II Tessalonicenzen 2 (1)

De tweede brief aan de Thessalonikers
Hoofdstuk 2
deel 1
F. Jabini

Overzicht
Om dit hoofdstuk beter te begrepen geef ik van de eerste twaalf verzen een schematisch overzicht.

A. Twee onderwerpen: (1)

1. De komst van de Heer Jezus

2. Onze bijeenvergadering tot Hem.

B. De dag van de Heer is nog niet gekomen (2)

C. Wat gaat aan die dag vooraf? (3,4)

1. De afval

2. Openbaring van de mens van de zonde

a. Hij is de zoon van het verderf

b. Hij verzet en verheft zich tegen God en elk voorwerp van verering

c. Hij gaat in de tempel zitten

d. Hij vertoont zichzelf dat hij God is.

D. De mens van de zonde (5-10a)

1. Hij wordt (nog) tegengehouden

2. De verborgenheid van de wetteloosheid werkt echter al

3. Hij gaat zich tenvolle openbaren als de weerhouder is weggenomen

4. De Heer Jezus zal hem verteren door de adem van zijn mond en teniet doen door de verschijning van zijn komst.

5. De komst van de wetteloze is naar de werking van de satan:

1. Met allerlei kracht en tekenen en wonderen van de leugen

2. Met allerlei bedrog van de ongerechtigheid voor hen die verloren gaan

E. Zij die verloren gaan (10b-12)

1. zij hebben de liefde tot de waarheid niet aangenomen

2. God zendt hen een werking van de dwaling

3. zij zullen geoordeeld worden

Dit schema helpt om ons een beeld te vormen van deze verzen. Hier gaat de apostel in op het probleem van de Thessalonikers.

”Wij vragen u echter, broeders, in verband met de komst van onze Heer Jezus Christus en onze bijeenvergadering tot Hem, dat u niet zo snel in uw denken geschokt of verschrikt wordt, noch door geest, noch door woord, noch door brief als van ons, alsof de dag van de Heer al aangebroken zou zijn” (vers 1,2).

Nadat de apostel in hoofdstuk 1 het probleem op een juiste manier heeft aangepakt, vraagt hij de broeders om niet zo snel in hun denken geschokt te zijn (vers 2). De dag waarover de dwaalleraars gesproken hebben zou niet over hen komen. Zij zouden in de tijd dat die dingen gaan gebeuren in de hemel zijn. Nu (in dit hoofdstuk) gaat de apostel spreken over de dag van de Heer.

”Komst”
In vers 1 wordt over twee dingen gesproken. De komst van onze Heer en onze bijeenvergadering tot Hem. In hoofdstuk 1 hebben wij deze onderwerpen al genoemd. De komst van de Heer is een komst die gekenmerkt wordt door een paar gebeurtenissen. Deze komst begint met het wegnemen van de gelovigen (1Thess. 4:15-18). De gelovigen worden tot de Heer bijeenvergaderd. Dat is een bijzondere gebeurtenis, de eerste in de reeks van dingen die verband houden met de komst van de Heer. Het hoogtepunt van zijn komst vinden wij in vers 8, namelijk zijn verschijning, als Hij openlijk gezien zal worden door allen.

”Bijeenvergadering”
Dit zelfstandige naamwoord komen wij slechts twee keer tegen in het Nieuwe Testament. In Hebr. 10:25 en hier. De betekenis van dit woord is: het bijeenvergaderen tot iets. In ons vers worden de gelovigen bijeenvergaderd tot de Heer Jezus Christus. De Heer Jezus is het middelpunt van deze bijeenvergadering. Als Hij komt zal het zo zijn. Maar zo wil Hij het ook nu reeds op aarde (Hebr.10:25). Zie ook Matt. 18:20 waar we bijna hetzelfde woord hebben. Naar deze bijeenvergadering moeten de gelovigen met verwachting uitkijken. Het feit dat dit nog niet had plaats gevonden is een bewijs dat de dag van de Heer nog niet was aangebroken. Bij het bijeenvergaderen van de gelovigen tot Hem zullen de ongelovigen Hem niet zien. Hij zal verborgen blijven voor hun ogen. Zij zullen wel zijn tegenwoordigheid voelen in zijn handelingen (Zie Openb. 6:16,17 en andere verzen).

”Geschokt”
Door toedoen van anderen, de valse leraars, werden de Thessalonikers geschokt. De betekenis van het woord dat met ”schokken” is vertaald, is: ”heen en weer schudden, heftig bewegen, doen wankelen”. Het woord werd ook gebruikt voor een aardbeving. Het verlangen van de schrijvers was, dat het denken van de broeders niet heen en weer geschud zou worden door de valse leraars. De tijd waarin het woord staat geeft aan dat deze gelovigen een schok hebben gehad. Zij wisten heel goed welke schok de apostel bedoelde. Dat moest niet meer gebeuren.

”Verschrikt”
De tegenwoordige tijd waarin dit woord hier staat geeft aan dat de handeling van het verschrikken doorgaat, niet is afgesloten. Wat de broeders hier vragen is, dat de gelovigen niet meer zo snel in blijvende angst zullen leven. De komst van de Heer heeft voor de gelovigen een bijzondere betekenis. Dat konden zij ook al weten uit de Eerste Brief. De dag van de Heer zou hen niet verrassen als een dief in de nacht. Paulus en de anderen hadden hen er reeds op gewezen dat de dag van de Heer voor de ongelovigen een verrassing zou zijn. Maar voor hen niet. Want zij zullen, als die dag aanbreekt, reeds bij de Heer zijn.

”Noch door geest, noch door woord”
De valse leraars hebben hun leer op drie wijzen proberen door te drukken: 1. door geest, 2. door woord en 3. door een brief, die van de drie broeders afkomstig zou zijn. Wat zij leerden was niet zomaar een vergissing, maar een goed opgezet plan. De valse profeten beweren ten eerste een boodschap van de Heer te hebben gehad. Een openbaring. Zo horen wij het vandaag ook. Vele mensen beweren een bijzondere openbaring of een visioen van de Heer te hebben gehad. In dit geval was het nog verkeerd ook. Bovendien hebben ze valse woorden gesproken tijdens een ”preek”. In het begin van de gemeente konden de broeders die een woord hadden tot opbouw, vertroosting en vermaning hadden, dit direkt aan de gelovigen doorgeven (1Kor. 14: 1-3). Dat is natuurlijk een beginsel dat van kracht blijft! De valse leraars hebben hier misbruik van gemaakt.

”Noch door brief als van ons”
Wij kunnen bij deze uitdrukking niet denken aan de Eerste Brief aan de Thessalonikers. Het gaat ook niet om een ”andere” brief van Paulus die verloren is gegaan. Wij moeten hier denken aan een brief die geschreven is door de valse leraars en ondertekend was met de naam van Paulus. Sommige uitleggers verbinden de woorden ”als van ons” met geest, woord en brief. Anderen verbinden het met brief alleen. Weer anderen verbinden het met woord en brief. De valse leraars hebben een brief geschreven en die voorzien van een valse handtekening. Wij kunnen hier niet spreken van mensen die bedrogen zijn. Het zijn mensen die erop uit waren de gelovigen in de war te brengen.

Vandaag moeten wij er ook voor oppassen. Velen beweren een boodschap van de Heer te hebben ontvangen, om door te geven. Als wij echter dat wat er gezegd wordt toetsen aan Gods Woord (zie 1Kor. 14:29), dan zien wij vaak dat het tegen het Woord van God ingaat. We behoren afstand te nemen van zulke dingen.

De Thessalonikers wisten heel goed dat ze de profetieën moesten beoordelen en het goede moesten behouden (1Thess. 5:20). De boodschap van de valse leraars was dus in tegenspraak met het Woord van God. Want zij zeiden dat de dag van de Heer reeds was aangebroken. Dat is onmogelijk.

De dag van de Heer is de dag (tijd) waarop de Heer deze aarde, in het bijzonder Israël, zal bezoeken. Het is een dag van vergelding. Dan zullen de mensen die de gelovigen nu verdrukken verdrukt worden. Het is dus niet een dag voor hen die de Heer toebehoren. Het lijden van de gelovigen in deze tegenwoordige tijd kan niet gebruikt worden om aan te geven dat de dag van de Heer al is aangebroken.

Met welk een tederheid worden de gelovigen hier aangesproken. Zij worden broeders genoemd. De drie schrijvende broeders spreken niet vanuit de hoogte tot deze jonge gelovigen. Ze kenden de gevaren die er voor hen waren. In 1Joh. 2:18-27 vinden wij een onderwijzing ten aanzien van de kinderen. Het grootste gevaar waaraan zij bloot staan is het werk van de antichrist.

”Alsof de dag van de Heer al aangebroken zou zijn”
Dit is een goede vertaling van het Grieks. Het is dus niet zoals de Statenvertaling het vertaald heeft, met ”aanstaande ware”. Deze betekenis heeft dat woord nooit. De vertaling van het NBG, ”(reeds) aanbrak” is ook fout. In andere Griekse teksten, waar dit woord ook wordt gebruikt, vinden we uitdrukkingen zoals ”deze maand en dit jaar”. Dus tegenwoordig, op dit moment. Vele uitleggers zijn er mee eens dat we het woord zo moeten vertalen.

Laten wij nu eens gaan kijken naar het gebruik van dit woord in het Nieuwe Testament. De eerste verwijzing vinden we in Rom. 8:38 waar over tegenwoordige en toekomstige dingen wordt gesproken Zie ook 1Kor. 3:22 en 1Kor. 7:26 (de tegenwoordige nood). In Gal. 1:4 hebben we de tegenwoordige boze eeuw. In 2Tim. 3:1 lezen wij over zware tijden die er zullen zijn. De laatste verwijzing in het Nieuwe Testament is Hebr. 9:9. Deze plaatsen laten al voldoende zien dat het woord ”tegenwoordig” betekent. Dus niet zoals de NBG en de Statenvertaling het hebben vertaald. Wat de apostel zegt is, dat de dag van de Heer nog niet tegenwoordig is, zoals de valse leraars beweren. De dag is wel toekomstig, maar nog niet tegenwoordig. Dat wil zeggen, we leven nog niet in die dag.

Toekomst
De dag van de Heer ligt nog in de toekomst. In de volgende verzen zullen wij zien waarom wij nu niet in de dag van de Heer leven. Er moeten eerst enkele dingen gebeuren voordat de dag van de Heer kan aanbreken. Dat is in overeenstemming met hetgeen wij vinden in het Oude Testament. Wij willen wijzen op de vele teksten in het Oude Testament. Als wij die in hun verband lezen, zien wij dat de leer van de profeten in het Oude Testament overeenkomt met wat we hier vinden. Het kan ook niet anders. Zie Jesaja 2, 3 ,7 enzovoort; Joël 1, 2 en 3; Amos 5 en andere plaatsen. Zie verder TERZIJDE 1. De dag van de Heer is dus nog niet aangebroken.

De Statenvertaling leest hier, met enkele handschriften, de dag van Christus. De dag van Christus is niet identiek aan de dag van de Heer. Sommigen denken dat beide dagen niet moeten worden onderscheiden. Maar een studie over de uitdrukking ”dag van Christus” zal duidelijk maken dat er wel verschil is. De dag van Christus staat niet in verbinding met oordeel over de ongelovigen, zoals de dag van de Heer. De dag van Christus ziet meer op de ”dag” waarin Christus de zijnen gaat belonen (1Kor. 1:8; Fil. 1:6,10; 2:16). De juiste lezing hier is de dag van de Heer.

Terzijde 1

De dag van de Heer
In het Oude Testament wordt veel over deze periode gesproken. In het Nieuwe Testament vinden we ook enkele verwijzingen naar die dag. Het gaat niet om een dag van vierentwintig uur, maar om een bepaalde periode. We noemen zeven dingen die aan die dag voorafgaan:

1. De zending van Elia (Mal. 4:5).

2. Vreselijke tekenen in de hemel (Joël 2:1-12,30,31; Matt. 24:29; Hand. 2:19vv).

3. De mensen op aarde zullen die dag niet verwachten (1Thess. 5:1-3).

4 en 5. De afval en de mens van de zonde moeten eerst komen (2Thess. 2:3).

6. De gelovigen moeten eerst opgenomen worden (2Thess. 2:1,6 en 7, zie uitleg).

7. De oordelen van God (Zie Openbaring 6-19 en vele plaatsen in het Oude Testament).

Deze gebeurtenissen vinden niet plaats op de dag zelf. Zij gaan aan de dag vooraf. Bij nauwkeurig vergelijken van de tekstplaatsen in het Oude en Nieuwe Testament zien we dat de dag begint met de komt van Christus op aarde (Matt. 24:29,30), als Hij gaat oordelen over de volken (Joël 2:1vv; Mal. 4:1 en andere). Maar volgens 2Petr. 3:9 gaat deze dag door tot het moment dat de hemelen met gedruis voorbij zullen gaan en de aarde en de werken erop gevonden zullen worden. Dat is tot het einde van het Duizendjarige Rijk (zie Openb. 21:1vv). Zie ook in Zacharia 14. Men leze dit hoofdstuk zorgvuldig. Er wordt daar in vers 1 gesproken over een dag voor de Heere, waarbij de volken zullen strijden tegen Jeruzalem (vers 2-5). Dan zal de Heere Zelf strijden voor Jeruzalem. In vers 8 en volgende gaat het onderwerp van de dag van de Heer door. Zie ook vers 20. In deze verzen zien we heel duidelijk dat het om de periode van duizend jaren gaat die in het Boek de Openbaring wordt genoemd. Onze conclusie is, dat de dag van de Heer begint met de komst van de Heer Jezus en doorgaat tot het ”begin” van de nieuwe hemel en de nieuwe aarde. Dan begint de dag van God (2Petr. 3:12).

”Laat niemand u op enigerlei wijze bedriegen, want die komt niet als niet eerst de afval gekomen is en de mens van de zonde geopenbaard is, de zoon van het verderf, die zich verzet en zich verheft tegen al wat God heet of een voorwerp van verering is, zodat hij in de tempel van God gaat zitten en zichzelf vertoont dat hij God is. Herinnert u zich niet dat ik u dit gezegd heb, toen ik nog bij u was?” (vers 3-5).

In deze verzen zien wij waarom de dag van de Heer niet nu al tegenwoordig kan zijn. Aan die dag gaat de afval en de komst van de mens van de zonde vooraf. Om dit te begrijpen moeten wij de verzen een beetje anders lezen. Van achteren naar voren. Voordat die dag kan komen moet de afval komen. Maar de afval kan niet komen als de mens van de zonde niet geopenbaard is (Sommige uitleggers zijn het niet eens met deze volgorde). Voor alle duidelijkheid zegt de apostel erbij wie hij bedoelt. De mens van de zonde die de Heer bij zijn komst teniet gaat doen! Wel, als die dingen niet hebben plaats gevonden, kan de dag van de Heer niet aanbreken.

Zware tijden
De geschiedenis van de christelijke kerk op aarde is niet rooskleurig. Op vele plaatsen in het Nieuwe Testament vinden wij verwijzingen hiernaar. In Hand. 20:29 zegt Paulus, dat na zijn heengaan wrede wolven de gemeente zullen binnenkomen die de kudde niet zullen sparen. In 1Tim. 4:1 zegt de Geest nadrukkelijk dat in latere tijden sommigen van het geloof zullen afvallen. In 2Tim. 3:1 lezen wij dat er in de laatste dagen zware tijden zullen komen. In 1Joh. 2:18 lezen we over de vele antichristen die gekomen zijn. De zeven brieven in Openbaring 2 en 3 laten hetzelfde zien. Het is een verschrikkelijke achteruitgang.

Sommigen laten dingen los
In onze dagen kunnen wij dat ook heel goed merken. Velen die ”lauw” zijn geworden. Men vindt het gewoon om te zeggen dat er fouten in de Bijbel staan. De wonderen van de Heer Jezus, zo zeggen ze, zijn niet echt gebeurd. Ja mag het geloven, maar als je het niet gelooft is het ook niet erg. De Boeken van de Bijbel zijn niet historisch. Anderen spreken over blunders in de Bijbel. Zo is de tijd waarin we leven. En toch is dit niet de afval waarvan gesproken wordt in dit vers. Nu, in onze tijd, zijn het sommigen die afvallen van het geloof. Dat wil zeggen dat er sommigen zijn die de geloofswaarheden loslaten. Niet alle gelovigen doen dat. Bij afvallen moeten wij niet denken aan het ”verloren gaan” van gelovigen! Want gelovigen kunnen niet verloren gaan1. Waar het om gaat is dat gelovigen de waarheden, zoals die ons gegeven zijn in Gods Woord, loslaten. Maar in de toekomst, als de gelovigen die nu leven niet meer op aarde zijn, zullen de mensen (naam-christenen) die dan op aarde zijn, alles wat met God te maken heeft loslaten. Dat is de afval.

”De afval”
Er zijn enkele uitleggers die dit woord niet negatief uitleggen, zoals wij gedaan hebben. Zij zeggen dat het woord ”vertrek” betekent. Zij zien in dit woord een verwijzing naar de opname van de gelovigen waarover in 1Thess. 4:15-18 is gesproken. Het is ongetwijfeld waar dat de gelovigen worden opgenomen voor de grote verdrukking. Maar dat kunnen wij niet halen uit dit woord! Sommigen denken dat we hier te maken hebben met een politieke afval. In de Bijbel wordt dit woord gebruikt voor de afval van de ware godsdienst. Zie Joz. 22:22 (NBG, opstand of trouwbreuk tegen de Heere); 2Kron. 29:19 (door zijn ontrouw ontwijd heeft; 2Kron. 33:19; Jer. 2:19). In het Nieuwe Testament staat het woord in Hand. 21:21 en hier. Dit gebruik van het woord laat zien dat het gaat om een afval van de ware Godsdienst.

”De mens van de zonde”
Maar er is meer. Er komt ook een mens van de zonde. Sommige handschriften lezen in plaats van zonde wetteloosheid. Zie Ps. 89:23, zoon van wetteloosheid. Het gaat hier om een mens die gekenmerkt wordt door de zonde of de wetteloosheid. In hem neemt de zonde zijn volle gestalte. Hij is ook de zoon van het verderf. In Joh. 17:12 wordt deze uitdrukking gebruikt voor Judas. De bestemming van de mens van de zonde is het verderf. Naast de zoon van het verderf zijn er ook anderen die het verderf tegemoet gaan. Zie vers 10, hen die verloren gaan. Letterlijk, de verloren gaanden.

De mens van de zonde (1) wordt in dit gedeelte op verschillende manieren genoemd.

Hij is (2) de zoon van het verderf (vers 3).

Hij is (3) de wetteloze (vers 8).

Het is (4) de antichrist waarover Johannes spreekt in 1Joh. 2:18. Hij loochent de Vader en de Zoon.

In Openb. 13:11-16 is hij (5) het beest uit de aarde, met twee horens, aan die van een lam gelijk. Hij bootst Christus na.

Hij is in Openb. 16:13 en 19:20, (6) de valse profeet. Hij zal een verkeerde boodschap doorgeven. In het Oude Testament vinden wij ook enkele uitdrukkingen die wijzen naar deze mens van de zonde:

(7) De dwaze en nietswaardige herder in Zach. 11:15,17;

(8) De koning in Dan. 11:36.

De Heer Jezus zegt in Joh. 5:43 dat de Joden (9) de ander, die in zijn eigen naam zou komen, zouden aannemen. Hier gaat het om de mens van de zonde. Wel, de afval was nog niet gekomen. De mens van de zonde, de zoon van het verderf was er ook nog niet. Dan is de dag van de Heer ook nog niet aangebroken. Trouwens, de zoon van het verderf heeft zich nog niet in de tempel gezet om zich te laten aanbidden als God.

Nu nog niet
Het is nog niet zover. Ook al is er onder de belijders van het christelijke geloof zoveel dat tot oneer van God is, er is toch nog geen openlijke aanbidding van één die zich God noemt. Wij zien wel dat men er naar toe werkt. Al de godsdiensten worden bij elkaar gebracht. Zij zullen dan één leider hebben. Iemand heeft een keer gezegd: ”Wij wachten op een mens die orde brengt, of het nu een god of een duivel is.” (Oud-minister Spaak van België). De dingen die we nu zien - Wereldraad van kerken; de New age beweging enzovoort - bereiden de komst van de antichrist voor. Zij werken al eraan. Maar van een openlijke verering van de boze door allen is nog geen sprake. In vers 6 en 7 zien wij waarom dat nog niet is gebeurd. Volgens vers 4 zal deze mens van de zonde doen alsof hij God is. Zie Jes. 14:14; Ezech. 28:2,6 en 9.

”De tempel van God”
De meningen over deze tempel lopen uiteen. Er zijn mensen die denken aan:

1. De gemeente (1Kor. 3:16vv, 6:19; 2Kor. 6:16).

2. De tempel in Jeruzalem (Ps. 5:8, 78:1, 137:2).

3. De heilige hemelse tempel, waar God zit op zijn troon. Het gaat mijns inziens hier om een letterlijke tempel. Net zoals Antiochus Epiphanes de tempel had verontreinigd, zo zal de mens van de zonde, de antichrist, zich in de toekomst ook zetten in een letterlijke tempel in Jeruzalem. In het Boek de Openbaring lezen wij ook iets over een tempel. In hoofdstuk 11 vers 1 wordt gesproken over een tempel, een altaar en ook over mensen die daarin aanbidden. De gruwel van de verwoesting waarover Daniël gesproken heeft (Dan. 9:27) wordt door de Heer Jezus aangehaald in zijn rede over de laatste dagen (Matt. 24:15). De heilige plaats is in dat vers de tempel. Er zal in de toekomst een tempel gebouwd worden. In deze tempel zal de antichrist zich zetten. Wij weten niet hoe het zal gaan met deze tempel. Misschien wordt die verwoest door de koning van het noorden die Jeruzalem zal veroveren vlak voor de komst van de Heer Jezus (Zach. 14:1-5). Wij moeten deze tempel niet verwarren met de tempel die tijdens het Duizendjarige Rijk gebouwd zal worden (Zie Ezechiël 40 - 43).

”En zichzelf vertoont dat hij God is”.
De mens van de zonde gaat in de tempel zitten. Daar gaat hij zichzelf vertonen. Hij gaat aan de mensen laten zien wie hij is. Zo moesten de regeerders in die tijd zich vertonen. En dat gebeurde met allerlei uiterlijke manifestaties. In Hand. 2:22 lezen we dat Jezus de Nazoreëer door God aan de mannen van Israël is bevestigd (of vertoond) door wonderen en tekenen en krachten. God heeft de Heer Jezus vertoond. De mens van de zonde gaat zichzelf vertonen. En niet één keer. Hij gaat zichzelf in de tempel blijvend vertonen alsof hij god is. De mens van de zonde wil niet laten zien dat hij een god is (vergelijk NBG). Hij doet alsof hij de ware God is. Hij gaat in de tempel van God en daar vertoont hij zichzelf als de levende god. Vele keizers hebben zich in het verleden god genoemd. Caligula bijvoorbeeld wilde, rond 39-41 na Christus, een beeld van zichzelf in de tempel in Jeruzalem zetten. Nero werd later ”de goede god” genoemd. Met de komst van de mens van de zonde zal de ”keizerverering” herleven en een ergere vorm aannemen. Waarbij de ware dienst aan de levende God stop gezet gaat worden. De mens van de zonde neemt dan Gods plaats in.

”Dat ik u dit gezegd hebt”
De dingen waarover nu gesproken wordt, zijn niet onbekend voor de Thessalonikers. Paulus had hen er al over gesproken. Hij heeft dat herhaaldelijk gedaan. De dingen die in verband staan met de komst van de Heer horen bij de prediking van het evangelie. Wij vinden die vaak moeilijk omdat ze onze nieuwsgierigheid niet bevredigen. En toch zijn het de basisdingen van het christelijk geloof. In 1Joh. 2:18-27 wijst Johannes de kinderen, de jongsten in de familie van God, op de komst van de antichrist en de antichristen die er nu zijn. Dit om hen te beschermen tegen de gevaren van de dwaalleraars. Dat hebben de jonge gelovigen ook vandaag nodig. Er zijn vele antichristen uitgegaan in de wereld van vandaag.

Terzijde 2

De mens van de zonde
De vraag wie of wat de antichrist is heeft vele uitleggers bezig gehouden. De antwoorden die gegeven woorden op de vraag zijn zeer verschillend. Sommige mensen zien de Paus als de antichrist. Maar is dat wel waar? Wat weten we in de Bijbel van de antichrist? Wij zullen kijken naar de Bijbelse gegevens en zullen aan de hand daarvan de verschillende meningen bespreken.

Wie is de antichrist?
Een Jood. In 1Joh. 2:22 vinden we een belangrijke opmerking over de antichrist. 1. Hij loochent dat Jezus de Christus is. 2. Hij loochent de Vader en de Zoon. Wij vinden in dit gedeelte twee belangrijke dingen. De antichrist loochent de waarheid zoals die gevonden wordt bij de christenen, namelijk de Vader en de Zoon. En ook loochent hij dat de Heer Jezus de Christus van de Joden is. De antichrist is iemand die zowel het christelijke als het joodse geloof verloochent. In Dan. 11:36,37 zien we dat de antichrist (de koning) geen acht zal slaan op de goden (het is ook mogelijk om hier niet goden, maar God te vertalen) van zijn vaderen. De God van de vaderen is de Heere. De God van Abraham, Izaäk en Jakob. De antichrist, kennelijk een Jood, wil dus niets te maken hebben met de God van zijn vaderen. Als eerste conclusie kunnen we zeggen dat de antichrist een Jood is. Misschien moeten we zeggen een Jood die het christelijke geloof heeft beleden en losgelaten.

De koning
Wij hebben al gewezen op Dan. 11:36vv, waar over ”de koning” wordt gesproken. Deze koning is niet dezelfde als de koning van het noorden of zuiden. Zie vers 40, waar waar de koningen van het noorden en het zuiden tegen deze ”koning” zullen strijden. Deze koning is een andere. Wij mogen naast een vervulling van enkele profetieën in het verleden de toekomstige vervulling niet uit het oog verliezen. De koning die we hier vinden, is een beeld van de komende koning, de antichrist. Op enkele andere plaatsen vinden wij dat ook (Jer. 4:9; Dan. 8:9-11). Deze koning zal regeren over Israël. In Jes. 57:9 zien we dat de Joden geschenken (olie) brengen naar Moloch (of, tot de koning). In Zach. 11:6 lezen we dat God de inwoners van de aarde (of het land; het hebreeuwse woord heeft beide betekenissen) zal geven in de hand van hun koning. De betekenis is dan dat de inwoners van het land (Israël) gegeven zullen worden in de hand van hun koning, de antichrist. De regering van de antichrist over Israël zal in de toekomst plaats vinden. Vele plaatsen in Gods Woord laten duidelijk zien dat het volk Israël in de toekomst in het land zal wonen. Een duidelijke beeld vinden we in Ezechiël 36 en 37. In hoofdstuk 36 zien we dat het land weer bewoond zal worden. De Joden zullen er weer heen gaan. In hoofdstuk 37 zien we dat dit gaan in ongeloof zal zijn. Later zullen ze leven uit God ontvangen. De tien en de twee stammen zullen herenigd worden. Vervolgens zien we dat er vijanden zullen komen die tegen Israël zullen strijden ( Ezechiël 38 en 39). Vanaf hoofdstuk 40 hebben we de zegeningen die zullen komen na al deze dingen, in het Vrederijk. Het is dus duidelijk dat Israël een toekomst heeft. Zij zullen als volk in ongeloof in het land wonen, een periode van verdrukking meemaken, tot bekering komen en daarna delen in de zegeningen van God in het Duizendjarige Rijk (Zie ook Jesaja 18, Jer. 3:17,18; 31:27-40; 33:14-16; Hos. 3:4,5; Joël 2:28-3:2; Zach. 9:9-13; 10:6-12; 12:9-14; 14 enz.). Wel, als de Joden in ongeloof het land zijn binnen gegaan zullen zij de antichrist als koning aannemen, van wie Christus gezegd heeft dat de Joden hem zullen aannemen die komt in zijn eigen naam(Joh. 5:43).

Een religieuze leider
In het Oude Testament vallen vooral de politieke activiteiten van de antichrist op. In het Nieuwe Testament zijn het vooral zijn religieuze activiteiten die opvallen. In ons hoofdstuk zien we dat hij zich in de tempel zet, alsof hij God is. Hij wil aanbidding ontvangen. In Openb. 13:11vv zien we dat hij ervoor zorgt dat de mensen het beeld van het eerst beschreven beest zullen aanbidden.

”En nu, u weet wat hem tegenhoudt, opdat hij geopenbaard wordt op zijn tijd. Want de verborgenheid van de wetteloosheid werkt al. Alleen hij die nu tegenhoudt, blijft totdat hij weggenomen wordt” (vers 6,7).

In deze verzen vertelt de apostel ons weer over enkele dingen die de komst van de wetteloze tegenhouden. In vers 1-5 hebben wij gezien dat de mens van de zonde zich zal openbaren en daarna zal er een afval komen. Maar deze dingen kunnen nog niet gebeuren omdat de gelovigen nog niet bijeenvergaderd zijn tot de Heer. In de verzen 6-12 zien we dat de wetteloze zich nog niet kan openbaren omdat er een weerhouder is. In dit tweede gedeelte vinden we dus dezelfde dingen als die we in het eerste gedeelte (vers 1-5) hebben gezien. De mens van de zonde, de wetteloze, kan zich nog niet ten volle openbaren.

”En nu, u weet wat hem tegenhoudt”
Deze woorden sluiten aan bij het betoog in vers 4. Vers 5 is een tussenzin. De mens van de zonde zal zich in de tempel van God zetten, maar dat is nog niet zo ver, want er is een tegenhouder. En dat wisten de Thessalonikers heel goed. Wij moeten ”en nu” niet verbinden met tegenhouden (dus ”u weet wat hem nu tegenhoudt”), wat grammatikaal wel mogelijk is, maar met ”u weet” (dus ”u weet nu”).

Wat tegenhoudt en Hij die tegenhoudt
Er wordt gesproken over ”twee” weerhouders. Het ene is ”wat” (vers 6), het andere is een persoon, ”hij” (vers 7). Er zijn in de loop der eeuwen verschillende verklaringen gegeven over deze verzen. Velen hebben zich afgevraagd wie of wat de weerhouder precies is. De gelovigen in Thessalonika wisten het heel goed. Het was niet nodig er nader over te schrijven. Dat geeft ons nu een probleem. Wij kunnen uit het verband wel proberen af te leiden waar het om gaat. Enkele verklaringen zijn: de Romeinse staat (de keizer); na de val van het Romeinse Rijk de regeringen in het algemeen; weer anderen zeggen dat het om Paulus gaat of om de prediking van het evangelie; dat het de satan is, of engelen, of de gemeente, of de Heilige Geest; daarnaast worden er verschillende personen uit de geschiedenis genoemd. Veel van de aangevoerde personen bestonden nog helemaal niet toen de Brief geschreven werd. De Thessalonikers kenden ze ook niet. Andere aangevoerde personen bestonden wel toen de Thessalonikers leefden, maar voldoen niet aan de voorwaarden die in dit gedeelte genoemd worden.

Het gaat om iets of iemand die (1) er was in de tijd van de Thessalonikers en er nog is in onze tijd. Want hij houdt de wetteloze tegen. Dat betekent dat (2) die persoon sterker moet zijn dan de wetteloze zelf. Het verband in dit gedeelte maakt ook duidelijk dat (3) de weerhouder weggenomen zal worden. Er is hier ook (4) een vastgestelde tijd voor. Mijns inziens gaat het om een Goddelijk Persoon. De Heilige Geest die vanaf de Pinksterdag op aarde is komen wonen in de gelovigen en in de gemeente. De tegenwoordigheid van de Heilige Geest als Persoon op aarde houdt de komst van de wetteloze tegen. Hij die in de gelovigen is, die groter is dan hij die in de wereld is (1Joh. 4:4). In het gedeelte van 1 Johannes 4 wordt ook gesproken over de komst van de antichrist (vers 3). Hoewel hij zich nog niet heeft geopenbaard is een soortgelijke invloed wel te merken in de wereld van vandaag. De gelovigen echter hebben de antichristen overwonnen omdat Hij die in hen is groter is dan hij die in de wereld is.

De kracht van de Heilige Geest, zijn tegenwoordigheid op aarde, is de ”wat” en zijn Persoon is de ”Hij”. De Heilige Geest zal hier op aarde blijven wonen totdat de volheid van de volken zal zijn ingegaan (Rom. 11:25). Dan is de gemeente compleet. Dan wordt ze opgenomen in de hemel (Zie 1Thess. 4:14vv). Dan zal de Heilige Geest ook naar de hemel gaan. Hij zal dan niet meer als Persoon op aarde wonen. Wel zal Hij nog steeds werken op de aarde, zoals Hij dat deed in het Oude Testament en voor zijn komst op de Pinksterdag. Dat wil dus zeggen dat de wetteloze tegen gehouden wordt tot de dag waarop de gemeente weggenomen zal worden. Dit lijkt mij de aannemelijkste verklaring. Ik heb al gewezen op het verband tussen 2:1-5 en 2:6-12. In beide gedeelten gaat het om de komst van de Heer voor de gelovigen, die moet plaatsvinden voordat de dag van de Heer kan komen en voordat de wetteloze zich kan openbaren. Na de opname zal de wetteloze zich ten volle openbaren. Er is door God een tijd vastgesteld voor de openbaring van de wetteloze. Het zal een tijd zijn waarin de wetteloosheid bij de mensen zal toenemen. Die sfeer zal door de wetteloze gecreëerd worden. Nu werkt dit alles nog in het verborgene.

”Want de verborgenheid van de wetteloosheid werkt al”
Hoewel de wetteloze nog niet geopenbaard is, werkt de wetteloosheid al op een verborgen manier. In onze tijd wordt dat steeds duidelijker. De mensen storen zich niet aan regels die er zijn. Vaak werken de overheden er ook aan mee. Men maakt wetten die tegen God zijn. En ook daar waar geen geschreven wetten zijn, handelen de mensen naar hun eigen wil. Dit is niet alleen in de wereld zo (Rom. 1:28vv), maar ook temidden van de mensen die belijden christenen te zijn. Dat vinden we heel duidelijk in 2Tim. 3:1-9. In 1Joh. 2:18vv zien we dat, hoewel de antichrist er nog niet is, er reeds vele antichristen zijn. Die werden gerekend bij de groep mensen die in Christus geloofden. Maar het is gebleken dat zij niet uit God geboren waren. Zij loochenden de Vader en de Zoon. In onze tijd lijkt het wel normaal dat mensen niet blijven ”in de leer van Christus” (2Joh. :9). En zulke mensen nemen vaak een bijzondere plaats in temidden van de gelovigen. De verborgenheid van de wetteloosheid is te vergelijken met hetgeen wij lezen in 2Kor. 11:14, dat de satan zich voordoet als een engel van het licht.

Wij kijken als gelovigen niet uit naar de openbaring van de wetteloze, de antichrist. Wij zullen hem niet meemaken op aarde. Wel moeten wij onze ogen openhouden voor zijn vele boodschappers en voorlopers. Wij moeten de gelovigen, in het bijzonder de jonge gelovigen, waarschuwen voor die dingen. Maar wij mogen er ook op wijzen dat zij de zalving van de Heilige hebben, de Heilige Geest, die zij van Hem hebben ontvangen (1Joh. 2:20-27). En dat Hij die in ons woont groter is dan hij die in de wereld is (1Joh. 4:1-4). Het werk van de Heilige Geest in en voor de gelovigen is bijzonder belangrijk met het oog op de tegenwoordige toestand in de wereld. Daarnaast is het een bijzondere taak voor de ouderen om de jongeren te wijzen op de gevaren die er om ons heen zijn. Soms lijkt het op kritiek leveren op anderen. Het is echter erger om de wrede wolven te zien binnenkomen, zonder de kudde van God te hoeden (Hand. 20:28vv).

”Totdat hij weggenomen wordt”
De weerhouder wordt weggenomen. Wordt de Heilige Geest weggenomen? Wij vinden nergens in de Schrift een tekstplaats die dat aantoont. En toch denk ik dat het in dit gedeelte wel om de Heilige Geest gaat. Sinds de Pinksterdag is de Heilige Geest in de gelovigen op aarde komen wonen. Voordien was dat niet zo. In Joh. 7:38,39 zegt de Heer Jezus dat de mensen die Hem zouden geloven de Geest zouden ontvangen. De Geest was er toen nog niet. Dat wil zeggen, niet als Persoon wonend op aarde. Dat kan ook van de Heer Jezus gezegd worden. Voor Hij mens werd woonde Hij niet op aarde. Hij heeft wel bemoeienis gehad met de aarde. Hij is immers de Schepper en Onderhouder van alle dingen. Hij was ook het licht van de mensen (Joh. 1:1-5). Maar Hij is in Bethlehem geboren. Hij kwam persoonlijk op aarde wonen. Dat heeft Hij zo’n 33 jaar gedaan. Nu is Hij weer terug in de heerlijkheid. Hij heeft nog wel zijn bemoeienissen met deze aarde, maar niet als Iemand die hier woont. Nu is de Heilige Geest op aarde. Voor de Pinksterdag kwam Hij op de mensen, gaf hun kracht voor de dienst, bewerkte de wedergeboorte enz. Maar de Geest woonde niet permanent in de mensen. Israël heeft wel zijn tegenwoordigheid gemerkt (Hag. 2:1-5). Sinds de Pinksterdag woont de Heilige Geest op aarde, in de gemeente (1Kor. 3:16). Nu is de Heilige Geest als Persoon tegenwoordig op aarde en werkt vanuit de gemeente. Hij woont ook in de individuele gelovigen. Wij moesten meer aandacht geven aan dit feit. De tegenwoordigheid van een Goddelijk persoon op aarde. Laten wij dat ook doen in de samenkomst van de gelovigen. Welnu, als de Gemeente weggenomen wordt, zal de weerhoudende kracht van Heilige Geest, die in de gemeente woont, weggenomen worden. De Heilige Geest zal niet meer op aarde als Persoon wonen, maar zal wel op een andere manier bezig zijn met deze aarde (Openb. 5:6). Met de opname van de gemeente zal de Heilige Geest Zijn werk als weerhouder ook stoppen. Dan is de weerhouder weg. Dan pas kan de wetteloze zich openbaren.

”En dan zal de wetteloze geopenbaard worden, die de Heer Jezus zal verteren door de adem van zijn mond en te niet doen door de verschijning van zijn komst” (vers 8).

Met bijzondere nadruk wordt erop gewezen dat de wetteloze dan pas geopenbaard zal worden. Hij wordt nog weerhouden. Maar als de weerhouder, de Heilige Geest weggenomen is, zal de wetteloze zich openbaren. Dan pas kan dat gebeuren. De Thessalonikers hoeven niet te denken dat zij al leven in die verschrikkelijke tijd. De mens van de zonde kan nog niet op aarde werken. Er is door God een tijd bepaald waarin dat kan gebeuren. En die tijd is nog niet aangebroken. En dat konden ze ook goed begrijpen. De weerhouder is nog op aarde. Als deze weggaat komt de bepaalde tijd. Zie ook de rede van de Heer Jezus in Matteüs 24, waar we het woord ”en dan” tegenkomen als een bepaalde tijd (vers 10,14b,30).

Terug naar document-overzicht
Dit artikel wordt u aangeboden door Het BijbelArchief.
Mocht u vragen en/of opmerkingen hebben over dit artikel kunt u contact opnemen met de aanbieder.