De brief aan de Efeziërs

Efeze 5
H. Smith

De wandel van de gelovige als kind van God (5:1-21)

(Vers 1). In Efeze 4:6 zagen we dat gelovigen belijden dat er ’één God en Vader is van allen’, In dit gedeelte van de Brief worden gelovigen gezien als kinderen van God en worden ze aangespoord om te wandelen als geliefde kinderen van God. Alleen kinderen van God kunnen God navolgen.

Het woordje ’dan’ verbindt dit gedeelte met het laatste vers van het vorige hoofdstuk. Daar zagen we dat God in zijn genade en goedertierenheid in Christus ons vergeven heeft. Nu moeten wij tegenover elkaar handelen zoals God tegenover ons gehandeld heeft. Daarom worden wij aangespoord om navolgers van God te worden als geliefde kinderen.

Wandelen in liefde

Wij moeten niet proberen God na te volgen om kinderen te worden, maar wij moeten God navolgen omdat wij kinderen van Hem zijn. ’Wandelen als geliefde kinderen’ houdt een wandel in liefde en toegenegenheid in. Een slaaf kan wandelen in wettelijke gehoorzaamheid, maar het is passend dat een kind wandelt in liefhebbende gehoorzaamheid. Wij zijn geen slaven, maar wij zijn zonen.

Waarin kunnen wij God navolgen?

Wij kunnen God niet navolgen in zijn almacht en in zijn alwetendheid. Dit wordt trouwens ook niet van ons gevraagd. Wij worden vermaand om moreel te handelen, zoals Hij tegenover ons gehandeld heeft en nog handelt. De kenmerken van zo’n wandel zijn liefde, licht en wijsheid. In al deze dingen kunnen wij navolgers van God zijn.

Wandelen in liefde, in licht en in wijsheid

In de verzen die volgen zegt de apostel meer over zo’n wandel in overeenstemming met deze mooie morele kenmerken:

  • In vers 1-7 spreekt hij over ’een wandel in liefde’; dit in tegenstelling tot de wereld die gekenmerkt wordt door begeerten.
  • In vers 8-14 vermaant hij ons om te ’wandelen als kinderen van het licht’; dit in tegenstelling tot hen die in duisternis leven.
  • In vers 15-21 vermaant hij ons om te wandelen, ’niet als onwijzen, maar als wijzen.’

De liefde van Christus

(Vers 2). Eerst werden we aangespoord om als geliefde kinderen in liefde te wandelen. Nu wordt Christus aan ons voorgesteld als het grote voorbeeld van deze liefde. In Christus zien we de toewijding van de liefde: Christus gaf Zichzelf voor anderen. En die toewijding stijgt op tot een welriekende reuk voor God. Deze liefde gaat veel verder dan wat de wet vraagt. De wet vraagt namelijk van een mens dat hij zijn naaste moet liefhebben als zichzelf. Maar Christus deed meer: Hij gaf Zichzelf voor ons aan God.

Deze liefde navolgen

Wat van ons gevraagd wordt is die liefde na te volgen; het is een liefde die ons ertoe moet brengen om onszelf voor onze broeders op te offeren. Zo’n liefde zal (hoe klein die liefde op zichzelf ook mag zijn) opstijgen als een liefelijke reuk voor God. De liefde die de gemeente in Filippi ertoe bracht om in de behoeften van de apostel te voorzien, was voor God ’een welriekende reuk, een aangenaam, God welbehaaglijk offer’ (Fil.4:16-18).

Dingen die niet genoemd moeten worden onder gelovigen

(Vers 3). Als we wandelen in deze liefde, die het goede zoekt voor de ander, dan wandelen we niet in hoererij, in onreinheid (dat het vlees ten koste van anderen bevredigt), of in hebzucht, of gierigheid (dat zijn eigen gewin zoekt). Onze wandel moet zijn zoals het heiligen past. De norm die we hierbij moeten aanleggen is niet een wandel die een net mens past, maar een wandel die heiligen past. Als het gaat om de liefde tot uitdrukking te brengen, dan is de norm ’als geliefde kinderen’. Als het gaat om begeerten te weerstaan, dan is de norm ’zoals het heiligen past’.

Dingen die niet gepast zijn voor een gelovige

(Vers 4). De wereld schept behagen in oneerbaarheid, in zotte praat of in lichtzinnige taal. Deze dingen zijn ongepast voor een gelovige. De stille, diepe vreugde van lofzegging en dankzegging en niet het lachen van een zot, is passend voor een gelovige (Pred.7:6).

Wie heeft geen deel in het koninkrijk?

(Vers 5). Mensen die leven in hoererij, in onreinheid of in hebzucht (dat is eigenlijk het dienen van afgoden) zullen niet alleen de zegeningen van het komende koninkrijk van Christus en van God missen, maar ze zullen, omdat ze ongehoorzaam zijn aan het evangelie, ook onder de toorn van God komen. De kenmerken van het koninkrijk van God en van Christus zijn totaal verschillend van de kenmerken van de tegenwoordige boze wereld. De kenmerken van dat koninkrijk zijn onder andere rechtvaardigheid, vrede en blijdschap (Rom.14:17). Ook de liefde is een kenmerk van dat koninkrijk. Al deze kenmerken behoort een gelovige nu al te vertonen.

Mensen worden bedrogen met zinloze woorden

(Vers 6). Wij worden gewaarschuwd ons niet met zinloze woorden te laten bedriegen. Er waren toen mensen (en ze zijn er nu ook) die met hun filosofie en kennis proberen de begeerte goed te praten. Ze werpen een glans van poëzie en romantiek over de zonde, om zo de zonde als iets aantrekkelijks voor te stellen. Toch zegt dit vers dat om deze dingen de toorn van God komt over de zonen van de ongehoorzaamheid.

De zonen van de ongehoorzaamheid

’De zonen van de ongehoorzaamheid ’ zijn mensen die de waarheid hebben gehoord, maar haar verworpen hebben. In de tijd van Paulus waren de ongelovige Joden in het bijzonder de zonen van de ongehoorzaamheid, maar ook de heidenen die het evangelie hebben gehoord en het bewust hebben afgewezen zijn zonen van de ongehoorzaamheid. De mensen zullen om hun boze daden worden geoordeeld. Maar het toppunt van de zonde is de ongehoorzaamheid aan het evangelie. Zij die het evangelie hebben aangenomen worden ’kinderen van de gehoorzaamheid’ genoemd (1Petr.1:14).

Welk deel heeft een gelovige met een ongelovige?

(Vers 7). We kunnen geen mededeelgenoten zijn met zulke mensen, met hen kunnen wij geen gemeenschap hebben. De zonen van God en de zonen van de ongehoorzaamheid kunnen niets gemeen hebben.

Uit de duisternis in het licht

(Vers 8-10). Vroeger waren wij duisternis, nu zijn wij licht in de Heer. Het is niet zo, dat wij in de duisternis waren (als mensen die onwetend zijn ten opzichte van God), maar wij werden gekarakteriseerd door een natuur die duisternis is. Deze oude natuur vond haar vermaak in alles wat tegen God is. Nu zijn wij deelgenoten van de Goddelijke natuur geworden en de kenmerken van die natuur zijn liefde en licht. Nu wij onder de heerschappij van de Heer zijn gekomen, zijn wij in het licht gekomen dat bij Hem past. Daarom kan de apostel zeggen dat wij niet alleen in het licht zijn, maar dat wij licht zijn in de Heer.

Wandelen als kinderen van het licht

Eerst werden we aangespoord te wandelen in liefde (vers 2). Nu worden we erop gewezen dat wij ook moeten wandelen als kinderen van het licht. De kenmerken van zo’n wandel zijn ’goedheid en gerechtigheid en waarheid’, want deze dingen zijn de vrucht van het licht. Als we zo wandelen, zullen we in alle omstandigheden beproeven wat de Heer welbehaaglijk is en de onvruchtbare werken van de duisternis zullen we aan de kaak stellen. Iemand zei eens: ’Een zoon die zijn vader goed kent, weet wat zijn vader fijn vindt en hij weet wat zijn vader graag zou willen in de omstandigheden die zich voordoen. Op dezelfde manier kunnen wij beproeven wat de Heer welbehaaglijk is.’

De onvruchtbare werken van de duisternis

(Vers 11-13). Al eerder werden we gewaarschuwd tegen gemeenschap hebben met boze arbeiders (vers 7). Nu worden we gewaarschuwd tegen gemeenschap hebben met de werken van de duisternis, want deze werken zijn onvruchtbaar. Wij moeten deze werken veeleer aan de kaak stellen. Het is zelfs een schande om te spreken over de dingen die het vlees in het geheim kan doen. Het licht van Christus maakt de dingen openbaar en stelt die aan de kaak. In het christendom zullen de mensen niet de grove zonden bedrijven die in het heidendom openlijk bedreven worden. Het licht van Christus is te sterk. Jammer genoeg is het gevolg van het feit dat het licht zwakker wordt, dat de zonden kunnen toenemen zonder dat ze direkt openbaar gemaakt worden.

’Ontwaak, u die slaapt’

(Vers 14). De ongelovige is dood voor God. Een gelovige die deze vermaningen niet ter harte neemt, kan in een toestand van slaap vervallen, waarin hij, geestelijk gezien, gelijk is aan een dode. In zo’n toestand gekomen, zal hij geen baat hebben bij het licht van Christus. Voor zo iemand geldt de vermaning: ’Ontwaak, u die slaapt en sta op uit de doden en Christus zal over u lichten.’ Iemand heeft eens terecht opgemerkt: ’Christus Zelf is de bron, de uitdrukking en de mate van het licht voor de ziel die wakker is.’

’Wandelen als wijzen’

(Vers 15-17). Wij moeten wandelen ’in liefde’ (vers 2). Wij moeten wandelen ’als kinderen van het licht’ (vers 8). Vervolgens worden we erop gewezen dat we wijs moeten wandelen. In het voorgaande hebben we geleerd dat de enige goede norm voor een waardige wandel de natuur van God is, namelijk licht en liefde. Dit weten wij, dit hebben wij geleerd. Daarom begint vers 15 met de woorden: ’Kijkt dus nauwkeurig uit hoe u wandelt, niet als onwijzen, maar als wijzen.’

Omdat we leven in een boze wereld, heeft de christen wijsheid nodig. Deze wijsheid staat in verbinding met wat goed is. Daarom kan de apostel aan de Romeinen schrijven dat zij wijs moeten zijn jegens het goede, maar rein jegens het kwade (Rom.16:19). Onze wijsheid zal gezien worden als wij de tijd uitbuiten en verstaan wat de wil van de Heer is.

De wandel van de gelovige als kind van God (5:1-21)

De dagen zijn boos en als de duivel zijn zin kreeg, dan zou er nooit tijd of gelegenheid zijn dingen te doen die voor de Heer welbehaaglijk zijn. Als we de wil van de Heer kennen, dan zullen we vaak tot de conclusie komen dat een boze dag kan worden veranderd in een gelegenheid om goed te doen.

Een voorbeeld van wijsheid en van onwijsheid

Nehemia leerde de wil van de Heere met betrekking tot zijn volk en met betrekking tot de muur en de poorten van Jeruzalem kennen door te bidden en te vasten (Neh.1:4). Toen de gelegenheid zich voordeed, maakte hij (in alle wijsheid) de wil van de Heere bekend aan koning Arthahsasta (Neh.2:1-5). We zien in het Boek Nehemia hoe hij met veel wijsheid en takt handelt. Wij moeten rein (’onnozel’, ’onwetend’) zijn ten opzichte van het kwaad zagen we in Rom.16:19. Het is mogelijk dat een gelovige grote kennis heeft van het kwaad en onwetend is omtrent de wil van de Heer. Zo iemand is niet wijs maar onwijs.

 

’Wordt niet dronken van wijn’

(Vers 18-21). Als we deze Goddelijke wijsheid, deze wijsheid van boven, bezitten, dan zal dit tot soberheid leiden, dan worden we niet dronken van wijn. De zondige natuur van de mens zoekt opwinding. In de wereld vindt hij een voorbijgaande, kunstmatig opgewekte opgewondenheid, die leidt tot zondige daden, tot losbandigheid.

’Wordt vervuld met de Geest’

De christen heeft een bron van vreugde van binnen uit, namelijk de Heilige Geest. Hoewel een christen in het bezit is van de Heilige Geest, wordt hij toch aangespoord om vervuld te zijn met de Geest. Als wij de Geest niet bedroeven, als wij Hem toestaan onze gedachten en genegenheden te besturen, dan is het resultaat dat wij helemaal los zijn van de wereld en haar prikkels. Dan hebben wij een blijdschap waar de wereld niets van weet.

Het voorbeeld van Christus

Dan verheugt ons hart zich in God, dan is er lof en dank in ons hart. Dan danken we te allen tijde voor alles de God en Vader, ook als de omstandigheden moeilijk zijn. Ook hierin is Christus het volmaakte voorbeeld. Toen Hij zijn machtige werken gedaan had en toch door zijn volk verworpen werd, antwoordde Hij in die tijd en zei: ’Ik prijs U, Vader, Heer van de hemel en de aarde’ (Matt.11:25). In Luk.10:21 lezen we zelfs dat Hij Zich toen ook verheugde.

’Weest elkaar onderdanig’

Als we vervuld zijn met de Geest, dan worden we gekenmerkt door die geest van nederigheid en zachtmoedigheid, dan zijn we elkaar onderdanig in de vrees van Christus. Deze gezindheid is in tegenstelling met de eigendunk van het vlees, dat zichzelf probeert te handhaven, dat denkt in vrijheid te mogen handelen, zonder te letten op de gewetens van anderen.

Welke kenmerken vonden we van een gelovige die vervuld is met de Geest?

  • Hij wordt gekenmerkt door een geest van lof aan de Heer.
  • Hij kan God de Vader dankzeggen voor alles wat hem overkomt.
  • Hij is aan de ander onderdanig in de vrees van Christus.

DE WANDEL VAN DE GELOVIGE

in verbinding met natuurlijke relaties (5:22-6:9)

In dit deel van de Brief worden we aangespoord te wandelen als christenen, in verbinding met allerlei aardse relaties. Wij zijn nieuwe mensen, wij hebben de oude mens afgelegd en de nieuwe mens aangedaan. Nu worden we aaangespoord in overeenstemming met onze roeping te wandelen en op alle terreinen van ons leven te laten zien dat we geheel anders zijn.

Eerst spreekt de apostel over de meest intieme relatie, namelijk die van man en vrouw (Ef.5:22-33).
Dan over de relatie tussen kinderen en ouders (Ef.6:1-4).
Tenslotte over de verhouding tussen slaven en meesters (Ef.6:5-9).

U bent mijn Heer

Een gelovige kent Christus als Heer. De verantwoordelijkheid die hoort bij elke relatie moet in vrees voor de Heer in praktijk worden gebracht.

  • De vrouw moet aan haar eigen man onderdanig zijn ’als aan de Heer’ (Ef.5:22).
  • De kinderen moeten hun ouders gehoorzaam zijn ’in de Heer’ (Ef. 6:1).
  • De vaders moeten hun kinderen opvoeden ’in de vermaning van de Heer’ (Ef.6:4).
  • De slaven moeten hun dienst doen ’als aan de Heer’ (Ef.6:7).
  • De heren moeten zich herinneren dat zij ’een Heer in de hemel’ hebben (Ef.6:9).

De relatie tussen man en vrouw

(Vers 22-25). De christelijke vrouwen worden aangespoord om aan hun mannen onderdanig te zijn als aan de Heer en de christelijke mannen worden vermaand hun vrouwen lief te hebben. Waarom krijgen de vrouwen en de mannen deze specifieke vermaningen? De vrouw schiet gemakkelijk tekort in haar onderdanigheid aan de man, daarom wordt zij eraan herinnerd dat de man het hoofd is van de vrouw en dat haar plaats een plaats is van afhankelijkheid. De man is meer dan de vrouw geneigd om in zijn toegenegenheid te falen, daarom worden de mannen aangespoord om hun vrouwen lief te hebben.

Christus en de gemeente

Om de nadruk te leggen op de onderdanigheid van de vrouw en de toegenegenheid van de man, gebruikt de apostel het beeld van Christus en de gemeente. We leren hieruit de belangrijke waarheid dat aardse verbindingen door God ingesteld zijn naar het voorbeeld van hemelse verbindingen. Toen God in Genesis 1 de eenheid tussen man en vrouw instelde, was deze relatie tussen Adam en Eva een beeld van iets wat alleen nog maar bestond in de raadsbesluiten van God, namelijk van Christus en de gemeente.

De juiste verhouding tussen man en vrouw

Anderzijds wordt de verbinding tussen Christus en de gemeente gebruikt om de juiste verhouding tusen man en vrouw te illustreren. De vrouw moet onderdanig zijn aan de man, want ’de man is het hoofd van de vrouw, evenals ook Christus het hoofd is van de gemeente: Hij is de Behouder van het lichaam’. Als de man vermaand wordt om zijn vrouw lief te hebben, moet hij dit doen naar het voorbeeld van Christus en de gemeente. De man moet zijn vrouw liefhebben, ’evenals ook Christus de gemeente heeft liefgehad’.

Is deze norm niet te hoog?

Men zou kunnen denken dat de hier gestelde norm erg hoog is. De vrouwen moeten hun mannen onderdanig zijn als aan de Heer en de mannen moeten hun vrouwen liefhebben evenals Christus de gemeente heeft liefgehad. Gaat dit niet te ver? Is dit wel op te brengen? Maar welke vrouw zou er iets op tegen hebben om onderdanig te zijn aan een man die haar liefheeft met de liefde waarmee Christus de gemeente heeft liefgehad? En welke man zou ophouden een vrouw lief te hebben die altijd onderdanig is, zoals de gemeente onderdanig behoort te zijn aan Christus?

Christus en de gemeente

Het hart van de apostel is zo vol van Christus en de gemeente, dat hij door middel van deze praktische vermaningen de gelegenheid aangrijpt om iets meer te zeggen over de relatie die er is tussen Christus en de gemeente. Hij herinnert ons eraan dat ’Christus het hoofd is van de gemeente’; dat ’Christus de gemeente heeft liefgehad’ en dat ’Christus de gemeente voedt en koestert’. Hij is het hoofd dat leidt, Hij is het hart dat liefheeft, Hij is de hand die in elke zorg voorziet. Als we ons midden in de moeilijkheden bevinden, moeten we wel bedenken dat onze nimmer falende toevlucht gevonden wordt in het zien op Christus, ons hoofd, om wijsheid en leiding te krijgen. In al onze zorgen en ook in het falen van menselijke liefde, kunnen we rekenen op de onveranderlijke liefde van Christus, die de kennis te boven gaat. In al onze noden kunnen we op zijn zorg en voorziening rekenen.

Wat Christus voor de gemeente gedaan heeft

Bovendien wordt de liefde van Christus op drie manieren voor onze aandacht gebracht. De apostel wijst erop wat Hij in zijn liefde in het verleden voor ons heeft gedaan, wat Hij nu voor ons doet en wat Hij in de toekomst zal doen. In het verleden had Christus de gemeente lief en gaf Hij Zichzelf voor haar over. Wat had Hij veel voor haar over. Hij gaf een koninklijke kroon en koninklijke heerlijkheid prijs, Hij zag af van aardse gemakken, Hij ging een weg van vernedering en droefheid. En tenslotte gaf Hij Zichzelf. Meer kon Hij niet geven.

Wat Christus voor de gemeente doet

In het verleden stierf Christus voor ons. In het heden leeft Hij voor ons. Vandaag de dag heiligt en reinigt Hij de gemeente door de wassing met water door het woord. Hij is dagelijks voor ons bezig, terwijl Hij ons scheidt van deze boze wereld en ons praktisch reinigt van het vlees. Dit gezegende werk wordt verricht door de toepassing van het woord op onze gedachten, op onze woorden en op ons handelen.

Waarom had Christus de gemeente lief?

We moeten wel bedenken dat Christus niet eerst de gemeente waardig maakte, zodat Hij haar kon liefhebben en Zichzelf voor haar kon overgeven. Nee, Christus had de gemeente lief zoals zij was en toen gaf Hij Zichzelf voor haar over. Nu werkt Hij om haar voor Zichzelf geschikt te maken.

De Heere God en Israël

Volgens hetzelfde principe handelde God met Israël. Jahweh kon tegen Israël zeggen: ’Toen Ik bij u voorbijging, zo zag Ik u, vertreden zijnde in uw bloed... gij waart naakt en bloot. Toen Ik nu bij u voorbijging, zag Ik u, en ziet, uw tijd was de tijd der minne; zo breidde Ik Mijn vleugel over u uit, en dekte uw naaktheid; ja, Ik zwoer u, en kwam met u in een verbond... Ook versierde Ik u met sieraad, en deed armringen aan uw handen, en een keten aan uw hals... en een kroon der heerlijkheid op uw hoofd... en gij waart gans zeer schoon, en waart voorspoedig...

Daartoe ging van u een naam uit onder de heidenen om uw schoonheid; want die was volmaakt door Mijn heerlijkheid’ (Ezech. 16:6-14).

De tijd van nood voor Israël was de tijd van God om lief te hebben. Zo heeft Christus de gemeente liefgehad in haar diepste nood. Hij gaf Zichzelf voor haar over. En nadat Hij haar verkregen heeft, reinigt Hij haar en maakt haar geschikt voor Zichzelf. Wij zijn niet tevreden als iemand die wij liefhebben, niet aantrekkelijk is en Christus zal nooit tevreden zijn als de gemeente niet volkomen passend is voor Hem.

Wat Christus doet en zal doen

(Vers 27). Christus stelt (in zijn liefde) de gemeente voor Zich ’zonder vlek of rimpel of iets dergelijks, maar opdat zij heilig en onberispelijk zou zijn’. De tegenwoordige heiliging (vers 26) staat in verband met ’het voor Zich stellen’ (vers 27). Zo is het nu en het is de toestand waarin we in heerlijkheid aan Christus zullen worden voorgesteld: ’Heerlijk, zonder vlek of rimpel’. Deze heerlijke volmaakte toestand is nu al de maatstaf van onze heiliging.

De kracht van onze heiliging

Bovendien moeten we bedenken dat deze toestand in heerlijkheid niet alleen de norm is van onze tegenwoordige heiliging, maar ook de kracht is van onze heiliging, omdat ze volkomen tot uiting wordt gebracht in en door Christus. Het Woord laat ons zien wie en wat we zijn. Het Woord laat ons bezig zijn met Christus in heerlijkheid. Bovendien is het Woord de kracht voor onze reiniging. Het Woord en het heiligend gevolg van het feit dat Christus in de heerlijkheid is, worden ook genoemd in het gebed van de Zoon tot de Vader: ’Heilig hen door de waarheid: Uw woord is de waarheid’ (Joh.17:17). De Heer voegt er aan toe: ’Ik heilig Mijzelf voor hen, opdat ook zij geheiligd zijn door de waarheid’ (vers 19). De Heer is nu in de heerlijkheid. Als wij met Hem bezig zijn, worden we naar zijn beeld van heerlijkheid tot heerlijkheid veranderd.

Het verval in de christenheid

Waarom is het een puinhoop geworden in de christenheid? Waarom is de christenheid uiteengevallen in ontelbare sekten? Ik denk dat het komt omdat men de plaats van onderdanigheid aan Christus heeft verlaten en omdat men zichzelf de plaats van gezag heeft aangematigd die eigenlijk aan Christus toekomt, als Hoofd van de gemeente. Het begin van dit kwaad zien we al in de gemeente van Korinthe. Daar volgden de christenen leiders in plaats van Christus. Zij vormden partijen.

Man en vrouw zijn volkomen één

(Vers 28-30). Na zo geschreven te hebben over deze belangrijke waarheid van Christus en de gemeente, gaat de apostel verder met zijn praktische vermaningen. De man moet zijn eigen vrouw liefhebben als zijn eigen lichaam. Als de man zijn eigen vrouw liefheeft, heeft hij zichzelf lief. Beiden zijn zo volkomen één, dat de man zijn vrouw kan bezien, zoals hij zichzelf beziet. Zo zal de man er vreugde in scheppen om zijn vrouw te voeden, terwijl hij aan elke behoefte van haar tegemoet komt en haar koestert als iemand die bijzonder dierbaar is.

’Wij zijn leden van zijn lichaam’

Weer stelt de apostel Christus als voorbeeld, als hij spreekt over de zorg die de man moet hebben voor de vrouw. Niet alleen is Christus in het verleden voor ons gestorven en is Hij nu voor ons bezig met het oog op de eeuwigheid, bovendien waakt Hij nu over ons en zorgt Hij voor ons en behandelt ons als Zichzelf. ’Want wij zijn leden van zijn lichaam.’

Christus en de gemeente zijn volkomen één

Toen Saulus van Tarsus dreiging en moord blies tegen de discipelen van de Heer, kon Jezus tegen hem zeggen: ’Saul, Saul, waarom vervolg je Mij?’ Op de vraag van Saulus: ’Wie bent U, Heer?’ antwoordde Hij: ’Ik ben Jezus, die jij vervolgt’ (Hand.9:1-5). Iemand heeft eens gezegd: ’Het vlees van een mens dat is hijzelf. Christus draagt zorg voor Zichzelf, doordat Hij zorg draagt voor de gemeente.’ Christus faalt nooit. Er kan geen nood in de gemeente van God zijn, zonder dat daar een antwoord voor is in het hart van Christus.

’Zijn vader en moeder verlaten’

(Vers 31,32). De man die zijn vrouw liefheeft, heeft zichzelf lief. Hij moet andere betrekkingen verlaten (zijn vader en moeder) om met zijn vrouw verenigd te worden. De apostel haalt hier Gen.2:24 aan, maar hij voegt er uitdrukkelijk aan toe dat dit een grote verborgenheid is, die betrekking heeft op Christus en de gemeente. Christus, als mens, verliet alle betrekkingen met Israël naar het vlees, om zijn gemeente te verwerven.

Nog eens man en vrouw

(Vers 33). Als de apostel zo bezig is met het duidelijk maken van deze grote verborgenheid van Christus en de gemeente, voegt hij er aan toe, dat in elk geval iedere man er op moet toezien, dat hij zijn vrouw liefheeft als zichzelf en dat de vrouw ontzag moet hebben voor haar man.

Terug naar document-overzicht
Dit artikel wordt u aangeboden door Het BijbelArchief.
Mocht u vragen en/of opmerkingen hebben over dit artikel kunt u contact opnemen met de aanbieder.