De Brief aan de Efeziërs

De verlossing van de erfenis

Door de Geest genieten wij nu al de voorsmaak van de zegeningen van deze erfenis. Die erfenis is een gekochte bezitting. De prijs die ervoor betaald is, is het kostbare bloed van Christus. De hele schepping is van Hem, want Hij is de Schepper. Alles is van Hem, door het recht van de koop. Ofschoon alles is gekocht, is alles nog niet verlost. Christus heeft de erfenis gekocht door zijn bloed. Hij zal de erfenis door zijn macht verlossen. Als Hij de hele erfenis door zijn macht heeft verlost van de vijand, zal het zijn tot lof van Gods heerlijkheid.

Gebed van de apostel (Ef. 1:15-23)

Paulus bidt onder andere dat de gelovigen de hoop van Gods roeping en de heerlijkheid van zijn erfenis mogen kennen. Eerst zien we iets van de geestelijke toestand van de Efeziërs. Paulus schrijft dat hij niet ophoudt voor hen te danken! Zij werden gekenmerkt door ’geloof in de Heer Jezus en liefde tot alle heiligen’. Omdat Christus het voorwerp van hun geloof was, werden de gelovigen het voorwerp van hun liefde. Het bewijs dat zij een levend geloof in Christus bezaten, was heel praktisch hun liefde tot de heiligen. Het geloof brengt de ziel in aanraking met Christus en als we in contact met Hem gebracht zijn, gaat ons hart uit naar allen die Hij liefheeft. Hij dichter we bij Christus komen, hoe meer gaat onze genegenheid uit naar onze medegelovigen.

Paulus kan voor hen danken

(Vers 16). Omdat Paulus gehoord heeft van hun geloof en hun liefde, voelt hij zich gedrongen om zonder ophouden voor deze gelovigen te danken en te bidden. Als wij alleen maar bezig zijn met de tekortkomingen en gebreken van de ander worden we gedeprimeerd en klagen we teveel over onze medegelovigen. Als wij ons bezighouden met wat de genade van God ook in hen heeft gewerkt hebben wij reden tot dankzegging. Natuurlijk staan we niet onverschillig tegenover de fouten van de ander. Waar nodig proberen we te corrigeren. De apostel merkte altijd op wat Christus is in de gelovigen, maar het liet hem niet koud als het vlees in hen werkzaam was. Bijvoorbeeld in zijn Brief aan de Korinthiërs. Hij moest hen op veel dingen wijzen die verkeerd waren, maar hij begint met te danken voor wat de genade van God in hen bewerkt had (1Kor. 1:4,5). Wij hebben vaak de neiging in uitersten te vervallen. In ons verlangen om liefde te betonen letten we soms niet op de dingen die verkeerd zijn. Of in ons verzet tegen wat verkeerd is lopen we het gevaar de goede dingen, die van God zijn, over het hoofd te zien.

Waarom bidt Paulus?

De apostel had de raadsbesluiten van God aan deze gelovigen bekend gemaakt. Dat hij zich nu gedwongen voelt om te bidden, is op zichzelf al een bewijs van de onmetelijkheid van deze raadsbesluiten. Menselijke woorden schieten tekort om er uitdrukking aan te geven, de menselijke geest is te beperkt om ze te omvatten. De apostel is zich ervan bewust dat alleen het opschrijven van deze geweldige waarheden niet voldoende is. Als hij aan Timotheüs schrijft, zegt hij: ’Let op wat ik zeg, want de Heer zal je inzicht geven in alle dingen’ (2Tim. 2:7). In deze Brief mag Paulus, geleid door de Heilige Geest, ons bekend maken met de raadsbesluiten van God. Maar tegelijk is hij zich ervan bewust dat alleen de Heer inzicht kan geven. Daarom wendt hij zich in gebed tot God.

De God van onze Heer Jezus Christus

(Vers 17). Paulus richt zich in zijn gebed tot ’de God van onze Heer Jezus Christus’. In dit gebed wordt de Heer Jezus gezien als mens. In het gebed van Efeze 3 richt hij zich tot ’de Vader van onze Heer Jezus Christus’. Daar wordt de Heer gezien als de eeuwige Zoon. Een andere reden dat Paulus in deze twee gebeden verschillende namen gebruikt, kan zijn dat in het eerste gebed de kracht genoemd wordt die de raadsbesluiten van God ten uitvoer brengt, want de Naam van God is terecht verbonden met kracht, terwijl het tweede gebed, dat liefde als onderwerp heeft, is gericht tot de Vader.

Wij zijn erfgenamen geworden

Verder zien we dat het welbehagen van God zich ook uitstrekt tot de gemeente. In verbinding met Christus zal zij deel hebben aan deze veelomvattende erfenis, waarover Christus het hoofd zal zijn. ’In Wie wij ook erfgenamen zijn geworden’, lezen we in vers 11. Ongetwijfeld denken we hier aan de gelovigen uit de Joden. De Joodse natie had zijn aardse erfenis verloren door Christus te verwerpen en zijn eigen wil te doen. Maar het overblijfsel van Joden (zij die in Christus geloven) zullen een nog veel heerlijker erfenis ontvangen in de toekomstige wereld, ’naar het voornemen van Hem die alles werkt naar de raad van zijn wil’.

’Tot lof van zijn heerlijkheid’

Opdat wij zouden zijn tot lof van zijn heerlijkheid (vers 12). Verbonden met Christus in zijn regering zullen gelovigen zijn heerlijkheid ten toon spreiden. Op die dag zal Hij verheerlijkt worden in zijn heiligen en bewonderd worden in allen die hebben geloofd (2Thess. 1:10). De wereld en heel de schepping zullen onder Christus gezegend worden. De gemeente zal haar deel hebben met Christus. Deze gelovigen uit de Joden hadden ’vooraf in Christus gehoopt’. Zij hadden hun vertrouwen op Christus gesteld in de dag van zijn verwerping, het herstelde volk zal in de dag van zijn verheerlijking zijn vertrouwen op Hem stellen.

Zegeningen voor Jood en heiden

In vers 13 gebruikt de apostel het woordje ’u’ in plaats van ’wij’ (vers 11,12). Hierbij mogen we denken aan de gelovigen uit de volken. Ook zij hebben deel aan de zegening van deze geweldige erfenis. Zij hebben het evangelie van hun behoudenis gehoord, hebben geloofd en zijn verzegeld met de Heilige Geest van de belofte, die het onderpand is van onze erfenis. Het woordje ’onze’ in vers 14 verbindt de gelovigen uit de Joden en de gelovigen uit de volken. Samen hebben zij deel aan deze erfenis.

De verlossing van de erfenis

Door de Geest genieten wij nu al de voorsmaak van de zegeningen van deze erfenis. Die erfenis is een gekochte bezitting. De prijs die ervoor betaald is, is het kostbare bloed van Christus. De hele schepping is van Hem, want Hij is de Schepper. Alles is van Hem, door het recht van de koop. Ofschoon alles is gekocht, is alles nog niet verlost. Christus heeft de erfenis gekocht door zijn bloed. Hij zal de erfenis door zijn macht verlossen. Als Hij de hele erfenis door zijn macht heeft verlost van de vijand, zal het zijn tot lof van Gods heerlijkheid.

Gebed van de apostel (Ef. 1:15-23)

Paulus bidt onder andere dat de gelovigen de hoop van Gods roeping en de heerlijkheid van zijn erfenis mogen kennen. Eerst zien we iets van de geestelijke toestand van de Efeziërs. Paulus schrijft dat hij niet ophoudt voor hen te danken! Zij werden gekenmerkt door ’geloof in de Heer Jezus en liefde tot alle heiligen’. Omdat Christus het voorwerp van hun geloof was, werden de gelovigen het voorwerp van hun liefde. Het bewijs dat zij een levend geloof in Christus bezaten, was heel praktisch hun liefde tot de heiligen. Het geloof brengt de ziel in aanraking met Christus en als we in contact met Hem gebracht zijn, gaat ons hart uit naar allen die Hij liefheeft. Hij dichter we bij Christus komen, hoe meer gaat onze genegenheid uit naar onze medegelovigen.

Paulus kan voor hen danken

(Vers 16). Omdat Paulus gehoord heeft van hun geloof en hun liefde, voelt hij zich gedrongen om zonder ophouden voor deze gelovigen te danken en te bidden. Als wij alleen maar bezig zijn met de tekortkomingen en gebreken van de ander worden we gedeprimeerd en klagen we teveel over onze medegelovigen. Als wij ons bezighouden met wat de genade van God ook in hen heeft gewerkt hebben wij reden tot dankzegging. Natuurlijk staan we niet onverschillig tegenover de fouten van de ander. Waar nodig proberen we te corrigeren. De apostel merkte altijd op wat Christus is in de gelovigen, maar het liet hem niet koud als het vlees in hen werkzaam was. Bijvoorbeeld in zijn Brief aan de Korinthiërs. Hij moest hen op veel dingen wijzen die verkeerd waren, maar hij begint met te danken voor wat de genade van God in hen bewerkt had (1Kor. 1:4,5). Wij hebben vaak de neiging in uitersten te vervallen. In ons verlangen om liefde te betonen letten we soms niet op de dingen die verkeerd zijn. Of in ons verzet tegen wat verkeerd is lopen we het gevaar de goede dingen, die van God zijn, over het hoofd te zien.

Waarom bidt Paulus?

De apostel had de raadsbesluiten van God aan deze gelovigen bekend gemaakt. Dat hij zich nu gedwongen voelt om te bidden, is op zichzelf al een bewijs van de onmetelijkheid van deze raadsbesluiten. Menselijke woorden schieten tekort om er uitdrukking aan te geven, de menselijke geest is te beperkt om ze te omvatten. De apostel is zich ervan bewust dat alleen het opschrijven van deze geweldige waarheden niet voldoende is. Als hij aan Timotheüs schrijft, zegt hij: ’Let op wat ik zeg, want de Heer zal je inzicht geven in alle dingen’ (2Tim. 2:7). In deze Brief mag Paulus, geleid door de Heilige Geest, ons bekend maken met de raadsbesluiten van God. Maar tegelijk is hij zich ervan bewust dat alleen de Heer inzicht kan geven. Daarom wendt hij zich in gebed tot God.

De God van onze Heer Jezus Christus

(Vers 17). Paulus richt zich in zijn gebed tot ’de God van onze Heer Jezus Christus’. In dit gebed wordt de Heer Jezus gezien als mens. In het gebed van Efeze 3 richt hij zich tot ’de Vader van onze Heer Jezus Christus’. Daar wordt de Heer gezien als de eeuwige Zoon. Een andere reden dat Paulus in deze twee gebeden verschillende namen gebruikt, kan zijn dat in het eerste gebed de kracht genoemd wordt die de raadsbesluiten van God ten uitvoer brengt, want de Naam van God is terecht verbonden met kracht, terwijl het tweede gebed, dat liefde als onderwerp heeft, is gericht tot de Vader.

De Vader der heerlijkheid

In dit gebed wordt God ook aangesproken als ’de Vader der heerlijkheid’. De heerlijkheid die wij zullen beërven ontleent zijn karakter aan de Vader uit Wie die heerlijkheid voortkomt. De liefde en de heiligheid van God zullen deze wereld van heerlijkheid vervullen. Terwijl de Vader de oorsprong en de bron is van die heerlijkheid, is de Heer Jezus, als mens, het middelpunt en het voorwerp van de heerlijkheid. In Hem is alle macht van God tentoongespreid. Zijn naam is boven elke naam en Hij is als hoofd over alles gegeven aan de gemeente.

De geest van wijsheid en openbaring

Om de waarheden die het onderwerp van dit gebed vormen goed te kunnen begrijpen, hebben wij de geest van wijsheid en openbaring in de volle kennis van Christus nodig. De hele wijsheid van God en de hele openbaring van Gods wil zijn in Christus bekend gemaakt. Daarom hebben wij de volle kennis van Christus nodig om ons te kunnen verdiepen in de wijsheid van God. Dat wil zeggen, de openbaring die God van Zichzelf en van zijn raadsbesluiten heeft gegeven.

Verlichte ogen van uw hart

(Vers 18). De kennis van Christus (waarvoor de apostel bidt) is niet alleen een verstandelijke kennis, maar een verbinding via het hart met een Persoon. Paulus spreekt over ’verlichte ogen van uw hart’ (eigenlijk: ’verlicht zijnde in de ogen van uw hart’). Telkens weer zien we in de Schrift en leren we door ervaring, dat God ons onderwijst door middel van onze gevoelens. Dat zien we bijvoorbeeld bij de zondige vrouw in Lukas 7. Zij heeft veel liefgehad en leerde snel. Zo ging het ook bij Maria Magdalena, een toegewijde gelovige. Haar genegenheid voor Christus was op de opstandingsdag blijkbaar levendiger dan de genegenheid van Petrus en Johannes. Zie Johannes 20. Aan dit liefhebbende hart openbaarde de Heer Zichzelf en zij ontving de geweldige openbaring van de nieuwe positie van zijn broeders in verbinding met de Vader (vers 17,18).

Drie belangrijke verzoeken

Na deze inleidende wensen komen drie belangrijke verzoeken:

1. Dat we de hoop van Gods roeping mogen kennen.
2. Dat we de rijkdom van de heerlijkheid van de erfenis van God in de heiligen mogen kennen.
3. Dat we de grootte van zijn kracht mogen kennen jegens ons die geloven. Dat we namelijk de kracht mogen kennen die het doel van die roeping tot stand zal brengen en de heiligen in de erfenis zal invoeren.

De hemelse roeping van God

De roeping is hemels (boven) en staat in verbinding met de Goddelijke Personen in de hemel. De erfenis is beneden en staat in verbinding met de geschapen dingen op aarde. Zoals we lezen in Fil. 3:14 is de roeping van boven, van God en in Christus: ’De hemelse roeping van God in Christus Jezus’. De bron van de roeping is God. We lezen over ’zijn roeping’. In Ef. 1:3-6 lezen we over deze roeping. In overeenstemming met de Goddelijke roeping zijn we gezegend met alle geestelijke zegening in de hemelse gewesten in Christus en zijn we uitverkoren in Christus door de Vader, om voor God te zijn, geschikt voor Hem, ’heilig en onberispelijk voor Hem in liefde.’ Tot vreugde en bevrediging van zijn hart. Verder houdt de roeping in dat wij voor God niet zullen zijn als dienaren -zoals de engelen- maar als zonen voor zijn aangezicht. Ook houdt de roeping in dat wij in Gods eeuwige gunst zullen staan: wij zijn ’begenadigd in de Geliefde.’ Tenslotte houdt de roeping in dat wij tot eeuwige lof van de heerlijkheid van Gods genade zullen zijn. Kort samengevat lezen we in deze prachtige verzen, dat wij uitverkoren en geroepen zijn tot hemelse zegening, om als Christus te zijn en met Christus voor de Vader, in gemeenschap met de Vader, in de eeuwige gunst van de Vader en bestemd tot eeuwige lof van de heerlijkheid van zijn genade.

De hoop van zijn roeping

Paulus bidt dus dat wij mogen weten wat de hoop is van zijn roeping. Wij mogen ook wel bidden dat wij mogen indringen in deze gezegende toestand en dat we mogen weten wat de hoop van zijn roeping is. Hier heeft ’de hoop’ geen betrekking op de komst van de Heer. Want in deze Brief worden de gelovigen gezien als gezeten in de hemelse gewesten. We lezen in deze Brief niet over de komst van de Heer. ’De hoop is’, zoals iemand zei, ’de volle openbaring in de eeuwige heerlijkheid van al datgene waartoe God ons in Christus geroepen heeft, als de vrucht van zijn raadsbesluiten die Hij genomen heeft in de achter ons liggende eeuwigheid.’

Zijn erfenis in de heiligen

Ten tweede bidt de apostel dat wij ’de rijkdom van de heerlijkheid van zijn erfenis in de heiligen’ mogen kennen. Als we denken aan de roeping, dan zien we omhoog, maar de erfenis strekt zich als het ware beneden voor onze voeten uit. Over de erfenis lezen we in Ef. 1:10,11. Daar zien we dat de erfenis alles omvat wat geschapen is, in de hemel en op aarde, waarover Christus het hoofd zal zijn. In Hem zal de gemeente een erfenis krijgen, want wij zullen met Hem regeren. We lezen in dit vers van ’zijn erfenis in de heiligen.’ Een koninkrijk bestaat niet alleen uit een koning en grondgebied, maar uit een koning en zijn onderdanen. Bovendien zal de rijkdom van de heerlijkheid van zijn erfenis bekend gemaakt worden in de heiligen. In die dag zal Hij ’verheerlijkt worden in zijn heiligen en bewonderd worden in allen die hebben geloofd’ (2Thess. 1:10).

De uitnemende grootte van zijn kracht

(Vers 19). Ten derde bidt de apostel, dat wij de kracht mogen kennen die voor dit doel aan ons is gegeven, waardoor deze grote dingen verwezenlijkt zullen worden. Over deze kracht wordt gesproken als ’de macht van zijn sterkte.’ Het is een werkende kracht; deze kracht is vandaag de dag nog werkzaam jegens ons. Het is een ’uitnemende’ of ’overtreffende’ kracht. Er zijn andere, grote machten in het heelal, maar de kracht die jegens ons werkt overtreft elke andere macht. Of het nu de macht van het vlees in ons is, of de macht van de duivel tegen ons. Wat een troost, te weten dat er in al onze zwakheid een overtreffende kracht is jegens ons, die voor ons werkt.

God heeft Hem uitermate verhoogd

(Vers 20,21). Hoe geweldig die kracht is, blijkt ook in de opstanding van Christus. God liet aan de wereld en aan satan toe om hun grootste vertoon van macht -de macht van de dood- te verkondigen, toen zij Christus aan het kruis nagelden. Toen de duivel en de wereld hun macht tot het hoogste toe hadden getoond, verkondigde God zijn uitnemende kracht door Christus uit de doden op te wekken, en door Hem als mens op de hoogste plaats in het heelal te plaatsen, aan zijn eigen rechterhand. In deze verheven positie is Christus gesteld boven alle schepselen, hoe hoog hun plaats ook mag zijn in het heelal, hetzij engelen of aartsengelen, of tijdelijke krachten en heerschappij. Er zijn bekende namen voor de regering van deze wereld en de toekomstige wereld, maar Christus heeft een naam boven elke andere naam. Hij is de Koning der koningen en de Heer der Heren.

Alles aan Hem onderworpen

(Vers 22). Christus staat niet alleen boven elke macht, maar ook zal alle kwaad aan zijn voeten onderworpen worden. God heeft alle dingen aan de Heer Jezus onderworpen. Dat is de machtige uitdrukking van de kracht die ons niet alleen deze verheven plaats van heerlijkheid met Christus doet delen, maar die ten aanzien van ons werkt, op onze weg naar de heerlijkheid. ’Alles hebt U onder zijn voeten onderworpen’ (Hebr. 2:8).

Christus gegeven aan de gemeente

In dit gedeelte zien we een andere grote waarheid. Degene in wie alle macht is bekend gemaakt, die in een positie boven elke macht is gesteld, die kracht heeft om alle kwaad neer te slaan, is ook degene die als hoofd over alle dingen is gegeven aan de gemeente. In verbinding met alle machten van het heelal is Hij ver boven elke macht gesteld. Met betrekking tot het kwaad is alles aan zijn voeten onderworpen. In verbinding met de gemeente -zijn lichaam- is Hij het hoofd, Hij leidt haar in alle dingen. Daarom is het een voorrecht van de gemeente op te zien op Christus voor leiding en bestuur in alle dingen. Nu is het kwaad nog werkzaam en om ons heen zijn nog machten die zich verzetten. Gelukkig hebben we een toevlucht in Christus, ons hoofd. Hij geeft ook gaven, Hij gebruikt ook mensen om te leren en te leiden, maar Hij is het hoofd. Naar Hem moeten wij opzien, van Hem moeten wij het verwachten en niet van arme, zwakke vaten die Hij wil gebruiken, naar Hem goeddunkt, in zijn genade.

De volheid van Hem die alles in allen vervult

(Vers 23). In dit gedeelte zien we wat Christus is voor de gemeente, wat het hoofd is voor het lichaam. De gemeente is namelijk ’de volheid van Hem die alles in allen vervult.’ De gemeente, als zijn lichaam, is er om de hele volheid van het hoofd te laten zien. Christus moet verkondigd worden in de gemeente. Niet is heerlijker voor de gemeente dan de plaats die zij heeft in betrekking tot Christus. Iemand heeft gezegd: ’De gemeente is zijn lichaam, zij is vervuld met zijn liefde, zij is bezield met zijn verstand, zij werkt zijn gedachten uit, zoals onze lichamen onze gedachten uitwerken en de bedoelingen van ons verstand.’ Als geheel gezien heeft de gemeente gefaald, om Christus zijn plaats als hoofd over alle dingen te geven, daarom hebben wij ook gefaald om de volheid van Christus te verkondigen.

Een gevolg voor ons leven nu

In dit gebed gaat het de apostel ook om een resultaat voor het leven van de gelovige hier en nu. De roeping en de erfenis zijn zeker. Daarom bidt hij niet dat wij de hoop en de erfenis mogen verkrijgen, maar dat wij mogen weten wat ze zijn. De kennis van wat komen gaat, moet nu een gevolg hebben in ons leven en in onze gewoontes. Deze kennis bevrijdt ons van het vlees en van elke macht tegen ons. Deze kennis scheidt ons in de geest van deze tegenwoordige wereld.

copyright Uit het Woord der Waarheid, september ’92
Met toestemming in electronische vorm gedistribueerd
door BBS ’aCross the Bible’

Terug naar document-overzicht
Dit artikel wordt u aangeboden door Het BijbelArchief.
Mocht u vragen en/of opmerkingen hebben over dit artikel kunt u contact opnemen met de aanbieder.