jezus door de genade van God voor alles (of: voor ieder) de dood gesmaakt heeft. Hier lezen wij dat Christus Zichzelf vlekkeloos aan God heeft geofferd. Zo kunnen wij tegen iedere zondaar zeggen, dat Christus Zichzelf geofferd heeft aan God, maar dat Hij Zichzelf ook geofferd heeft voor hem of voor haar.

Een geweten, gereinigd van dode werken
Voor degene die gelooft in Christus en in Zijn volbrachte werk, geldt dat door dit grote werk van Christus zijn geweten gereinigd is van dode werken, om de levende God te dienen. Christus heeft Zichzelf vlekkeloos geofferd aan God en God heeft dit grote offer aangenomen. Omdat Hij hierdoor volkomen tevreden gesteld is, is het geweten van de gelovige verlost van elke gedachte dat hij moet werken om aangenaam te worden bij God en daardoor een zegen te ontvangen. Zulke werken, hoe goed op zichzelf ook, zijn alleen maar dode werken. Het geweten van de gelovige is gereinigd van deze dode werken. Nu is hij (zij) in staat God te dienen en Hem te aanbidden.

De Middelaar van een nieuw verbond
(vers 15). Omdat het offer van Christus tegemoet komt aan de heiligheid van God en voorziet in de nood van de zondaar, is Christus de Middelaar geworden van het nieuwe verbond. Hij is Degene door Wie al de zegeningen van dat nieuwe verbond het deel zijn geworden van allen die geroepen zijn, opdat zij de belofte van de eeuwige erfenis ontvangen.

Wanneer wordt een testament van kracht?
(Vers 16,17). De apostel heeft aangetoond dat ”nu de dood heeft plaatsgevonden” de gelovige de belofte van de erfenis ontvangt. Om de noodzakelijkheid van de dood van Christus aan te geven, spreekt hij in deze twee verzen, die tussen haakjes staan, over het feit dat een testament pas geldig wordt als de testamentmaker gestorven is.

Zonder bloedstorting geen vergeving
(Vers 18-22). Nog eens benadrukt de apostel dat de zegeningen van het nieuwe verbond en van het nieuwe heiligdom alleen konden komen na de dood van Christus. Hij laat zien dat dit belangrijke beginsel ook al gezien werd bij het eerste verbond en het aardse heiligdom. Het eerste verbond is ingewijd met bloed. De tabernakel en alle vaten zijn besprenkeld met bloed. Dit laat zien dat er geen zegen is voor de mens en geen naderen tot God zonder bloed. Dan komt de schrijver tot de belangrijke conclusie: ”Zonder bloedstorting is er geen vergeving”. Hij spreekt hier niet over het besprenkelen met bloed, maar over het storten van bloed, over het sterven van Christus. Dit is de enige en de rechtvaardige grondslag waarop God vergeving kan aanbieden aan alle mensen en waarop Hij de zonden van allen die geloven vergeven heeft.

Een beter slachtoffer nodig
(Vers 23). De tabernakel en alles wat daarbij hoorde, waren ”zinnebeelden van de dingen die in de hemelen zijn”. Het was mogelijk het aardse heiligdom in te gaan door de reiniging van het vlees, verkregen door het bloed van bokken en stieren; maar voor de reiniging van de hemelse dingen was een beter slachtoffer nodig.

Het nieuwe heiligdom (Hebr.9: 24-28)

Christus verschijnt nu voor het aangezicht van God
(Vers 24). Eerst heeft de apostel geschreven over betere slachtoffers. Hij begon dit onderwerp met de woorden: ”Maar Christus, gekomen ...” (vers 11). Nu bepaalt hij onze aandacht bij het nieuwe heiligdom met de woorden: ”Want Christus is niet ingegaan in het met handen gemaakte heiligdom, een tegenbeeld van het ware, maar in de hemel zelf”. Daar, in de tegenwoordigheid van God, verschijnt Hij voor het aangezicht van God ”voor ons”.

Christus is eenmaal geopenbaard
(Vers 25-28). Bovendien wordt tegemoet gekomen aan elke verhindering voor de gelovige om in de hemel te komen. Deze verhindering is weggenomen door het ene volmaakte offer. De jaarlijkse herhaling van de Levitische offers was het bewijs dat zij niet in staat waren zonden weg te nemen. In tegenstelling met deze offers is Christus eenmaal in de voleinding van de eeuwen geopenbaard om de zonde af te schaffen door het slachtoffer van Zichzelf. ”En evenzeer als het de mensen beschikt is éénmaal te sterven en daarna het oordeel, zo is Christus éénmaal geofferd om de zonden van velen te dragen”. Door dit ene grote offer van Christus is de zonde afgeschaft, zijn de zonden verzoend, zijn de dood en de duivel te niet gedaan.

Christus zal nog eens verschijnen
(Vers 28). Christus zal de tweede keer zonder zonde verschijnen. Dat wil zeggen, dat Hij dan niets meer te doen zal hebben met de zonde. Met de zonde heeft Hij afgerekend tijdens Zijn eerste verschijning. Zijn tweede verschijning is tot behoudenis van Zijn volk uit een wereld van zonde en de macht van de vijand, om hen te brengen in de rust die overblijft.

In dit gedeelte is sprake van drie verschijningen van de Heere Jezus. In de voleinding van de eeuwen is Hij verschenen om aan het kruis de zonde af te schaffen, om de zonden van velen te dragen en het oordeel op Zich te nemen (vers 26). Nu verschijnt Hij in de hemel Zelf, als de grote Hogepriester ten behoeve van Zijn volk dat nog op aarde is (vers 24). In de toekomst zal Hij verschijnen in heerlijkheid, om Zijn volk definitief te behouden uit deze woestijn met al zijn verleidingen en ongerechtigheden (vers 28).

(c) copyright Uit het Woord der Waarheid, Winschoten, mei ’88
Met toestemming overgenomen voor electronische distributie door Bijbelstudie-BBS

Terug naar document-overzicht
Dit artikel wordt u aangeboden door Het BijbelArchief.
Mocht u vragen en/of opmerkingen hebben over dit artikel kunt u contact opnemen met de aanbieder.