De Brief aan de Hebreeën (13)

De Brief aan de Hebreeën
Hoofdstuk 13
H. Smith

III. Buiten de legerplaats (Hebreeën 13)
Het grote onderwerp van de Brief aan de Hebreeën is Christus. En wel Christus in heerlijkheid, als onze grote hogepriester, die vele zonen tot heerlijkheid brengt. Hij is gezeten in de hemel. De gelovigen horen daar ook thuis. Zij zijn deelgenoten van de hemelse roeping en zij lopen een wedloop die begint op aarde en eindigt in de hemel. Een kort overzicht van de inhoud van deze Brief maakt dit duidelijk.

Hebreeën 1 en 2. De heerlijkheid van Christus en zijn plaats in de hemel.

Hebreeën 3-8. Christus als de grote hogepriester, die zijn volk op aarde bewaart op hun reis naar de hemel.

Hebreeën 9-10:18. Het offer van Christus, waardoor de hemel geopend is voor de gelovige en hij geschikt gemaakt is voor de hemel.

Hebreeën 10:19-23. Wij hebben de toegang tot de hemel, waar Christus is, terwijl wij nog hier beneden zijn.

Hebreeën 11. De weg van het geloof die voert naar Christus in de hemel.

Hebreeën 12. De middelen die God gebruikt om ons op de weg naar de hemel te houden.

Hebreeën 13. Deze weg naar de hemel ligt buiten de godsdienstige wereld en zij die deze weg bewandelen zullen smaad dragen.

Onze plaats met Christus
In het laatste hoofdstuk van deze Brief worden we eraan herinnerd dat wij nog in het lichaam zijn en daarom nog te maken hebben met vervolgingen en beproevingen. Wij zijn nog op aarde, maar onze plaats is buiten de godsdienstige wereld. Als wij met Christus zijn heerlijke plaats in de hemel delen, moeten wij ook bereid zijn om zijn plaats van smaad op aarde te aanvaarden. Als het ons voorrecht is binnen het voorhangsel te gaan, dan is het ook ons voorrecht en onze verantwoordelijkheid om buiten de legerplaats te gaan. De vermaningen in dit hoofdstuk worden gegeven opdat ons gedrag op aarde overeenkomt met onze plaats in Christus in de hemel.

Laat de broederliefde blijven
(Vers 1,2). Allereerst worden wij aangespoord om de liefde te laten blijven in de kring van de gelovigen. Hier wordt niet de natuurlijke liefde bedoeld. Dan hebben wij hen lief met wie wij door natuurlijke banden verbonden zijn. Hoe goed deze liefde op zichzelf ook is, hier wordt gedacht aan de broederliefde: wij hebben hen lief met wie wij in Christus verbonden zijn. Wij moeten ervoor zorgen dat deze liefde blijft. In tijden van vervolging en beproeving wordt deze band van liefde sterk gevoeld, maar het gevaar bestaat dat deze liefde verkoelt in het leven van elke dag, vooral tussen hen die veel met elkaar te maken hebben. Als wij zo dicht bij elkaar leven, leren wij elkaar goed kennen met al onze gebreken en eigenaardigheden. Daardoor kan de liefde verkoelen. De liefde wordt het meest op de proef gesteld tussen hen die het meest met elkaar in kontakt komen. Wij moeten ons inspannen dat de broederlijke liefde blijft. Die liefde blijkt bijvoorbeeld uit gastvrijheid.

Denk aan de gevangenen
(Vers 3). Deze broederliefde kunnen wij ook laten zien door praktische hulp te bieden aan kinderen van God die in de gevangenis zitten ter wille van Christus, of die mishandeld worden. Wij moeten bedenken dat wij zelf ook een lichaam hebben, dat kan lijden onder gevangenschap en mishandeling.

Het huwelijk in ere houden
(Vers 4). Zolang wij nog op aarde zijn hebben wij te maken met menselijke betrekkingen. De innigste band tussen de mensen onderling is het huwelijk. Wij moeten het huwelijk niet minachten, maar het in ere houden en het in reinheid bewaren. Elke schending van het huwelijksleven zal door God worden geoordeeld, of tijdens het leven, in de regering van God, of bij de rechterstoel van God.

De Heer is mij een helper
(Vers 5,6). Bovendien hebben wij te maken met onze dagelijkse behoeften, zoals voedsel en kleding. Maar wij moeten ervoor oppassen dat deze dingen geen aanleiding worden tot geldzucht. Wij moeten leren, tevreden te zijn met de omstandigheden waarin God ons heeft gebracht. En wel om een heel bijzondere reden: hoe onze omstandigheden ook mogen zijn, de Heer is met ons. Hijzelf heeft gezegd: ”Ik zal u geenszins begeven en u geenszins verlaten.” Als de Heer zo spreekt, dan mogen wij vrijmoedig zeggen: ”De Heer is mij een helper en ik zal niet vrezen; wat zal een mens mij doen?” De laatste zin is een vraag. Als de Heer mij een helper is, wat kan een mens mij dan doen?

Onze voorgangers in herinnering houden
(Vers 7). Wij moeten onze voorgangers, die gestorven zijn, in herinnering houden. Van nature zijn wij geneigd hen te vergeten. Wij moeten het einde (”de uitgang”, in de zin van de afloop) van hun wandel beschouwen. Zij zijn het waard dat wij hen in herinnering houden, omdat zij het Woord van God tot ons gesproken hebben. Wanneer zij het Woord van God tot ons spraken, was het niet om de aandacht op zichzelf te vestigen, maar op Christus in de hemel. Ook moeten wij hun geloof navolgen, niet hun manier van doen, hun gewoonten, zelfs niet hun dienst.

Jezus Christus is Dezelfde
In vers 8 gaan we van de voorgangers, die van ons heen zijn gegaan, naar Jezus Christus, die blijft. Voorgangers mogen verdwijnen of veranderen, maar ”Jezus Christus is gisteren en heden Dezelfde en tot in eeuwigheid.” Soms spreken wij over grote mannen van God alsof wij, met hun heengaan, zonder hulp zijn achtergebleven. Als wij zo over hen spreken plaatsen wij Christus op de tweede plaats. Zij zijn heengegaan, maar Christus blijft, met volkomen liefde in zijn hart en volkomen macht in zijn hand. En Hij is het Hoofd met volkomen wijsheid voor zijn lichaam, de gemeente. Hij kan ons helpen om iedere moeite te boven te komen, Hij kan ons bewaren in elk gevaar, Hij kan ons de oplossing geven in alle vragen. Hij is onze steun en toeverlaat, Hij is alles voor ons. Deze Brief begint en eindigt met de Heer Jezus, de onveranderlijke. In het eerste hoofdstuk wordt Hij gezien als Degene die blijft en onveranderlijk is: ”...maar U blijft”, ”...maar U bent Dezelfde” (vers 11,12). Anderen mogen gaan, maar Hij blijft; anderen mogen veranderen, maar Hij blijft Dezelfde.

Het gevaar van vreemde leringen
(Vers 9). Als wij zo aan Christus denken, dan moeten wij ons niet laten meeslepen door allerlei en vreemde leringen. Sommige mensen zoeken steeds naar iets nieuws, naar zogenaamd nieuw licht. Bij hun rusteloze zoeken naar iets nieuws lopen zij het gevaar, Jezus Christus uit het oog te verliezen. Onze ziel wordt onderhouden en bevestigd door de genade van Christus en niet door allerlei en vreemde leringen. Die dingen zijn alleen maar voedsel voor het verstand, daarom hebben zij die zich daarmee bezig houden daarvan geen nut. De ijdelheid van het vlees heeft steeds een verlangen naar iets nieuws. Men wil zichzelf verheffen, door met waarheden te schermen die totaal anders zijn dan wat men tevoren geleerd heeft. Het gevolg hiervan is, dat de voorgangers die heengegaan zijn in aanzien en waardering dalen. Bovendien verliest Jezus Christus zijn plaats in het hart als de onveranderlijke. En de personen die er mee besmet worden, worden meegesleept door allerlei en vreemde leringen. Zo komen we bij het grote onderwerp van dit hoofdstuk: de plaats die Christus in ons heeft. Wij hebben gezien dat Hij met ons is en wij hebben gezien wie deze heerlijke Persoon is, die met ons is. Nu zullen wij zien wat zijn plaats is in de godsdienstige wereld, zodat wij dezelfde plaats met Hem kunnen innemen.

”Wij hebben een altaar”
(Vers 10-12). Allereerst willen wij wijzen op het verschil tussen het Judaïsme en het christendom. In het Joodse systeem was er een voorgeschreven -uiterlijke- weg om tot God te naderen. De heidenen hadden hier geen deel aan. Nu zegt de apostel: ”Wij hebben een altaar ....” Dit altaar ziet op onze plaats van eredienst, dat wij tot God mogen naderen. Deze plaats is alleen bestemd voor de christenen. Zij die nog op Joodse bodem staan, zij die de tabernakel dienen, hebben geen recht van dit altaar te eten.

Wie mogen van het altaar eten?
In Hebr. 9:14 lazen wij dat Christus door de eeuwige Geest Zichzelf vlekkeloos aan God heeft geofferd, waardoor Hij ons geweten heeft gereinigd van dode werken, om de levende God te dienen. En in Hebr. 13:15 (dit vers sluit aan bij vers 10) lezen wij: ”Laten wij dan door Hem voortdurend een lofoffer brengen aan God.” Christus en zijn kruis vormen ons altaar. Het offer dat het vraagstuk van de zonde heeft opgelost, is de weg waarlangs de gelovige als aanbidder tot God kan naderen. Het is duidelijk, dat zij die het hielden met het Joodse altaar, eigenlijk het grote offer van Christus verachtten. Zij hielden vast aan schaduwen en gaven geen acht op de werkelijkheid. Vanzelfsprekend hadden zij ook geen recht om deel te hebben aan het christelijke altaar, aan Christus en zijn offer.

Het godsdienstige Joodse systeem
Het Jodendom bestond uit het nageslacht van Abraham. Zij waren uiterlijk het volk van God op aarde. Allen die door hun natuurlijke geboorte van Abraham afstamden, hadden het recht deel te nemen aan de Joodse godsdienstige ceremoniën. Hierbij was geen sprake van nieuwe geboorte. De Joodse eredienst, met zijn prachtige ceremoniën en schitterende gebouwen, was aantrekkelijk voor de natuurlijke mens. Het was een wereldlijke godsdienst, met een wereldlijk heiligdom en een wereldlijke heerlijkheid. Dit systeem was niet met smaad verbonden. Integendeel, het gaf de mens een voorname plaats in de wereld. Maar dit systeem, op zichzelf, gaf de mens geen plaats in de hemel.

Het christendom en het Judaïsme
Wat een verschil is er met het christendom! Wij zijn gezegend met alle geestelijke zegening in de hemelse gewesten. Wij hebben daar een plaats met Christus. Hij is nu in de hemel en Hij verschijnt voor het aangezicht van God voor ons. Maar als wij dezelfde plaats hebben als Christus in de hemel, dan hebben wij ook de plaats van Christus hier op aarde. De rijkdommen van Christus in de hemel gaan samen met de smaad van Christus op aarde. De plaats binnen het voorhangsel daar boven, gaat samen met de plaats buiten de legerplaats op aarde. Het Judaïsme is precies het tegenovergestelde van het christendom. Het Judaïsme gaf de mens een voorname plaats op aarde, maar geen plaats in de hemel. Het christendom geeft de gelovige een geweldige plaats in de hemel, maar geen plaats op aarde, behalve een plaats van smaad.

Buiten de legerplaats
Wat is de plaats van Christus op aarde? Die plaats blijkt duidelijk uit het woordje ”buiten”, dat in dit gedeelte drie keer wordt gebruikt. In vers 11 hebben we de uitdrukking: ”buiten de legerplaats”. In vers 12: ”buiten de poort” en in vers 13 weer: ”buiten de legerplaats”. In vers 11 is ”buiten de legerplaats” de plaats waar, tijdens de woestijnreis, het zondoffer werd gebracht, om daar te worden verbrand. In vers 12 is de plaats ”buiten de poort” de plaats waar de Heer Jezus heeft geleden en waar Hij gestorven is. In vers 13 is ”buiten de legerplaats” de plaats die de Hebreeën moesten innemen in afzondering van het Judaïsme.

De legerplaats is een reine plaats
In vers 11 mogen wij in verband met het altaar denken aan het zondoffer. Wij lezen over dit offer in Leviticus 4 en 16. Het bloed van het zondoffer werd op de grote verzoendag door de hogepriester in het heiligdom gebracht, om daar gesprenkeld te worden op en voor het verzoendeksel. Het lichaam van het zondoffer werd buiten de legerplaats gebracht om daar verbrand te worden, terwijl het vet van dit offer op het altaar in de voorhof verbrand werd. In vers 11 is de legerplaats nog een reine plaats. Het is de plaats waar God woont in het midden van zijn volk. Daarom moet het onreine zondoffer buiten die plaats gebracht worden, om op de plaats van het oordeel van God verbrand te worden.

De legerplaats is een onreine plaats
Dit wordt in vers 12 op de Heer Jezus toegepast. Hij heeft als het ware zondoffer buiten de poort geleden. Ook is Hij door zijn bloed ingegaan in het heiligdom (Hebr. 9:7,11,12,24,25). In vers 12 is Jeruzalem de legerplaats. Dat was toen niet meer een reine plaats. Hier wierp een onrein geworden plaats de Reine uit. De plaats buiten de poort is de plaats waar de Heer Jezus geleden heeft en waar Hij gestorven is. Hij nam de plaats van het oordeel van God in. De plaats buiten de legerplaats is de plaats van smaad, toegebracht door boze mensen.

De legerplaats verlaten
In vers 13 wordt dit toegepast op de lezers. Als de Hebreeën bij Jezus wilden horen, dan moesten zij tot Hem uitgaan buiten de legerplaats. Dat is hier het traditionele Judaïsme. Zo wordt de reine gelovige ook nu opgeroepen om vrijwillig de onreine legerplaats te verlaten en zich bij een buiten geworpen Christus te voegen. De legerplaats is de plaats waar Christus verworpen werd en waar zijn volgelingen vervolgd worden. De plaats buiten de legerplaats is een plaats van afzondering van het kwaad en tevens een plaats van smaad.

Van God verlaten
Wij zagen in vers 12 wat de legerplaats was in de dagen toen de Heer Jezus op aarde was. En wij zagen wat voor Hem de plaats buiten de legerplaats was. Voor de Heer Jezus was dit een plaats van lijden, een plaats van het oordeel van God. Daar was Hij in de duisternis, daar heeft Hij het uitgeroepen: ”Mijn God, mijn God, waarom hebt U Mij verlaten?” Laten wij bedenken wat dit betekent. Hij, de Rechtvaardige, de enige Rechtvaardige, was van God verlaten. Nooit is een mens zo’n dood gestorven. Wanneer heeft God ooit een rechtvaardige verlaten?

Niet van God verlaten
De vaders vertrouwden op Jahweh en zij werden gered (Ps. 22:2-6). Anderen ondergingen de beproeving van bespotting en geseling; ja, zelfs van boeien en gevangenschap, zij leden gebrek, zij werden verdrukt, mishandeld (Hebr. 11:36-38). Maar niet één van hen was van God verlaten. Temidden van hun lijden werden zij versterkt door de genade en door de Geest van God en bemoedigd door de tegenwoordigheid van de Heere. Het licht van de hemel en de liefde van de Vader vervulde hun zielen zo, dat zij, onder hun verschrikkelijke lijden, verheven waren boven de dingen van deze wereld, met blijdschap in hun harten en een lied op hun lippen. En niet één van hen was van God verlaten.

”Gij zijt de Heilige”
Daar aan het kruis was Iemand die van God verlaten was. Iemand die tot God moest zeggen: ”Waarom zijt Gij verre van mijn verlossing”? Iemand die geroepen heeft tot God, maar zeggen moest: ”Gij antwoordt niet.” Hij was verlaten van God, Hij kreeg geen hulp van God en Hij kreeg geen antwoord van God. Waarom moest God Hem verlaten? De Heer Jezus geeft Zelf het antwoord op deze vraag in de woorden: ”Gij zijt de Heilige, Gij, die troont op de lofzangen van Israël.” God is heilig! Daarom moest Hij de Heer Jezus verlaten aan het kruis. Dus niet in de eerste plaats omdat de mens zondig is, maar omdat God heilig is. Het was God en niet de mens met Wie de Rechtvaardige te maken had, toen Hij ging in de verschrikkelijke duisternis van de Godverlatenheid.

”Gij die troont op de lofzangen van Israël”
Het grote doel van God is te wonen in het midden van een volk dat zijn lof bezingt. Een volk dat door het werk van Christus geschikt gemaakt is om met lofgezangen te staan voor het aangezicht van God. Om dit mogelijk te maken, is Christus van God verlaten geweest. Omdat Hij Zichzelf stelde tot een schuldoffer, kon het voornemen van de Heere voortgang hebben. Alle eeuwen door zal er een volk zijn dat de lof van zijn heerlijkheid verkondigt. Dit kunnen zij doen, staande binnen het voorhangsel, omdat de Heer Jezus eens geleden heeft buiten de legerplaats en daar van God verlaten is geweest.

De plaats van smaad
Zo komen we weer bij vers 13, waar we de praktische vermaning lezen: ”Laten wij daarom tot Hem uitgaan buiten de legerplaats, terwijl wij zijn smaad dragen.” Deze plaats buiten de legerplaats was in vers 12 de plaats van het oordeel van God over de zonde. In vers 13 betekent het de plaats van smaad.

Wij kunnen niet de plaats innemen die de Heer Jezus heeft ingenomen. Hij heeft, aan het kruis, buiten de legerplaats, geleden onder het oordeel van God, Hij werd gesmaad door boze mensen. Wij kunnen wel delen in zijn smaad: wij kunnen buiten de legerplaats gaan en zijn smaad dragen.

”De ijver voor Uw huis ...”

Wij kunnen de vraag stellen: Waarom heeft Christus deze plaats van smaad ingenomen? In Ps. 69:7-10 vinden we het antwoord. Daar lezen wij de woorden van de Heer: ”De ijver voor Uw huis heeft Mij verteerd.” Hij was vol ijver (eigenlijk ”naijver”) voor God, temidden van een volk dat God haatte. Het gevolg was dat Hij behandeld werd als een vreemdeling, als een bijwoner. Het was zijn ijver die Hem bracht op de plaats buiten de poort, op de plaats van smaad en schande. Hij vertegenwoordigde God in een wereld die God haatte. Omdat Hij onder de mensen was, kregen de mensen de kans om hun haat te uiten. Zij konden hun haat tegen God uiten in hun haat tegen Christus. ”Om Uwentwil draag Ik versmaadheid”, zegt de Heer Jezus in Ps. 69:8. En: ”De smaadheden van hen die U smaden, zijn op Mij gevallen” (vers 10).

Het aardse heiligdom
De christenen worden opgeroepen om de plaats in te nemen die de mensen aan Christus hebben gegeven. Zij moeten buiten het godsdienstige systeem gaan dat Christus heeft buiten geworpen. Dit godsdienstige systeem, dat heel aantrekkelijk is voor de natuurlijke mens, wordt ”de legerplaats” genoemd. De legerplaats, in de tijd van de Hebreeën, bestond uit mensen die een uiterlijke verbinding met God hadden. Zij hadden een aardse priesterorde die tussen de mensen en God stond. Zij hadden een wereldlijk heiligdom en een voorgeschreven ritueel. Een kort overzicht van dit aardse heiligdom vinden we in Hebr. 9:1-10, waar we onder andere lezen dat ”de weg tot het heiligdom (de weg tot God) nog niet bekend gemaakt was” en dat al de gaven en slachtoffers ”het geweten niet konden volmaken”. Wij kunnen er nog aan toevoegen dat dit systeem niet met smaadheid was verbonden.

Toegang tot het hemelse heiligdom
In tegenstelling tot de Joodse legerplaats bestaat het ware christendom uit mensen die geen uiterlijke verbinding met God hebben, door hun natuurlijke geboorte, maar die een levende verbinding met God hebben, door de nieuwe geboorte. In plaats van een speciale groep die apart gezet is om het priesterambt te bekleden, zijn nu alle gelovigen priesters. In plaats van een aards heiligdom heeft de gelovige nu de toegang tot het hemelse heiligdom, tot God Zelf. Bovendien heeft een christen een gereinigd geweten. In tegenstelling tot het Jodendom heeft onze eredienst niet iets aantrekkelijks voor de natuurlijke mens, voor de mens in het vlees. Daarom heeft de christen te maken met de smaad van Christus, in een wereld die Hem verworpen heeft.

De kenmerken van christelijke kerken
Als wij zo de verschillen zien tussen het Jodendom en het christendom, kunnen wij ons afvragen, welke kenmerken de christelijke kerken en groepen rondom ons vertonen. Vertonen zij de kenmerken van de Joodse legerplaats of de kenmerken van het christendom? Wij zien, jammer genoeg, dat zij vaak kenmerken vertonen van het Jodendom. Wij zien wereldlijke heiligdommen en een orde van door mensen aangestelde priesters of predikanten, die tussen het volk van God en God staan. Zulke groeperingen kunnen de mens geen gereinigd geweten schenken en ook geen toegang tot God in de hemel geven. Zij spreken de mens in het vlees aan en wie ermee verbonden is, hoeft de smaad van Christus niet te vrezen.

Wat is nu de legerplaats?
Moeten wij hieruit afleiden dat deze kerken en groepen de legerplaats vormen? Letterlijk gezien zijn zij dat niet. Maar in zeker opzicht zijn zij erger dan de Joodse legerplaats. Want het zijn alleen maar nabootsingen van de Joodse legerplaats, met een christelijk sausje overgoten. De legerplaats was in zijn oorsprong van God. Denk maar aan Israæl in de woestijn. Het was de plaats waar God woonde, temidden van zijn volk. Toen die legerplaats de Reine uitwierp (vers 12), heeft God die plaats terzijde gesteld. Maar de grote kerkelijke groeperingen zijn gesticht door mensen. Vaak door vrome mensen, die de beste bedoelingen hadden. Wanneer de Joodse gelovigen destijds al opgeroepen werden om buiten de (Joodse) legerplaats te gaan, dan geldt voor ons nog veel meer om buiten die groeperingen te gaan die een nabootsing van de Joodse legerplaats zijn en geen plaats voor de Heer Jezus hebben.

In de legerplaats blijven?
Maar, zult u zeggen, er zijn in de kerken toch veel oprechte christenen? Moeten wij niet daar blijven, waar zoveel oprecht toegewijde christenen zijn? In antwoord op dit probleem vragen wij: laat u zich leiden door wat christenen doen of door wat God zegt? De gehoorzaamheid aan het Woord van God moet bij ons bovenaan staan. Misschien hebben sommigen niet het juiste inzicht in het Woord van God. Misschien zijn anderen bang voor de smaadheid en het lijden die het gevolg kunnen zijn van gehoorzaamheid aan het Woord van God. De vraag is, mogen wij blijven op een plaats die door het Woord van God veroordeeld wordt?

Ik ben ervan overtuigd dat vele kerken voor een groot deel bestaan uit mensen die alleen maar een belijdenis bezitten, maar geen waarachtig leven uit God. Dat daar ook veel toegewijde gelovigen zijn is niet te danken aan de groepering waarin zij zich bevinden, maar aan de soevereine genade van God. Die genade werkt in de harten tot zegen.

De overigen in Thyatira
Men kan de plaats van oprechte gelovigen, die zich in zon groepering bevinden, vergelijken met het gelovig overblijfsel in de gemeente in Thyatira (Openbaring 2). Deze gemeente droeg het kenmerk van IzÄbel en haar kinderen. Gelukkig waren er in deze gemeente ook mensen die geen kinderen van IzÄbel waren. Zij waren niet het produkt van dat boze systeem en zij bepaalden ook niet haar karakter. Wij hoeven niet te oordelen over de motieven die gelovigen ervan weerhouden om met hun kerk te breken. Zij kunnen onwetend zijn wat de waarheid betreft. Het kan hun ook aan eenvoudig geloof ontbreken. Zij kunnen bang zijn voor de konsekwenties. Familiebetrekkingen kunnen hen weerhouden. Ik vrees dat velen ook blijven, omdat zij bang zijn voor smaad. Als men een plaats inneemt buiten de grote godsdienstige kerken van het christendom en verbonden is met een verworpen Christus, samen met de armen en zwakken en verachten van deze wereld, dan gaat dat gepaard met smaad. En daarvoor deinst van nature ieder mens terug.

Uitgaan tot Hem
Gelukkig kunnen wij verlost worden van de menselijke vrees om smaad te moeten ondergaan. In vers 13 lezen wij: Laten wij tot Hem uitgaan. Dit is heel belangrijk, want dit is een positieve reden om de legerplaats te verlaten. Alleen maar de legerplaats verlaten is negatief, maar uitgaan tot Christus is positief. We breken niet alleen met het verkeerde, met het kwade, maar er is meer, wij gaan naar Christus. Het is een scheiding van iets met een positief doel voor ogen.

Van de ene legerplaats naar de andere?
Als wij buiten de legerplaats gaan, zonder Christus voor ogen te hebben, zijn wij sektarisch. Het zou betekenen dat wij de ene legerplaats verlaten en een andere (verbeterde?) legerplaats zouden binnengaan. Dit is vaak het geval geweest bij groepen die zich losmaakten van de bestaande kerken. Oprechte christenen zagen het kwaad in de kerk waartoe zij behoorden. Daarom vormden zij een andere groepering, om te protesteren tegen het kwaad en om een bepaalde waarheid te handhaven. Maar vervolgens bevonden zij zich in een andere legerplaats, die na verloop van tijd even verdorven was als de groep die zij oorspronkelijk hadden verlaten. Laten wij daarom gezamenlijk tot Hem uitgaan. Hij is het waard.

Een bepaalde waarheid centraal stellen
Wij mogen kostbare waarheden belijden, zoals de waarheid van de komst van de Heer, de aanwezigheid en de inwoning van de Heilige Geest, de waarheid van het ene lichaam. Maar als wij ons afscheiden van de godsdienstige groepen rondom ons, alleen om deze belangrijke waarheden te handhaven, vormen wij een sekte. Dat is vaak het geval bij groepen die zich afgescheiden hebben. Sommigen noemen zich naar de doop, die zij zo belangrijk vinden. Anderen vinden de gaven van de Geest heel belangrijk en vormen één van de vele pinkstergroeperingen. Anderen stellen de komst van Christus centraal, weer anderen het houden van de sabbat. Zo zijn er veel variaties mogelijk. Steeds wordt dan een bepaalde waarheid centraal gesteld en vormt men een groep, om deze waarheid te handhaven.

Christus alleen moet centraal staan.
Er is maar één manier om gescheiden te zijn van het kwaad en de waarheid te handhaven, zonder sektarisch te worden. Dat is uitgaan ”tot Hem”. Christus is het hoofd van het lichaam. Hij moet centraal staan. Als wij niet vergaderen rondom Hem, maar rondom een bepaalde waarheid, zijn wij sektarisch. De woorden van de Heer Jezus: ”Wie niet met Mij bijeenbrengt (of: ”vergadert”), verstrooit” (Luk. 11:23) hebben ons veel te zeggen, zij bevatten een ernstige waarschuwing. J.N. Darby zei er het volgende over: ”Niet de christenen, maar Christus vormt het middelpunt van de gedachten van God. Wij kunnen christenen bijeenbrengen, maar als Christus niet het middelpunt vormt, dan verstrooien wij. God kent geen ander middelpunt van samenkomen dan de Heer Jezus. Wie niet rondom Hem vergadert, die is bezig te verstrooien. Wij zijn van nature sektarisch, daarom moeten wij waakzaam zijn voor dit gevaar. Ik kan Christus niet het centrum van mijn inspanningen maken, als Hij niet het middelpunt van mijn gedachten is.”

Enkele kenmerken van het volk van God
(Vers 14-21). Na de oproep van de schrijver aan de Hebreeën om tot Christus te gaan buiten de legerplaats, wijst hij ons op enkele zegeningen en voorrechten die bestemd zijn voor hen die aan deze oproep gehoorzamen.

1. Zij vormen een volk van pelgrims: ”Wij hebben hier geen blijvende stad, maar wij zoeken de toekomstige” (vers 14). Pas als wij buiten de legerplaats zijn gegaan, kunnen wij ons ware karakter als vreemdelingen en bijwoners openbaren. Een vreemdeling is iemand die hier geen blijvende stad heeft, een pelgrim is iemand die de toekomstige stad zoekt. Misschien zijn wij wel heel zwak in het openbaren van ons karakter van vreemdelingen en bijwoners, maar als wij in de legerplaats gebleven waren, was het vrijwel onmogelijk dit kenmerk te openbaren.

2. Zij vormen een volk van aanbidders: ”Laten wij dan door Hem voortdurend een lofoffer brengen aan God” (vers 15). In de legerplaats is het moeilijk de Vader te aanbidden in geest en waarheid. Daarbuiten is het mogelijk, niet alleen aanbidders individueel te ontmoeten, maar ook een gezelschap van aanbidders.

3. Zij behoren zorg voor elkaar te dragen, elkaar wel te doen en hun goed met elkaar te delen. Zo worden ook wij opgeroepen de weldadigheid en mededeelzaamheid niet te vergeten (vers 16).

4. Er moet ook gewaakt worden over de zielen. Wij moeten gehoorzaam zijn aan onze voorgangers en onderdanig zijn aan hen die het goede voor onze zielen zoeken. Zij zijn door God aangesteld en moeten ook aan Hem rekenschap afleggen (vers 17).

5. Zij moeten ook een biddend volk zijn, waar de mensen die zorg dragen voor de zielen, gedragen worden door het gebed van de gelovigen. De voorgangers waken over de gelovigen (vers 17) en de gelovigen bidden voor de voorgangers (vers18,19). Evengoed als de gelovigen de dienst van de voorgangers nodig hebben, hebben de voorgangers het gebed van de gelovigen nodig.

6. Zij behoren een volk te zijn dat de wil van God doet en niet de wil van het vlees of de wil van de mens. Op zo’n volk rust het welbehagen van God (vers 20,21).

7. Tenslotte moeten zij een volk zijn tot eer van Christus: ”Hem zij de heerlijkheid tot in alle eeuwigheid” (vers 21).

”Hem zij de heerlijkheid...”
De Brief aan de Hebreeën begint met Christus in heerlijkheid. Vervolgens zagen wij een gezelschap van gelovigen dat op weg is naar de heerlijkheid. Nu, aan het eind van deze Brief, zien we wat het verlangen van God is, namelijk dat zij die op weg zijn naar de heerlijkheid, hier op aarde de plaats innemen buiten de legerplaats, met Christus. En dat zij zijn tot heerlijkheid van Christus, zolang zij hier op aarde zijn. En voor eeuwig in de heerlijkheid.

Wandelen waardig de roeping waarmee wij geroepen zijn
Wat zijn het geweldige dingen die wij overdacht hebben! Wij zagen een gezelschap van mensen die tot Christus zijn gegaan en die een plaats innemen buiten de legerplaats en zijn smaad dragen. Zij vertonen de kenmerken van pelgrims, zij vormen een volk van aanbidders, zij dragen zorg voor elkaar en zij waken over de zielen van hun medegelovigen, zij zijn een biddend volk, zij doen de wil van God en leven tot eer en heerlijkheid van Christus. Wij weten hoe zwak en onvolkomen wij zijn in deze dingen. Wij kennen onze gebreken en tekortkomingen. Laten wij moedig voorwaarts gaan en proberen te beantwoorden aan onze hoge roeping en niets anders voor ogen te hebben dan de verheerlijking van Christus.

(c) copyright Uit het Woord der Waarheid, Winschoten, mei ’88
Met toestemming overgenomen voor electronische distributie door Bijbelstudie-BBS

Terug naar document-overzicht
Dit artikel wordt u aangeboden door Het BijbelArchief.
Mocht u vragen en/of opmerkingen hebben over dit artikel kunt u contact opnemen met de aanbieder.