Lucas hoofdstuk 1 en 2 (3)

Lucas hoofdstuk 1 en 2
deel 3

De geboorte van de Heere Jezus (2:1-7)

In dit hoofdstuk vervolgt Lukas zijn tijdsvolgorde, door na de ge­ boorte van Johannes te wijzen op de geboorte van de Heere Jezus. Uiterlijk is in Israël alles in wanorde. Als het volk gehoorzaam geweest was aan Gods geboden zou het nooit onderworpen zijn, maar zou het door God hoog boven alle volken van de aarde gezet zijn (Deut. 28: 1). Helaas, Israël heeft in haar verantwoordelijkheid gefaald, zoals allen, en God heeft hen ten onder moeten brengen en onder de volken moeten verstrooien. Slechts een klein handjevol Joden keerde naar Kanaän terug, maar werd door de vijanden over­ heerst. Eerst door koning Kores. Nu hadden ze zich te buigen voor de wil van de Romeinse keizer. Alleen in Lukas wordt zo uitgebreid ingegaan op de voorgeschiedenis van de geboorte van de Heere Jezus, onder andere om de toestand van verval in Israël te tonen.

Sinds de heerlijkheid van God de tempel heeft verlaten in het Boek Ezechiël heeft God de wereldheerschappij in handen gegeven van de wereldrijken, te beginnen met Nebukadnezar. Maar deze we­ reldrijken worden in het Boek Daniël met beesten vergeleken, zonder verstand. In het algemeen houden de wereldbeheersers geen rekening met God en nemen ze hun beslissingen naar eigen goed ­ dunken. Zo handelt ook Ceasar Augustus naar eigen goeddunken, zoals hij, de despoot, wil. Toch kunnen al deze grootmachten, on­ danks hun eigen beslissingen zonder God, God nooit in de wielen rijden. Hij staat boven alles. In Zijn hand worden de harten van de koningen geneigd als waterbeken. Als in Zacharia de paarden, die wereldmachten voorstellen, worden losgelaten, kunnen ze schijnbaar gaan waarheen ze willen, maar ze gaan uit van tussen twee bergen van koper en ze gaan omdat God heeft gezegd: ga. Zo bestuurt God alle dingen, direkt of indirekt. Zo is het ook met het besluit van Augustus, wat betekent: stralend. Hij is het hoofd van Daniëls laatste wereldrijk. Hij is oppermachtig. Waarom worden volkstellingen gehouden? Is het niet om de samenstelling van het rijk te weten? Waar de grootste opstandige machten zich bevinden, waarheen de meeste soldaten moeten enz? Het is een maatregel om uiteindelijk beter de macht in handen te kunnen houden. En draagt een rijk van ca. 50 miljoen mensen waarover de keizer naar willekeur kan beschikken niet bij tot zijn heerlijkheid? Welnu, deze telling van het gehele aardrijk, de Romeinse wereld, die Augustus gebiedt zal God gebruiken om Zijn plannen te verwerkelijken. Maar hoe triest is het dat daar waar de Heere Jezus als Koning zou moeten heersen een keizer Augustus regeert, die alleen zijn eigen heerlijkheid zoekt. Alles is onderworpen aan het stralende hoofd van het Romeinse rijk, dat desondanks door God als een redeloos beest wordt gezien.

De oproep om zich in te laten schrijven bereikte ook de gewone man in Israël en God gebruikt dit om de Messias in Bethlehem geboren te laten worden. Hoezeer God alles in Zijn hand heeft blijkt wel uit vers 2. De hele inschrijving vond in de tijd van de geboorte van de Heere Jezus niet eens plaatst Het gebeurde pas enkelejaren later. Lukas geeft er twee namen bij: toen Cyrenius over Syrië stadhouder was. Dat is een tijdsbepaling voor de werkelijke inschrijving, maar het heeft ons ook geestelijk wat te zeggen. Waarom juist deze namen? Cyrenius betekent: ”Oppermacht van de teugel” en Syrië: ”Verheven”. Doen deze woorden niet denken aan weerstand die de telling bij veel onderworpen volken opriep? Maar ze moesten gehoorzamen. Uiteindelijk was toch de strakke teugel van de keizer oppermachtig. De inschrijving kwam er, want de wil van de keizer werd verheven tot wet. Waarom de inschrijving niet direkt na het bevel van Augustus plaatsvond laat zich raden door beide gegeven namen. Maar wel of niet geheel doorgevoerd, God bereikt Zijn doel.

Allen gingen om ingeschreven te worden, ieder naar zijn geboorte­ stad (vers 3). Jozef ging ook op. Onder de Joden zal zeker weerstand geweest zijn tegen deze telling, maar de macht van de keizer drukte zwaar en willekeurig op hen. Maar de gelovige Jozef zal gehoorzaam geweest zijn, omdat hij God liefhad. Wij in onze tijd kunnen uit de houding van Jozef leren. Israël was een aardse toekomst beloofd, maar Jozef voegde zich naar het gezag boven hem. Ons is een hemelse toekomst beloofd, zodat wij vreemdelingen zijn op aarde en ons niet met de aardse maar met de hemelse politiek bemoeien. Gelovigen belijden vreemdelingen te zijn onder een sy­ steem dat God niet eert, maar ze voegen zich naar de wil van de overheid, als dit de wil van God niet radikaal tegenstaat. Paulus geeft ons het bevel om de overheid te gehoorzamen. We horen hier immers niet thuis? Waarom zouden we de maatschappelijke dingen dan willen veranderen? We bemoeien ons als vreemdelingen in een ander land toch ook niet met hun interne politiek?

Jozef woonde in het verachte Galilea (vers 4), in de verachte stad Nazareth. Het geloof houdt de adem in als het ziet hoe dicht de geboorte van de Messias voor de deur staat en Zijn moeder nog in Nazareth is. Hoe kan de Messias in Bethlehem geboren worden naar de profetie van Micha 5: 1, als de hoogzwangere Maria in Nazareth is en menselijk gesproken beter niet meer reizen kan? God neigt het hart van een keizer en volvoert Zijn plannen. Jozef en Maria moeten het gebod van de despoot wel opvolgen. Zij zullen het in gehoorzaamheid gedaan hebben, uit liefde tot God.

En waarheen ging de reis? Ja, naar Bethlehem, naar Judea, omdat zowel Jozef als Maria nakomelingen van David waren. En de stad van David is Bethlehem. Jozef was uit het huis en het geslacht van David (vers 4). Het huis van David staat in verbinding met de koninklijke lijn, terwijl het geslacht, de familie, van David uitgebreider is en ook nakomelingen omvat die geen recht op de troon hebben zolang er nog een mannelijke nakomeling uit de Salomolijn is. Mattheüs toont ons in zijn geslachtsregister dat Jozef via de Salomolijn van David afstamt. En die lijn heeft recht op de troont Maria stamt ook van David af, volgens het geslachtsregister van Lukas 3 (Het daar beschreven geslachtsregister is dat van Maria, via de Nathanlijn, maar omdat een vrouw niet in de direkte lijn van de geslachtsregisters voorkomt heeft Lukas daar geschreven: naar men meende een zoon van Jozef enz.) maar niet via de Salomolijn. Om het met de woorden van Lukas te zeggen: zij is van het geslacht van David via de Nathanlijn. Het huis van David staat, zoals gezegd, in verbinding met de koninklijke lijn. Dit blijkt uit 2 Sam. 7:12-29; 1 Kron. 17:10-27; 2 Kon. 17:21; Ps. 122:5.

Jozef had recht op de troon van David, maar de troon is vervallen. Hij ging om ingeschreven te worden naar Bethlehem met Maria, zijn ondertrouwde vrouw, die zwanger was (vers 5). Eenjoodse vrouw werd vanaf haar ondertrouw wettig beschouwd als de vrouw van hem met wie ze ondertrouwd was. Als straks de Heere Jezus geboren zal worden, zal Hij, hoewel Hij alleen werkelijk Zoon van Zijn moeder is (wat een wonder!), volgens de joodse wet een Zoon van Jozef zijn en dus recht hebben op de troon van David, uithoofde van Zijn geboorte. Hoe wonderlijk leidt God alle dingen! Volgens twee geslachtslijnen is Hij de Zoon van David. Volgens de lijn van Maria en Nathan is Hij een waarachtige nakomeling van David en volgens de verbinding van Maria met Jozef is Hij naar de zin van de goddelijke wet een Nakomeling van David via de Salomolijn, met recht op de troon. God zal de vervallen troon van Isa:i weer opbouwen. Straks zal de Heere Jezus regeren in het vrederijk.

Als Jozef en Maria in Bethlehem zijn geschiedt daar het grootste wonder aller tijden. De Schepper wordt als Mens geboren. Hij is de Eerstgeborene van de gehele schepping (Kol. 1: 15). Als de Schepper van hemel en aarde in Zijn eigen schepping intreedt moet Hij noodzakelijkerwijs de eerste plaats ontvangen. Wat een heerlijkheid vinden we in Zijn Persoon! Maar waar werd Hij ontvangen? Er was voor Hem geen plaats in het joodse systeem. Maria baarde haar eerstgeboren Zoon, wikkelde Hem in doeken en legde Hem neer in de kribbe (vers 7).

Hij lag in een voedertrog omdat zijn ouders niet toegelaten werden in de herberg. Er was voor hen geen plaats, waarschijnlijk omdat ze te arm waren. Wat toont dit alles het verval van het huis van David. Het volk was in slavernij. De nakomeling van David, Jozef, die recht had op de troon, moest luisteren naar de keizer in Rome. Hij was arm en woonde niet in Bethlehem of Jeruzalem, maar in de verachtelijke stad Nazareth. Geen koning, maar timmerman. En zo arm dat voor hem geen plaats was in de joodse herberg, ondanks de toestand van Maria. Misschien waren er nog wel plaatsen in de herberg, maar voor hen niet.

De voederbak was de enige plaats voor de Heere der heren. En zeer waarschijnlijk stond deze bak gewoon onder de open hemel. We spreken wel vaak van een stal, maar de Schrift zwijgt erover. Als straks de herders komen gaan ze naar de kribbe, niet naar een stal. In Matth. 2: 11 is sprake van een huis, maar dit is lang na de geboorte van de Heere, als de wijzen komen. Volgens de narekening van Herodes, die alle kinderen van twee jaar en daar beneden ombracht, zal er al een hele tijd verlopen zijn tussen de geboorte van de Heere en het bezoek van de wijzen, al heeft hij misschien ook een ruime marge genomen.

O, wat is het een ontzaggelijke genade dat de Heere zo op aarde kwam. Wat heeft Hij Zichzelf vernederd. We zeggen het Paulus na: Wij kennen ”de genade van onze Heere Jezus Christus, dat Hij, ter­ wijl Hij rijk was, ter wille van ons arm is geworden, opdat wij door Zijn armoede rijk zouden worden” (2 Kor. 8:9). ”God zond Zijn Zoon, geworden uit een vrouw, geworden onder de wet” (Gal. 4:4). Waarom? ”Opdat Hij hen die onder de wet waren zou vrijkopen, opdat wij het zoonschap ontvangen zouden” (Gal. 4: 5). Dit toont de geestelijke toestand van Israël dat in slavernij onder de wet was. Hij, de Zoon van God, kwam tot de Zijnen, maar omdat Hij in nederigheid kwam wilden ze Hem niet, hoewel Hij het Woord was. De Zijnen hebben Hem niet aangenomen. Hij werd verworpen. De weg van de Heere op aarde begon bij de kribbe en eindigde voor het oog van de wereld bij het kruis en het graf. Gelukkig zijn er in het land ook zielen die anders zijn. De rijke wereld wilde de Heiland niet, maar God wil toch niet zwijgen als Zijn Zoon geboren wordt in deze wereld. Daarom laat Hij een engel naar eenvoudige herders gaan.

De Herders (2:8 -20)

In vers 6 t/m 20 zien we de waarheid benadrukt dat de Heere Jezus geboren werd uit een vrouw. En vanaf vers 21 zien we vooral dat Hij geboren werd onder de wet.

De geschiedenis die we nu voor onze aandacht hebben is geheel in overeenstemming met het karakter van het Lukasevangelie. Slechts in twee Evangeliën wordt uitgebreid gesproken over de geboorte van de Heere Jezus, en wel in Mattheüs en Lukas. In Markus wordt de Heere voorgesteld als de Dienstknecht. Van een dienstknecht hoeven we geen afkomst of geboorte te weten, zodat de geboorte van de Heere stilzwijgend wordt voorbijgegaan. In het Johannes­ evangelie, dat ons de Heere voorstelt als de Zoon van God, wordt alleen gezegd: ”En het Woord is vlees geworden en heeft onder ons gewoond”. God werd waarachtig Mens. In het Mattheüsevangelie, waarin we de Heere voorgesteld vinden als de grote Koning, wordt wel op Zijn geboorte ingegaan, omdat het heel belangrijk is te weten of Hij werkelijk van koninklijken bloede is. Daarom wordt daar Zijn geslachtsregister eerst genoemd, dat ons aantoont dat de Heere de Zoon van David, ja, van Abraham, is. Hij heeft waarlijk recht op de troon. Geheel in overeenstemming met deze voorstel­ ling van de Heere komen in Mattheüs de wijze mensen uit het Oosten om Hem te huldigen en Hem hun geschenken aan te bieden. Dat betaamt een Koning. Die geschiedenis zou in Lukas niet op zijn plaats zijn. De Heere Jezus wordt in dit Evangelie beschreven als de volmaakte Mens die in genade de Heiland van Israël en van zondaars wil zijn. Gods genade is vooral voor hen die zichzelf niet hoog achten. De Heiland buigt Zich neer tot de verachte ziel. Het nu volgende verhaal is daarom zo passend voor Lukas. Hij tekent zo wondermooi de menselijke kanten van vrees en blijdschap, maar ook welk een diepe indruk de boodschap van God maakt op getrouwe harten.

In de streek bij Bethlehem waren herders die hun moeilijke werk getrouw deden. Toen iedereen sliep hielden zij de wacht en waakten over hun kudde. Zij waren arm en eenvoudig, maar uit de rest van ons hoofdstuk blijkt dat ze hun Verbondsgod kenden en trouw wilden doen wat Hij hen in hun aardse taak opdroeg. En zij hadden ook voor mensen een herderlijk hart, want de boodschap die zij ontvingen is eigenlijk een boodschap voor heel Israël. Daarom maakten zij ook overal het woord bekend dat hun over dit kind dat ze gezien hadden gezegd was! God gedacht aan de armen van de kudde, toen er voor Zijn Zoon in de rijke wereld geen plaats was. De groten dachten niet aan Hem, de minder groten hadden geen plaats voor hen in de herberg. Maar altijd zijn er getrouwen geweest aan wie God Zijn gedachten kwijt kon. Abraham en Daniël zijn enkele sprekende voorbeelden. Zouden ze er in de geboortetijd van de Heere Jezus niet zijn? Het verachte en onaanzienlijke van de wereld heeft God uitverkoren en wat niets is, om wat iets is te niet te doen, opdat geen vlees zou roemen voor God.

Het Lukasevangelie is het Boek van de engelen. In Mattheüs vinden we lang zo duidelijk niet dat engelen een rol spelen bij de goddelijke aankondigingen die in verbinding staan met de geboorte van de Messias. We zagen een engel van de Heere bij Zacharia, die de voorloper van de Heiland aankondigde (1 : 11). In Luk. 1: 26 werd de engel Gabriël door God naar Maria gezonden om de Heiland aan te kondigen. En nu zien we hoe een engel van Jahweh, de God van Israël, bij de herders komt om hun de geboorte van de Heiland te vertellen. Later, in Luk. 22:43, komt een engel uit de hemel om de Heere Jezus te sterken, als Hij in Gethsemané in zware strijd is. Waarom spreektjuist Lukas zoveel over de dienst van engelen? Omdat engelen dienende geesten zijn, die uitgezonden worden ten dienste van hen die het heil zullen beërven (Hebr. 1: 14). En juist Lukas spreekt zoveel over de Heere Jezus als Heiland.

Niet alleen een engel van Jahweh kwam bij de herders, maar ook de heerlijkheid van Jahweh. Ze werden omschenen door deze goddelijke heerlijkheid. Deze heerlijkheid wordt niet vermeld bij de komst van de engel bij Zacharia of Maria, omdat het daar nog om aankondigingen ging dat de Heiland geboren zou worden. Nu is Hij geboren. Wat moet dat een indrukwekkend gezicht geweest zijn. Onbegrijpelijk groot. Maar zij werden bevreesd, net als Zacharia. Daarom zei de engel tot hen: Vreest niet. Dat werd door de engel ook tot Zacharia en Maria gezegd. Een engelenverschijning is ook zo’n groot iets, dat schepselen zoals wij wel onder de indruk daarvan moeten komen. Maar in Lukas verschijnen ze niet ten oordeel! Ze komen met een heilsboodschap. Daarom hoeven de herders niet te vrezen. Er kwam geen ster aan de hemel, zoals bij de wijzen, om de weg te wijzen, maar een persoonlijke boodschapper van God. Rechtstreeks van de hemel.

O, wat een boodschap had de engel voor hen. Hij predikte hun de blijde boodschap van grote blijdschap, niet alleen voor de herders, maar voor het gehele volk. Wat een onbegrijpelijk wonder, dat de Heiland op aarde kwam. God ging Zijn beloften aan Israël vervullen. Eindelijk zou de grote blijdschap voor Israël komen.

Waarom kon er nu grote blijdschap aan de herders verkondigd worden? De engel zegt het: ”U is heden een Heiland geboren, die Christus, de Heere, is” (Vers 11). Hij was voor de herders geboren. Voor hen die Hem niet zouden verachten, omdat ze zelf veracht waren, maar God vreesden. Een Kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven. Hij zou een Heiland zijn. Want Hij zou Zijn volk redden uit hun verloren toestand en uit hun ellende, om hen te voeren naar de zegen in de tegenwoordigheid van God.

Opdat de herders nog beter zouden begrijpen Wie er geboren was, voegde de engel er aan toe dat Hij de Christus is. Dat is de Gezalfde. Zij wisten uit het O.T. dat de Gezalfde van God komen zou. Dit O.T. richtte het oog op de Messias. Christus is het Nieuwtestamentische woord voor Messias of Gezalfde. Hij is de Persoon in Wie God al Zijn heilgeheimen gaat onthullen. Al Gods raadsplannen zullen in vervulling gaan en al Zijn wegen lopen uit op de Heere Jezus. MaAr het grootste is dat de Messias tevens Jahweh Zelf is, de God van Israël. Zo zegt de engel het.

Zouden hun harten niet moeten vrezen bij het horen van zo’n boodschap? De eeuwige God kwam naar deze aarde. Maar ach, zouden ze voor een klein kindie vrezen? Is dat niet onbegrijpelijk? Voor de engel en de goddelijke heerlijkheid die hen omstraalde werden ze bevreesd. Als God in majesteit en luister op aarde gekomen was, zouden ze nog oneindig veel meer bevreesd geweest zijn. Maar Hij kwam in nederigheid. Als een klein kindje. Hij werd geboren in Bethlehem, de stad van David, die God in de profetie al aangewezen had. De Schepper van hemel en aarde kwam Zijn intrede doen in Zijn eigen schepping. En Hij is volmaakter mens dan Adam. Adam werd geformeerd en kwam in al de heerlijkheid die God hem had gegeven als volwassene op aarde. De Heere werd geboren uit een vrouw. Hij die alle dingen onderhoudt door het Woord van Zijn kracht, was als Mens in die dagen afhankelijk van de zorg van Zijn moeder. Zo hulpeloos en arm, dat Hij gewikkeld in doeken in de kribbe lag. Dat zou voor de herders het teken zijn (Vers 12). God gaf geen teken in de hemel, maar in Bethlehem. Er was voor Hem geen koninklijk paleis. De herders zouden niet gewaagd hebben daarheen te gaan. Hij kwam niet in vertoon van macht. De herders zouden zich niet in Zijn tegenwoordigheid hebben durven bevinden. Maar nu Hij zo arm werd, nu durven ze wel naar Bethlehem te gaan. Ze geloven wat de Heere door Zijn engel aan hen heeft bekendgemaakt.

De engel sprak over de Heiland, die tot zegen voor Israël zou zijn. Maar plotseling is er bij deze engel een menigte van de hemelse legerschare. Zij blijven niet in de hemel om hun getuigenis te geven, maar komen vlakbij de mensen. Zij zijn bij de engel die de grote blijdschap aan de herders verkondigde. Gezamenlijk spreken zij over God en over het heil voor alle mensen. Niet meer alleen heil voor Israël, God heeft in mensen een welbehagen (Vers 14).

God wordt geëerd door de hemelse legerschare, daar waar Hij door mensen niet geacht en geëerd werd. Tegen de duisternis van de mens (het was nacht) tekent zich des te scherper het goddelijke licht af. De wezens die hun plaats in de hemel hebben loven op aarde God, om het wonder dat is geschied. Ook de engelen zagen nu voor het eerst hun Schepper (1 Tim. 3:16). Hij werd mens. Daarom loofden zij God. En de lof is groter en heerlijker dan de lof die de morgensterren God toezongen toen Hij de aarde grondvestte. Dat blijkt uit de wonderheerlijke woorden die zij uitspraken: Ere zij God in de hoogste en vrede op aarde, in mensen een welbehagen.

Dit is in twee delen onder te verdelen: de hoogste hemelen, waar God woont en de aarde waar de mensen zijn. Allereerst houden de engelen zich bezig met de hoogste plaats, waar God woont. Zij zien hoe liefdevol en genadig God is, door Zijn Zoon te zenden naar deze aarde. Nu openbaart God Zich niet in een vuurvlam, zoals bij Mozes, maar in genade, door de Baby in de kribbe. Dit kleine Kind is de Schepper van hemel en aarde en Hij brengt de lof van de engelen teweeg, als de aarde in duisternis is gehuld en normaal gesproken allen slapen en zwijgen, vooral geestelijk gezien. Zij spreken over de eer die God toekomt en zij verheugen zich met een hemelse vreugde. Het zwakke van God is sterker dan de mensen. De geboorte van onze Heiland toont hoe God ver boven het kwaad staat. Nu zal Zijn liefde volkomen geopenbaard worden door de Zoon. Nu blijkt hoe oneindig de wijsheid van God is. Nu zullen Zijn eeuwige raadsbesluiten in vervulling kunnen gaan. De vraag is in hoeverre de engelen dit begrepen hebben, want in Efeze 3 staat dat door de Gemeente de veelvoudige wijsheid van God aan de engelen wordt bekendgemaakt. In de Gemeente zien zij hoe wijs God is. Hoewel zij geen gevallen schepselen zijn en in redelijk denken ver boven de mens staan, hebben zij nu pas, bij de geboorte van de Heiland, hun Schepper gezien en ervaren ze dat Gods heerlijkheid wonderlijk in genade is. Daar waar satan en de zonde regeerden, daar werd de Schepper Mens. De macht van satan was niet in staat om Gods liefde in te dammen. God verheerlijkte Zich juist op dit ogenblik des te meer voor de engelen. Daarom brengen zij Hem eer.

Maar waarom kwam God op aarde? Niet voor de engelen. Hij werd geen engel, maar Mens. Het was voor de mensen! Groot wonder! De mens had immers altijd teleurgesteld en gefaald. Hun zonde had God onteerd en de aarde tot een toneel van strijd en onvrede gemaakt. De mens was gevallen en had daarmee de gehele schepping meegesleurd in ellende en verderf. En de gevallen mens kan zichzelf niet veranderen of verbeteren. Al eeuwenlang waren de mensen op aarde, maar nooit werd een goed mens geboren. Adam verwekte nageslacht naar zijn eigen beeld. Door de ene mens, Adam, is de zonde in de wereld gekomen. En omdat alle mensen zondigen en dus zondaars zijn, hoopt het kwaad zich alleen maar op. En in die wereld kwam de Heiland. Hij is de tweede Mens, de laatste Adam. Maar Hij kon pas het Hoofd worden van een nieuw mensengeslacht nadat Hij het werk op Golgotha had volbracht. Aan de andere kant van de dood is Hij het Hoofd van de Gemeente geworden: ”Hij is het Hoofd van het lichaam, de Gemeente, Hij die het begin is, de Eerstgeborene uit de doden” (Kol. 1: 18). Dit alles wisten de engelen nog niet, maar ze zagen in het Kind dat de vrede op aarde is. De hemelse legerschare looft de genade van God die vrede aanbrengt op de verscheurde aarde. Daar is Gods genade geopenbaard. En eenmaal zal in de Persoon van Christus alle openbare kwaad op aarde verdwijnen en de vrede komen. Wij weten dat die tijd spoedig zal aanbreken en noemen dat het duizendjarig vrederijk.

De engelen spreken niet over het middel waardoor de vrede komen zal. Dat middel is de verlossing die de Heere Jezus bewerken zal en het verslaan van de satan. De grondslag daarvoor zal op Golgotha gelegd worden. Zij zien in de Persoon van Christus de vrede op aarde. Hij werd geopenbaard en daarmee is ook de vrede verzekerd. Dit is geheel in overeenstemming met wat het O.T. over Christus openbaarde. Jesaja laat ons op verschillende plaatsen zien dat de geboorte van de Heere Jezus onmiddellijk verbonden wordt met het eindresultaat: Zijn regering in het vrederijk. Jes. 9:5,6: ”Want een Kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven en de heerschappij is op Zijn schouder. En men noemt Zijn naam Wonderlijk, Raad, Sterke God, Vader der eeuwigheid, Vredevorst. Der grootheid dezer heerschappij en des vredes zal geen einde zijn op de troon van David en in Zijn koninkrijk, om dat te bevestigen en dat te sterken met gericht en met gerechtigheid, van nu aan tot in eeuwigheid toe”. Vader der eeuwigheid betekent: oorsprong van de eeuw die komt, het vrederijk. Zie ook Jesaja 11 en andere plaatsen. In de Persoon van de Zoon van God ligt de helende kracht voor de wonden van de aarde. En de engelen zeggen dit terwijl het Romeinse rijk in Israël zijn volle macht ontplooit. De keizer gebood dat men zich moest laten inschrijven en men ging. Zo groot was de Romeinse macht.

De engelen treden niet in details, omdat ze zich bezighouden met God en Zijn Gezalfde. Vrede op aarde ligt besloten in de Heere Jezus die geboren werd op aarde. En omdat het met Hem verbonden is zal de vrede komen.

De herders (vervolg)

Helaas kwam de tijd dat Hij verworpen werd door het volk en de gehele wereld, zodat God de praktische uitvoering van de vrede op aarde nog moet uitstellen, maar het vrederijk zal komen en de Vredevorst zal in Jeruzalem regeren. Maar eerst zou Hij verworpen worden. In ditzelfde Evangelie zegt Hij dat Hij zal moeten sterven en dat er om Hem juist verdeeldheid op aarde zal komen: ”Maar Ik moet met een doop gedoopt worden. En hoe benauwt het Mij, totdat het volbracht is. Meent gij, dat Ik gekomen ben om vrede op aarde te brengen? Neen, zeg Ik u, maar veeleer verdeeldheid” (12: 50,51). Deze woorden lijken in strijd te zijn met wat de engelen spraken. Maar ze strijden niet met elkaar. In de Persoon van Christus ligt de vrede op aarde die straks komt vast, terwijl Hij in de tijd van Zijn verwerping de reden van verdeeldheid is. Ervaren we het zelf ook niet dat ongelovigen, misschien familieleden, ons doen en laten niet begrijpen, omdat wij de Heere Jezus liefhebben, hoewel we Hem nu niet zien? En dat Hem navolgen verdeeldheid geeft, omdat wij van de wereld niet zijn? Ja, Zijn naam is nu de oorzaak van strijd en in het vrederijk van vrede. Dan zal alle knie zich voor Hem buigen.

Zijn komst op aarde in de armste omstandigheden bewijst dat God in mensen een welbehagen heeft. Gevallen engelen zullen nooit genade ervaren, gevallen mensen zijn voorwerpen van Gods genade. Hij zoekt wegen dat de mens niet voor altijd van Hem verstoten zal zijn. Daarom kwam de Heere. O, niet omdat wij het verdiend hadden. De engelen, die geen jaloersheid kennen, spreken van de genegenheid die God voor mensen heeft. Niet de mens, maar God wordt geëerd. Mensen zijn de voorwerpen van Gods welbehagen. Hij heeft niet alleen het beste met de mens voor, Hij heeft in hen een welbehagen. Nu, nadat de mens zo gevallen was en God uitgesproken had dat het Hem berouwde dat Hij de mens gemaakt had. Maar nu kwam God de Zoon op aarde. Hij werd waarachtig Mens. Van Hem kon God zonder terughouding zeggen dat Hij Zijn geliefde Zoon was, in Wie Hij Zijn welbehagen had (Luk. 3:22, hetzelfde woord !). Van Hem kunnen we het begrijpen, maar van ons? En toch zeggen de engelen het. Was de komst van de Heere niet het grootste bewijs dat God in mensen en niet in engelen een welbehagen had?

De engelen zien met hun woorden eigenlijk ver over al de bedelingen heen. God had speciale relaties met de Joden, met Israël, maar dit volk noemen zij niet. Uit het verdere van ons hoofdstuk blijkt dat God eerst aan een gelovige rest uit Israël denkt. De engel die met de herders sprak noemde het gehele volk van de Joden als voorwerp van de zegen van God, want de Messias, die hun beloofd was, is geboren. De hemelse legerschare spreekt over Gods welbehagen in de mensen. In het algemeen dus. Niet alleen de Joden. En hun woorden houden ook hun geldigheid als hemel en aarde voorbij zijn gegaan. Ook als de nieuwe hemel en de nieuwe aarde gekomen zijn, blijft waar dat God in mensen een welbehagen heeft. Zie Openb. 21:1-9, waar ons de eeuwige toestand wordt beschreven en waar wordt gezegd dat de tabernakel van God bij de mensen is. Hij woont bij hen!

Ons hart kan terneergeslagen zijn als we de boze dingen in deze wereld zien of als we ze in ons eigen hart ervaren, maar hier zien we dat we onze blik op de Heere mogen richten (en wij kennen Hem als de Verheerlijkte) in Wie al Gods beloften ja en amen zijn. God heeft in mensen een welbehagen. Dat maakt ons stil voor God.

De engelen gaan terug naar de hemel, de herders blijven achter met de boodschap die hen is bekendgemaakt. Uit vers 15 zien we dat de hemelse legerschare een schare van engelen was. En zij waren samen met de engel die de herders grote blijdschap verkondigde. Daar spraken ze over God en de mensen. Daarna keerden ze terug naar de hemel. Nu staan de herders daar in het duister van de nacht, terwijl de boodschap nog naklinkt in hun oren. Het besluit is snel genomen, ze gaan kijken in Bethlehem, het broodhuis. Daar is de zegen van de Heere te vinden. Wat een geloof vinden we bij de herders. Zij geloven dat er in Bethlehem iets groots is gebeurd en gaan zien wat de Heere hun bekendmaakte. Ja, zo hebben ze de boodschappers van God beschouwd: als dienstknechten van de Heere. Zij nemen de boodschap aan uit de mond van Hem die heer­ schappij heeft over hemel en aarde. Zozeer heeft de boodschap van de Heere hun hart in beslag genomen dat ze met haast in Bethlehem komen. Zouden zij, de herders, de kribbe niet weten te vinden? Daar vinden ze Maria, de moeder van de Heere Jezus, Jozef, die naar de wet Zijn vader is, hoewel hij slechts met Maria ondertrouwd was, (daarom staat Maria ook voorop) maar vooral het Kind dat lag in de kribbe. Er was geen gedaante noch heerlijkheid aan Hem, maar de herders zagen hoe het woord dat God hun gezegd had vervuld was. Daarom konden ze niet zwijgen, maar maakten overal de boodschap over dit Kind bekend. Hij was de Heiland, de Christus, een vreugde voor hun hart.

De herders spraken onmiddellijk over de Heere en allen die het hoorden verwonderden zich over de boodschap van de eenvoudige mensen. Schonken zij geloof aan hun woorden? Drongen ze in hun hart? Maria bewaarde al deze dingen in haar hart. Zij heeft de woorden van de engel Gabriël geloofd, zij heeft haar eerstgeboren Zoon gebaard en alles wat de herders deden en zeiden in haar hart opgesloten. Daar heeft ze stil alles overwogen wat God bewerkte. Zo kan het ook bij ons zijn. Wij zien hoe God werkt, merken dat alles op en bergen het in ons hart. Daar overdenken en verwonderen we ons over alles wat God deed en doet. Dan begrijpen we de dingen misschien niet met ons verstand, maar we aanbidden in stille bewondering met ons hart. Begrijpen wij hoe God Mens kon worden? Nee, maar we mogen aanbidden. Hij is het waard.

De herders keerden terug naar hun werk, nadat ze hun boodschap hadden gebracht, maar met een veranderd gemoed. Hoe heerlijk dat de Schrift ons zegt dat zij alles wat zij gehoord en gezien hadden als dank aan God terugbrachten. Alles was zoals de hemelse boodschap van God hun had meegedeeld en zij verheugen zich daarover. Zij verheerlijkten en prezen hun God die zo genadig was. En het enige wat zij gezien hadden was het Kind in de kribbe, in doeken gewikkeld. Maar het was hun genoeg.

Jeruzalem (2:21-24)

De volheid van de tijd was gekomen (Gal. 4:4). De Heiland werd geboren uit een vrouw. Dat hebben we tot nu toe gezien. Maar Hij werd ook geboren onder de wet. Dat blijkt uit de verzen die nu volgen.

In Gen. 17:12 had God gezegd dat Israël Gods verbond houden moest, door de zoontjes van acht dagen oud te laten besnijden. Lev. 12:3 zegt hetzelfde. En daar wordt ook een praktische reden gegeven voor de achtste dag. De moeder zou na de geboorte van een zoon zeven dagen onrein zijn. Maria en Jozef waren gehoorzaam aan de wet van God omdat ze Hem liefhadden. Kennelijk had men in die tijd in Israël de gewoonte om het kind een naam te geven op de dag dat het besneden werd. Zo gebeurde dat bij Johannes in hfdst. 1: 59, zo gebeurt het ook bij de Heere.

Door de besnijdenis ging zo’n kind over in het verbond van God. Het hoorde dan ook bij het volk Israël. Dan is ook een naam nodig. Dus deed men het zo. Geestelijk gezien spreekt de besnijdenis van het overgaan van een oude toestand naar het nieuwe volk van God. Wij worden besneden in de besnijdenis van Christus. Niet deze besnijdenis met acht dagen, maar de besnijdenis op het kruis, Zijn sterven. Daarna horen wij bij het volk van God.

De Heere ontving de naam Jezus, Jahweh is Redder, Heiland. O, hoe wonderheerlijk is deze Naam, waarin eens alle knie zich voor Hem buigen zal. Dat kleine Kindje dat besneden werd is de Verbondsgod van Israël, Die niet ten oordeel kwam, maar kwam om heil te brengen. In gehoorzaamheid aan het woord van de engel Gabriël werd Hem deze naam gegeven. De naam Jezus was al genoemd door Gabriël, voordat de Heere in de moederschoot ontvangen was. Wat onbegrijpelijk groot. Hij Die eeuwig God is, werd ontvangen in de moederschoot en moest geboren worden zoals wij. Daarom wil God in Zijn Naam toch een getuigenis geven omtrent Zijn Persoon. Omdat Hij waarachtig Mens werd.

Vers 22 spreekt over de vervulling van de dagen van hun reiniging. Dit voert ons opnieuw terug naar Leviticus 12, waar deze wet van Mozes in verbinding met de reiniging vermeld staat. Als een vrouw een zoon gebaard had was ze zeven dagen onrein. Op de achtste dag vond de besnijdenis van de zoon plaats, daarna moest ze nog eens drie en dertig dagen lang in het bloed van haar reiniging blijven. Dit was een voorschrift van God om te laten zien dat uit het vlees niets goeds voortkomt. Op zichzelf is het geen zonde een zoon of dochter te krijgen. Maar de vrouw werd, hoewel ze er zelf niets aan kon doen, onrein door die geboorte. Het kind dat geboren is wordt niet onrein genoemd, maar de vrouw is onrein. Zij moet leren dat de mens een zondige natuur heeft, die overgedragen wordt aan het nageslacht. Onherroepelijk, maar met één uitzondering. De Heere Jezus werd geboren uit een vrouw die naar de wet van Mozes ook onrein geworden was. Zij moest gereinigd worden. Maar de Heere werd niet onrein. God waakt over Zijn Persoon. Daarom lazen we ook in Luk. 1: 35 dat Hij dat Heilige is dat geboren wordt. Maar Maria heeft zich onderworpen aan de wet van Mozes die spreekt over reiniging. We zien hierin weer hun eenvoudige gehoorzaamheid aan God.

Na die reiniging schrijft Leviticus 12 voor dat er een offer gebracht moet worden aan God. En Leviticus zegt dat dit moet gebeuren voor de deur van de tent der samenkomst. Dat gold voor de woestijn. In het land ging men naar de tempel, nadat deze gebouwd was. Men ging naar de woonplaats van God in het midden van Zijn volk. Daarom gingen Maria en Jozef ook op naar Jeruzalem. De Schrift noemt echter nog een belangrijker reden van het gaan naar de stad van God: Zij brachten het Kindje naar Jeruzalem om Hem aan de Heere voor te stellen. De Heiland was de eerstgeborene van Maria en God zei in de wet dat alle eerstgeborenen van Hem zijn.

Jeruzalem (vervolg)

Er zijn veel teksten in het Oude Testament die over de eerstgeborenen spreken, maar Lukas gaat terug naar Exodus. Zodra Israël geschuild had achter het bloed van het lam en God daarom alle eerstgeborenen had gespaard, horen we dat God beslag legt op deze eerstgeborenen. Hij zegt dat alles wat de baarmoeder opent van mens en dier, van Hem is en voor Hem afgezonderd moet worden (Ex. 13:2). In Ex. 22:29 zegt Hij in het bijzonder van de zonen: ”De eerstgeborene van uw zonen zult gij Mij geven”. Later spreekt God over de lossing van de eerstgeboren zoon. Israël moest beseffen dat God beslag legde op de eerstgeborene. Maar God wilde niet dat de eerstgeboren zoon zou sterven, dus moest er lossing voor geschieden. ”Al de eerstgeborenen uwer zonen zult gij lossen en men zal voor Mijn aangezicht niet ledig verschijnen” (Ex. 34:20). Daar vinden we dus dat men voor Gods aangezicht moest verschijnen om te lossen. Maria en Jozef deden overeenkomstig de wet van de Heere. Zij wisten dat elke eerstgeborene van God was, maar dit Kind was wel heel bijzonder de Eerstgeborene. Hij is het beeld van de onzienlijke God, de Eerstgeborene van de hele schepping. Hij is heilig en wordt de Heere heilig genoemd. Zo werd Hij als klein Kindje aan God voorgesteld. Uit Kolosse weten we dat Hij ook de Eerstgeborene is uit de doden en als zodanig het Hoofd van een geheel nieuw mensengeslacht, de verlosten. De hele familie van God hoort bij Hem Die Zijn bloed voor ons gaf.

In de verzen 22 t/m 24 is driemaal sprake van de wet. Als het gaat om verontreiniging spreekt Gods Woord over de wet van Mozes (Vers 22). De wet toont onbarmhartig aan dat de mens onrein is. Maar God is genadig en Hij geeft ook voorschriften voor de reini­ ging. Dat vinden we in vers 24. Als het gaat om deze verheven gedachten van God over reiniging, spreekt Lukas over de wet van de Heere, van Jahweh. Zo ook in vers 23, waar Jahweh spreekt over de eerstgeboren mannelijke zoon die de moederschoot opent. Hij is van Hem. Wat oneindig groot juist bij de Heere Jezus. Ongetwijfeld heeft God de wet op de eerstgeborenen gegeven met het oog op Zijn Zoon en met het oog op de verlosten die van Hem zijn. Hij bracht de Eerstgeborene in de wereld in (Hebr. 1:6). De Heere is ook de Eerstgeborene uit de doden (Openb- 1 : 5) en de Eerstgeborene onder vele broeders (Rom. 8:29). Wij zijn de gemeente van de eerstgeborenen die in de hemelen staan opgeschreven (Hebr. 12: 23). Hoe wonderlijk dat God de voorschriften van het Oude Testament gaf met het oog op ons, op Christus.

Uit vers 24 kunnen we de conclusie trekken dat Maria en Jozef arme mensen waren, want Leviticus 12 spreekt over een éénjarig lam ten brandoffer (dat staat voorop!) en een duif ten zondoffer. Alleen als de vrouw te arm was en geen lam kon betalen mocht ze twee duiven nemen. De duif spreekt van de Heere Jezus als de hemelse Mens.

Simeon (2:25.35)

In Jeruzalem zien we een gelovig overblijfsel in de persoon van Simeon. Ze zien vertrouwend op tot God. Hoewel de massa van het volk in geestelijke duisternis leefde en de Romeinen het land overheersten, had God toch Zijn getrouwen die uitzagen naar de verlossing. Simeon betekent: luisterend. Hij luisterde naar God en leefde dicht bij Hem. Wat een heerlijke woorden worden er van hem vermeld. Hij was rechtvaardig, zoals Zacharia en Elizabeth. Hij was godvrezend en verwachtte de vertroosting van Israël. Deze wonderlijke woorden tonen ons hoezeer Israël ongehoorzaam geworden was, maar ook hoe trouw God is. Alle getrouwen zagen uit naar de tijd dat God Zijn volk zou troosten en het volk van God tot God teruggebracht zou worden. In de Persoon van Christus zou de vertroosting komen, dat laten de profeten zien.

Hoewel de Heilige Geest in die tijd niet op aarde woonde, zoals nu in de Gemeente, en Hij ook niet in mensen woonde, zoals bij de gelovige van deze tijd, was Hij toch werkzaam. De Heilige Geest was op Simeon. Het lidwoord voor Heilige Geest ontbreekt, zodat er meer nadruk ligt op de werkzaamheid van de Geest dan op Zijn Persoon. Door de kracht van de Geest wachtte Simeon vertrouwend op God. Door dezelfde Geest had Simeon een goddelijke aanwijzing gekregen dat hij wel zou sterven, maar niet voordat hij de Gezalfde van Jahweh zou hebben gezien, in Wie God al Zijn beloften zou vervullen. Naar Hem zag elke Jood uit. Zien wij uit naar de toekomst van de Heere Jezus? Wat een genade van God dat Simeon deze zekerheid had, dat hij de Christus zien zou. Maar alleen de Geest van God kent de juiste tijd. Daarom lezen we in vers 27 dat Simeon door de Geest in de tempel kwam, juist toen de ouders van de Heere Jezus (Jozef was naar de wet Zijn vader) Hem binnenbrachten, om naar de gewoonte van de wet met Hem te doen. Deze wet hebben we al overdacht in vers 23. Hij is de Eerstgeborene, die voor Gods aangezicht gebracht werd omdat elke eerstgeboren zoon op een bijzondere wijze van God is.

Er is gemeenschap met God nodig om te kunnen luisteren naar Zijn aanwijzingen. Simeon kende die verborgen omgang met God. Daarom kon de Heilige Geest hem ook op de juiste tijd naar de tempel brengen. Daar nam hij het Kind Jezus in zijn armen. De Geest bracht hem in de tempel, de Geest van God maakte hem duidelijk dat dit Kind de Messias des Heeren was. Het geloofsvertrouwen van Simeon was niet beschaamd! Als God belooft volvoert Hij ook. Wat blijft er dan nog voor ons over? Onze God te prijzen! Simeon looft zijn God, Die ver boven hem staat. Hij erkent God als zijn absolute Meester en ziet zichzelf als Gods slaaf. Is het geen L grote genade, dat een Meester Zijn slaaf Zijn gedachten meedeelt? Zo voelt Simeon het. Nu kan hij in vrede heengaan. De wet kan deze vrede nooit geven, maar Simeon had gemeenschap met Zijn God. Naar het Woord van God kan hij nu in vrede heengaan.

Hoe kon Simeon zo gelukkig en in vrede sterven, terwijl iedere Jood toch hoopte om bij de Messias te zijn en met Hem het vrederijk in te gaan? Hij had God gezien. Hij voelde dat hij God in alles bij zich had. Zijn eigen ogen hadden het heil van God gezien. Zou hij nu niet in vrede kunnen sterven omdat God hem dat gezegd had? Het grootste dat God hem had beloofd was in vervulling gegaan. Uiterlijk was dit Kind als alle andere pasgeboren kinderen, maar de Heilige Geest maakte Simeon duidelijk dat dit Kind de Messias was. Alleen de Heilige Geest was daartoe in staat. Vandaar ook dat Hij driemaal wordt genoemd in de verzen 25 tm 27. Hij voert ons altijd tot de Heere Jezus! Simeons hart was gelukkig. Daarom prees hij God.

In vers 29 spreekt Simeon over de dingen die hem persoonlijk be­ troffen. Hij kon in vrede heengaan, omdat hij God kende en gemeenschap met Hem had over Zijn Zoon. God had zijn gunst bewezen. In vers 30 en volgende gebruikt de Geest hem om woorden uit te spreken, waarvan hijzelf de draagwijdte niet zal hebben begrepen. Woorden die ver uitgaan boven, de Joodse verwachtingen. Simeon bezit nu de Christus die was aangekondigd in het Oude Testament en Zijn aanwezigheid zal van invloed zijn op de gehele wereld.

Simeon spreekt over Gods gedachten en plannen: Gods heil, in Christus zichtbaar, door God bereid, terwijl alle volken het kunnen zien. Door de Geest van de profetie gaat de blik van Simeon verder dan de grenzen van Israël en Gods beloften aan Israël.

Vandaar dat hij eerst de volken en natiën noemt en daarna pas Israël. De verwachting van de Israëliet was dat de Messias voor hen zou komen. Zij zouden het eerste volk op aarde zijn en in Israël zouden de volken gezegend kunnen worden. Zo zal het ook gebeuren alsde Heere Jezus opnieuw terugkomt uit de hemel om het koninkrijk voor Israël te herstellen. Die tijden en gelegenheden komen. In het dan volgende vrederijk zal Israël de kop zijn en zullen alle volkeren gezegend worden met dit aardse volk van God. Simeon heeft deze verwachting ook gehad, want zijn woorden lijken veel op wat God liet neerschrijven in Jesaja 49, maar de Geest van God tilt hem uit boven deze verwachtingen en laat hem spreken over de tijd van zegen voor de volken, terwijl Hij zelfs een aanwijzing geeft over het lijden van Christus, met de woorden van vers 34 en 35. Wat zal de openbaring van Christus in de wereld voor invloed hebben op de harten van velen in Israël?

Maar eerst spreekt Simeon over het heil dat God bereid heeft voor het aangezicht van alle volken. Dit is zegen, positieve zegen. Het heil is nog niet uitgewerkt, want alleen door de dood van Christus kan het heil komen, maar Christus is er. Simeon zag niet de kleine kinderhandjes, maar de machtige hand van God, die het heil zou uitwerken. Hij zag niet het werk van Christus, maar Zijn Persoon. Zo zagen zijn ogen ook het heil. God wenst dat dit heil wereldwijd is. Silo is gekomen, naar de profetie van Jakob en Hem zullen alle volkeren gehoorzaam zijn. Zou Simeon hebben gedacht aan de profetie van Jes. 49:6: ”Het is te gering, dat Gij Mij een Knecht zoudt zijn, om op te richten de stammen van Jakob, en om terug te brengen de bewaarden in Israël. Ik heb U ook gegeven tot een Licht van de heidenen, om Mijn heil te zijn tot aan het einde van de aarde”? Ja, Christus is Zelf het heil. In het vrederijk zullen alle volken Hem zien en het heil dat God bereid heeft. Nu is dat nog niet in vervulling gegaan. Maar Jesaja 49 vertelt ons dat het heil zich uitstrekt tot de volken, omdat de stammen van Jakob Hem zouden verwerpen. Suggereren de volgende woorden van Simeon dit ook niet? Eerst spreekt hij over de Heere als een licht tot openbaring van de natiën, daarna als licht tot heerlijkheid van Israël. De ogen van de volken zouden geopend worden. Zij zouden uit de duisternis het goddelijke licht, Christus, mogen zien. Dat is wat ook vandaag nog gebeurt. Tot Paulus zei de Heiland: ”Ik neem u uit het volk en uit de volken en zend u tot hen, om hun ogen te openen, opdat zij zich bekeren van de duisternis tot het licht en van de macht van de satan tot God” (Hand. 26:17,18a).

Simeon (vervolg)

Maar de volle vervulling van deze woorden, dat Christus een licht zal zijn dat de volken zullen zien met door God geopende ogen, ligt in de tijd dat Hij ook een licht is tot heerlijkheid van Gods aardse volk Israël. Hoewel Simeon zich bewust was van de ellende van Israël en van hun ontrouw (Hij verwachtte de vertroosting van Israël) ziet hij in Christus vooruit naar de vredetijd die komt. Hij heeft de goedheid van God persoonlijk ervaren en kan daarom ook met zekerheid spreken over de plannen van zijn God. Wat hij zegt is in overeenstemming met de Oudtestamentische profetieën en de verwachting van iedere gelovige Jood. Straks gaat Jes. 60: 1 voor Israël in vervulling: ”Maak u op, word verlicht, want uw licht komt, en de heerlijkheid des Heeren gaat over u op”. Dan zullen niet alleen hun ogen ontdekt zijn, maar is Christus hun glorie geworden. De duisternis zal wijken en het licht van God zal dan heerlijkheid voor Israël zijn. Dan zullen de volkeren tot hun licht (de Messias) gaan en de koningen tot de glans die hen is opgegaan. Al deze plannen van God ziet Simeon in het Kind dat hij in zijn armen heeft voor zich. Zijn ook wij zo bezig met de Heere? Wij staan achter zijn werk en hebben een nog veel gefundeerdere basis dan Simeon om op God te vertrouwen. Doen we het ook?

Hebben ook wij zulke persoonlijke ervaringen met God? En hoewel de woorden van vers 32 speciaal Israël en de volken in het vrederijk betreffen, mogen wij toch ook uitzien naar dat Rijk. Want dan zal Hij, die nu op aarde veracht en verworpen is door alle volken, ge­ zien en geëerd worden, als God Israël de eerste plaats op aarde geeft. Christus is dan het licht van Israël, hun heerlijkheid.

We kunnen heel goed begrijpen dat Jozef en de moeder van de Heere Jezus zich verwonderden over al deze woorden die betrekking hadden op het Kind dat Simeon in zijn armen had, hoewel zij toch wisten wat Gabriël over Hem gezegd had. Maria wist dat Hij de Messias was, die Zijn volk zou verlossen van hun zonden. En toch verwonderden zij zich toen deze heerlijke woorden over de zegen voor de gehele wereld door zo’n trouwe gelovige werden uitge­ sproken. Hoe wist Hij dit alles? Door de Heilige Geest, die hem er ook toe leidt om Jozef en Maria te zegenen. Niet het Kind werd gezegend. Simeon wist wie Hij was. De Heiland was meer dan hij. Maar Jozef en Maria kon hij zegenen. Daarna spreekt hij in het bijzonder tot Maria en toont dat hij niet alleen de zegenrijke kant kent, maar ook weet welke invloed de Heere Jezus op de harten van het volk hebben zal. Dit zegt hij door de Heilige Geest. Wat is het goddelijk mooi om te zien hoe Maria in deze verzen tot tweemaal toe de moeder van de Heere Jezus genoemd wordt (in vers 33 en 34). Dit toont hoe volmaakt Mens de Heere Jezus was. En Simeon moet over deze natuurlijke band van Maria met haar Zoon profeteren. Dat alles gaat voorbij. Ook Maria heeft verlossing nodig. Haar Kind zou verworpen en gedood worden en wat betekent dat voor een moederhart? Een zwaard door haar ziel. Wat is voor een moeder erger dan de dood van haar eigen zoon met eigen ogen te aanschouwen? Maar de Heere moest ook voor de zonden van Maria sterven. De natuurlijke band zou teniet gedaan worden, maar de geestelijke band zou blijven. Zij mag de Heere Jezus ook kennen als haar Verlosser.

Niet alleen het hart van Maria zou lijden. Ook de harten van anderen zouden op de proef gesteld worden. De Heiland kwam in vernedering op aarde. En hoe werd Hij ontvangen? Hij werd verworpen en veracht! Voor velen in Israël is Hij in Zijn vernede­ ring tot een val geworden. Zij hebben zich aan Hem gestoten. Hij was de hoeksteen van God over Wie zij vielen (Luk. 20:17,18). Voor anderen is Hij echter gesteld tot een opstanding. Zij die zichzelf wilden erkennen als verloren zondaren die in de dood la­ gen, mochten Hem leren kennen als de Opstanding en het Leven. Hij is gesteld tot hun opstanding. Zij zagen zichzelf als veroordeeld, maar in Zijn Persoon leerden ze de genade van God kennen. Hij is voor velen een reuk uit de dood ten dode en voor vele anderen een reuk uit het leven ten leven (2 Kor. 2: 16). Hij is de toetssteen. Hij is het grote teken van God, maar de massa van het Joodse volk zou Hem verachten, verwerpen en tegenspreken. Gods teken, ja God zelf, werd verworpen. Zij wilden als Joden een teken, maar Hem verwierpen ze. Dit alles heeft Simeon voorzegd. Hij zag hoe het volk was. Weliswaar godsdienstig, maar in feite toch goddeloos, met uitzondering van het handjevol dat de verlossing verwachtte. Allen zouden Hem verwerpen. En het resultaat zou zijn dat Hij sterven moest aan het kruis. Simeon heeft waarschijnlijk niet geweten welk een dood de Heere sterven zou, maar hij wist wel door de Geest en door het Woord (Jesaja 49), dat Hij niet door het hele volk zou worden toegejuicht. Integendeel, Zijn verwerping zou zodanig zijn, dat er een zwaard door de ziel van Maria zou gaan.

Waarom moest dit alles gebeuren? Simeon zegt het: Opdat de gedachten uit vele harten openbaar worden. Het licht kwam om op alles licht te werpen, dus ook op de harten van de mensen in Israël. Als de Heiland in Zijn heerlijkheid naar deze aarde gekomen was, zou dan echt duidelijk zijn geworden hoe de harten van de mensen zijn? Nee, we weten dat er velen zullen zijn in het vrederijk die zich geveinsd zullen onderwerpen. De Heere kent hun harten wel, natuurlijk, maar het wordt niet aan allen openbaar. Maar nu de Heiland arm geworden is, wordt duidelijk dat de harten van de mensen volkomen verdorven zijn.

Het zwaard door de ziel van Maria was een heel persoonlijk iets voor Maria zelf, omdat zij de Heiland gebaard had. Maar het ver­ telt ons ook iets over de band van de Heere Jezus met Israël. De natuurlijke band met Israël kan niet blijven bestaan. Pas als Israël zich (in de toekomst) tot God bekeert en Hij hun vlezen hart wegneemt en er een geestelijk hart voor teruggeeft, kan Christus dit volk weer erkennen als het volk van God. In onze tijd is elke natuurlijke band met Israël afgesneden, omdat het volk als geheel Hem verworpen heeft. De verbinding van de Heere met Israël in het vrederijk is gebaseerd op het nieuwe verbond van God en hun waarachtige bekering. Dan is het volk dat in duisternis wandelde het grote licht van God opgegaan (Jes. 9: 1). Dan is Christus hun heerlijkheid. Niet op grond van hun verdiensten, maar omdat de ijver van de Heere der heerscharen dit doen zal.

Anna (2:36 - 38)

Verschillende trouwe gelovigen vinden we rondom de Heere Jezus. Nu wordt onze aandacht een ogenblik gericht op Anna. Zij was een profetes die veel in Gods tegenwoordigheid verkeerde. Omdat ze zo dicht bij God leefde, kon ze tot de gelovige vrouwen ook de woorden van God spreken die nodig waren. Profetie is spreken vanuit de tegenwoordigheid van God. Zij profeteerde niet af en toe, maar was werkelijk een profetes. Haar naam betekent, net als Hanna: genade, of: zij was genadig. Waarom vermeldt de Schrift dat ze een dochter van Fanuël was, uit de stam van Aser? Onge­ twijfeld ook omdat de namen een heerlijke betekenis hebben. Fanuël betekent: aangezicht van God, net als Pniël. En Aser is: gelukkige. Hoewel ze al erg oud was, 84 jaar, en ze maar zeven huwelijksjaren met haar man beleefd had, was ze toch een geluk-kige vrouw, omdat ze het aangezicht van God kende. Ze had de genade van God ervaren. En uit de beschrijving lijkt het wel alsof ze vooral na het overlijden van haar man deze tegenwoordigheid van God gezocht en ervaren heeft. Nood leert bidden.

Uit vers 36 leren we ook nog dat er niet uitsluitend Israëlieten uit de twee en een halve stam in het land waren ten tijde van de Heere Jezus, maar ook uit andere stammen. Hoewel de meesten van de tien stammen al eeuwenlang in ballingschap waren voordat Juda en Benjamin naar Babel werden weggevoerd, leefden er onder deze twee stammen toch Israëlieten die niet tot Juda of Benjamin (en Levi) behoorden. Velen waren als getrouwen in de goddeloze tijden van de koningen van Israël naar het gebied van Juda gegaan, om daar God waarachtig te dienen. Zij of hun nakomelingen gingen mee in ballingschap naar Babel en keerden onder Ezra en Nehemia terug. Zo konden er ook mensen uit de stam van Aser in Juda wonen.

Anna was weduwe, misschien al wel vijftig jaar. Zo was ook Israël weduwe. Israël had God verlaten, zodat Zijn heerlijkheid ten tijde van Ezechiël uit de tempel moest wegtrekken. En Zijn heerlijkheid is nog steeds niet daar teruggekeerd. Ook in de tempel die door Herodes was verfraaid was de heerlijkheid van God niet. Pas in de toekomst komt volgens Ezechiël Gods heerlijkheid in de tempel terug, als het vrederijk komt. Toch waardeert God het als men Zijn tempel bezoekt en Hem daar dient. Dat waardeert Hij bij iedere gelovige. Nu zijn wij niet aan een plaats gebonden om Hem te dienen, toen wel. Toen was Jeruzalem de plaats die de Heere gekozen had om Zijn Naam daar te doen wonen. Daar stond Zijn tempel, daar kwamen de getrouwen bijeen. Simeon kwam door de Geest in de tempel, maar Anna was er. Zij was er altijd. Wat heerlijk dat deze oude weduwe niet uit de tempel week, maar daar God diende met vasten en bidden. Ja, zo kon ze de Messias niet mislopen! Zij diende God niet één uur per dag, maar dag en nacht. Wat een gebedsvrouw. Zij vastte en zij bad. Vasten is jezelf dingen onthouden die in zichzelf niet verkeerd hoeven te zijn, om jezelf geheel aan God toe te wijden in het gebed en Hem zo te dienen. Dat zijn ogenblikken van grote zegen voor een getrouw hart. Zo heeft Anna dat ervaren, hoewel ze zeker bedroefd geweest zal zijn over de afvallige toestand van Israël, waarvan ze zelf in haar weduwschap getuige was, hoewel zijzelf een beeld is van dat overblijfsel dat in afvallig Israël rouwt over het verval en toch de gelukkige gemeenschap met God geniet. God wil zo graag genade (Anna) bewijzen. Als het volk straks het aangezicht van God (Fanuël) zal zoeken zal Hij het zegenen. Zijn doel is altijd geweest om van Israël ”de gelukkige” (Aser) te maken en straks, in het vrederijk, zal dit doel bereikt worden.

Ondertussen schenkt Hij een overblijfsel de genade om in kontakt te komen met de geboren Messias. Anna heeft gehoord wat Simeon sprak, ook over het zwaard door de ziel van Maria en de Heere Jezus die gesteld is tot een val, maar ook tot een opstanding, van velen in Israël. Zij kwam er op dat ogenblik bijstaan. Zij getuigt of spreekt niet in het openbaar van Hem, zoals Simeon, maar zij richt zich tot God en looft Hem om het geweldige dat Hij deed.

Daarna sprak ze over Christus tot allen (in persoonlijke gesprekken, zoals het vrouwen betaamt) die in Jeruzalem de verlossing verwachtten. De getrouwen kennen elkaar. Hoe vaak zullen ze al niet gesproken hebben over de verlossing van hun vijanden. God zou dit bewerken. Zij zijn ootmoedige mensen geweest die zeker erkend zullen hebben dat Israël als volk van God was afgevallen. Maar God zou ingrijpen. En zie, nu is dat ogenblik gekomen, want de Messias is geboren.

Simeon en Anna wisten dat de Heere Jezus in de tempel gebracht zou worden. Alle eerstgeborenen moesten aan de Heere worden voorgesteld. Daarom deden Jozef en Maria ook met Hem overeenkomstig dat wat de Heere in de wet had laten optekenen. We lazen over het voorstellen van Jezus aan de Heere en over het offer dat voor de reiniging van Maria en Jozef nodig was.

Nazareth (2: 39,40)

Nu Jozef en Maria alles gedaan hebben wat geschreven stond keren ze terug naar hun woonplaats in het verachte Galilea. Door goddelijke besturing was de Heere Jezus in Bethlehem geboren en door de vroomheid van Maria en Jozef in gehoorzaamheid aan de wet van God in de tempel te Jeruzalem aan de Heere voorgesteld. Nu konden ze naar Nazareth teruggaan.

Daar groeide de Heere Jezus op. We lezen over deze periode in Zijn leven vrijwel niets in het Woord van God. Alleen Mattheüs en Lukas vermelden Zijn geboorte en wat daarmee samenhing, maar alles wat we daarna van Hem weten tot Zijn openlijk optreden in Israël op ca. dertigjarige leeftijd, staat in enkele verzen alleen in het Lukasevangelie vermeld. Lukas 2: 40 zegt dat Hij opgroeide en gesterkt werd. Hij was vervuld met wijsheid en de genade van God was op Hem. Daarna lezen we nog enkele verzen over Zijn leven als twaalfjarige in de tempel, ook in Lukas, terwijl Lukas 2: 52 spreekt over Zijn toenemen in wijsheid en in grootte. Dat is alles wat de Schrift meldt over die lange periode die voorafging aan Zijn openbaar optreden in Israël.

Maar met welk een eenvoud schildert Lukas in het kort deze periode uit Zijn leven. Vers 40 is kort, maar diep en veelzeggend. Hoe waarachtig de Heere Jezus mens was blijkt wel door vergelijking met Luk. 1: 80, waar van Johannes de Doper gezegd werd: ”Het kind groeide op en werd gesterkt in de geest”. Precies dezelfde woorden als bij de Heere Jezus, maar met toevoeging van de woorden ”in de geest”. De Heere Jezus is werkelijk kind geweest. Hij moest opgroeien en sterk worden zoals andere kinderen. Een kind moet groeien naar de volwassenheid. Begrijpen wij de weg die Hij wilde gaan? Hij kwam niet volgroeid en volwassen op aarde, zoals Adam. Hij werd geboren en groeide op. Zo kan Hij ook met de kinderen meevoelen. Hij had een menselijke natuur, zoals wij, met uitzondering van de zonde, maar gevuld met de Goddelijke, zoals Darby ergens eerbiedig schrijft.

De volgende woorden die Lukas gebruikt: ”vervuld met wijsheid”, zijn uniek. Ze worden alleen voor het kind Jezus gebruikt. Van geen enkel mens wordt dit zo gezegd. Hij was altijd tenvolle vol van wijsheid, op welke leeftijd ook, hoewel er groei in wijsheid mogelijk was volgens Lukas 2: 52. In Hand. 6: 3 vinden we nog één keer een uitdrukking die wat lijkt op de Woorden van Lukas 1. Daar geven de apostelen opdracht om te zoeken naar mannen vol van de Heilige Geest en van wijsheid.

Maar daar wordt de wijsheid waarmee deze gelovigen gevuld zijn verbonden met de Heilige Geest en gaat het over volwassen mensen voor een bepaalde taak. iets dergelijks vinden we ook in het Oude Testament bij Bezaleël in Ex. 35:31. De Geest van God had hem vervuld met wijsheid in verband met het maken van de tabernakel. Bij de Heere Jezus gaat het over Zijn kinderjaren, waarin Hij ook altijd vervuld was van deze goddelijke wijsheid. Hij wist altijd hoe Hij Zich gedragen moest en Hij kon alles wat Hij wist ook op de juiste wijze toepassen, afhankelijk van Zijn leeftijd. Van geen enkel kind wordt gezegd dat het vervuld is met wijsheid dan van Hem. Uit ervaring weten we al dat we geen wijsheid zullen aantreffen bij jonge kinderen. Het werd wel bij de Heere Jezus gevonden. Dat toont opnieuw hoe volmaakt Hij mens is. Maar Hij is meer. Als Hij later in het openbaar optreedt en spreekt over de wijsheid van Salomo, kan Hij zeggen: ”En zie, meer dan Salomo is hier” (Luk. 11: 31). Het gaat niet om menselijke wijsheid, want die is volgens 1 Korinthe 1 in Gods ogen dwaasheid. Zijn wijsheid was onafhankelijk van menselijke kultuur of opvoeding of van iets anders van buitenaf. Het was goddelijke wijsheid. In 1 Kor. 1: 24 wordt van Hem getuigd: Jezus Christus, de wijsheid van God”. Hij is de wijsheid van Spreuken 8 in eigen Persoon.

Het vervolg van ons vers is ook belangrijk. Van Hem als kind wordt gezegd dat de genade van God op Hem was. De eerste keer dat het woord genade in het Nieuwe Testament gebruikt wordt vinden we in Luk. 1: 30: ”Vrees niet Maria, want gij hebt genade bij God gevonden”. Die tekst staat duidelijk in verbinding met de geboorte van de Messias. Zij zou de moeder van de Heere Jezus worden. De tweede vermelding van het woord genade vinden we in onze tekst! Het getal twee is het getal van het getuigenis: God getuigt hier van het kind Jezus dat Zijn genade op Hem was. De derde keer in het Nieuwe Testament verschijnt het woord genade in Luk. 2: 52, opnieuw van de Heere Jezus gezegd (Het is daar vertaald door gunst). Het oog van God rustte met welgevallen op Hem.

We vinden in het Nieuwe Testament drie keer (als ik goed geteld heb) de uitdrukking genade op iemand of op meerderen. Alle drie keer zijn het heel bijzondere gevallen. Naast onze tekst in Lukas vinden we deze woorden alleen nog in Hand. 4: 33 en 2 Kor. 9: 14. In Hand. 4: 33 geven de apostelen met grote kracht getuigenis van de opstanding van de Heere Jezus en was er grote genade op hen allen. Dit was een bijzonder geval, want ze waren gevangen geweest, maar kregen van God de opdracht om te prediken zonder bang te zijn. Het was van voorbijgaande aard in verband met hun prediking en wordt van de apostelen samen getuigd. In 2 Kor. 9: 14 wordt gesproken over de uitnemende genade van God op de gelovige Korinthiërs, omdat zij met Gods hulp vrijgevig waren geweest voor de armen in Judea. Ook dit was een bijzonder geval, van voorbijgaande aard en getuigt van een groep gelovigen.

Bij de Heere Jezus is het grootser dan in de twee genoemde gevallen. Bij Hem werd als kind dit getuigenis gegeven. En op Hem alléén. Wie is Hij toch, dat God dit van Hem, ook als kind, zegt? En bij Hem is het niet van voorbijgaande aard, want dit vers spreekt over Zijn gehele kindertijd. Wat waakt God over de eer van Zijn Zoon.

In de tempel (2:41-50)

Elk jaar gingen Jozef en Maria voor het paasfeest naar Jeruzalem. Dat had God in ieder geval alle mannen geboden (Deutr. 16: 16). We zien hierin de gehoorzaamheid van Jozef aan de geboden van God. Maar ook Maria ging mee. Zouden de dingen van God voor vrouwen onbelangrijker zijn dan voor mannen? Er konden omstandigheden zijn in het gezin dat vrouwen niet meekonden, vandaar dit gebod voor al wat mannelijk is. En God kan ook zegenen als iemand door omstandigheden gedwongen thuis moet blijven. Ook daar kunnen we gemeenschap met Hem hebben. Maar alleen als we niet uit ongehoorzaamheid wegblijven, maar vanwege geldige redenen. Zo ook in Israël. Maria kon wel mee, want zij gingen elk jaar samen naar Jeruzalem. Wat is het goed dat gelovigen samen één weg bewandelen. Wat is het mooi als man en vrouw samen de dingen van God zoeken.

We weten niet of het Kind Jezus jaarlijks meegenomen werd naar Jeruzalem of thuis achterbleef, daarover vertelt de Bijbel ons niet. In vers 42 en 43 wordt alleen gezegd, dat ze weer volgens de gewoonte naar Jeruzalem waren gegaan en dat het Kind Jezus toen twaalf jaar was en in Jeruzalem achterbleef nadat de feestdagen voorbij waren. Het kan zijn dat Hij voor het eerst meeging en achterbleef, het kan ook zijn dat Hij al vaker meegeweest was en nu voor het eerst achterbleef. Het is goed mogelijk dat kinderen pas meegingen naar Jeruzalem als ze twaalf jaar waren geworden. Hoe het ook zij, dat zijn de omstandigheden. Belangrijker voor ons is dat ons in dit gedeelte getoond wordt dat de Heere Jezus zo jong al volkomen bezig was met de dingen van Zijn Vader.

Zijn ouders wisten niet dat Hij was achtergebleven. De Bijbel zegt: Zijn ouders, hoewel Jozef alleen wettelijk zijn vader was. De Heere is echt Mens, maar tegelijkertijd de Zoon van de Vader, de eeuwige Zoon van de eeuwige Vader. Jozef en Maria zochten Hem onder de familieleden die al vooruit gereisd waren. Ze zochten intens naar Hem. ’s Avonds hadden ze waarschijnlijk een gezamenlijk onderdak, waar ze als familie weer bij elkaar kwamen, zodat ze na een dag reizen Hem konden zoeken onder hun bloedverwanten. Ook zullen ze sneller gelopen hebben. Dit toont hun liefde en zorg voor de Heere. Wat is dat wonderlijk. Hij die ons zo heeft liefgehad, dat Hij op aarde wilde komen, groeide op in een gezin waar men Hem liefhad, met de liefde die God in het hart vanouders geeft. Daarom reisden Jozef en Maria na die dag weer een hele dag terug om in Jeruzalem te zoeken. Na drie dagen, dus waarschijnlijk de dag na hun terugkeer naar Jeruzalem vonden ze Hem in de tempel. Wat deed Hij daar? Hij zat tussen de leraren, die het Woord van God kenden en uitlegden en Hij luisterde naar hen. Hij die de Alwetende is, nam op gepaste wijze de plaats van een Kind in. Hij onderwees hen niet, maar luisterde en stelde vragen. Als Mens moest Hij in kennis groeien. Toch heeft men uit de vragen die Hij stelde iets gezien van Zijn grote inzicht. En de leraren hebben Hem vragen gesteld, want zij ontzetten zich over Zijn antwoorden. Laat dit niet zien hoe groot de Heere Jezus is, ook als twaalfjarige? Hij staat boven allen. Waar lezen we over mensen die zich hebben ontzet over het inzicht en de antwoorden van een twaalfjarig kind? Luisteren volwassenen normaal serieus naar al de vragen en antwoorden van een kind van twaalf jaar? De antwoorden van de Heere Jezus hielden een persoonlijk en overwogen oordeel in! Hij was ook als twaalfjarige Degene die alle dingen draagt door het woord van Zijn kracht.

Zijn ouders stonden verslagen toen ze Hem zagen. Ze waren bijna hun zelfcontrole kwijt. Niet om Zijn inzichten en antwoorden, maar omdat ze Hem zolang hadden gezocht. Met angst en zorg in hun hart. Maria vraagt vol liefde waarom Hij dit heeft gedaan. Waarom Hij dit hen heeft aangedaan.

Het antwoord van de Heere Jezus is verheven. Hij, de Schepper van alles, weet wat er in het hart van Maria moet zijn omgegaan. Hij weet ook van hun angst. Maar was angst op zijn plaats? De engelen zouden Hem beschermen zo dat nodig mocht zijn. De Heere was daar waar ieder mens eigenlijk hoort: bij God. Daarom zegt Hij met liefde dat ze toch hadden kunnen weten waar Hij was. Ze hadden niet hoeven te zoeken, want Hij moest zijn in de dingen van Zijn Vader. Hij noemt de eeuwige God hier niet Zijn God, maar Zijn Vader. Hij weet Wie Hij is en Hij alleen weet volmaakt Wie de Vader is. We zien de Heere Jezus hier als twaalfjarige jongen, maar Hij toont met deze paar woorden dat Hij de Zoon is, de eeuwig onveranderlijke Zoon. Daarom zocht Hij de dingen die Zijn Vader betreffen. Hij kent de Vader, maar zoekt ook als Mens de dingen van Zijn Vader.

Maria en Jozef begrepen deze woorden niet. Hoe zouden ze dat ook kunnen, want God was nog niet als Vader geopenbaard. Dat zou de Zoon doen. Dit is de eerste maal dat heel verborgen aan het licht komt dat God de Vader van de Heere Jezus is. Pas na Zijn sterven en opstanding zegt de Heere Jezus tot de Zijnen, dat Zijn Vader ook hun Vader is. Het tarwegraan moest eerst in de aarde vallen en sterven om deze vrucht te kunnen voortbrengen. Nu kennen wij die geloven in Christus Zijn Vader als onze Vader. Daarom valt het ons misschien soms wel wat moeilijk om ons te verplaatsen in de situatie van Maria en Jozef. Als we ons denken in hun plaats begrijpen we er niets van dat deze woorden door hen niet werden verstaan, hoewel ze wisten dat de Heere de Zoon van de Allerhoogste was.

Terug inNazareth (2: 51,52)

De Heere Jezus ging na deze woorden met hen mee terug naar Nazareth. Ze daalden af van de plaats waar God had willen wonen, naar hun verachte woonplaats. Volmaakt was de Heere Jezus bezig in de dingen van Zijn Vader. Daartoe beh(>Orde ook de onderdanig­ heid aan Zijn aardse ouders. Hij was aan hen onderworpen in voortdurende gehoorzaamheid. Ook daarin toonde Hij Zijn groot­ heid. Maria, Zijn moeder, begreep de woorden niet die Hij had gesproken, maar zij overwoog ze wel. Ze zag Zijn gehoorzaamheid en bewaarde al deze dingen in haar hart. Lukas had de dingen van het begin af nauwkeurig onderzocht en kon daarom deze dingen zo schrijven. Mogelijk heeft hij van Maria gehoord wat ze overwogen heeft. Noodzakelijk is het niet, want de Geest van God weet alles en heeft zijn pen bestuurd. In ieder geval vermeldt het Woord ons nu dat Maria deze dingen in haar hart zorgvuldig heeft bewaard, erover heeft nagedacht en ze met elkaar vergeleken heeft.

Vers 52 is opnieuw een buitengewoon diep vers, dat ons de groei van Jezus Christus laat zien. Het woord ”toenemen” betekent: in een oerwoud als pionier een pad hakken, waarop nog niemand gegaan is en zo voortdurend vorderen. De Heere Jezus was in de eeuwigheid nooit Mens geweest. Als Mens moest Hij groeien. Niet alleen lichamelijk, maar ook geestelijk. Daarom staat hier: Hij nam toe in wijsheid. Bij ons ontbreekt vaak wijsheid. Daarom zegt Jakobus: ”En als aan iemand van u wijsheid ontbreekt, laat hij die vragen aan God, die aan allen geeft, mild en zonder verwijt, en zij zal hem gegeven worden” (1 : 5). Bij Christus was een voortdurend groeien in wijsheid. Maar ook in grootte en in gunst. Altijd was Hij in de tegenwoordigheid van God. Vóór Hem, bij Hem, groeide Hij. Groeien in grootte zullen we wel niet lichamelijk moeten opvatten, maar mentaal, geestelijk. Hier zien we weer hoe volkomen Hij Mens is. Daarom is nu ook geen sprake van Zijn Vader, maar van God. Ook de mensen zagen Zijn toename in wijsheid en grootte. Het oog van God was met welgevallen op Hem gericht. Dat zal de betekenis van het woord gunst wel zijn. En ook de mensen die met Hem in aanraking kwamen zagen Zijn Persoon en hadden Hem lief om Wie Hij was, hoewel ze Hem niet kenden als de eeuwige Zoon van God.

Hiermee zijn we aan het einde gekomen van deze reeks artikelen. Vooral de laatste verzen vielen mij moeilijk om over te schrijven, want het gaat om Hem die we liefhebben. Wat zou het vreselijk zijn om maar één verkeerd woord over Hem te zeggen en daarmee Zijn heerlijkheid aan te tasten. Wat moeten we zeggen over Zijn heer­ lij kheid als twaalfjarige? Wie kent de diepte van deze Schriftwoorden? Leren we iets van Zijn gezindheid in de praktijk te brengen in de aardse relaties waarin God ons heeft geplaatst? Moge de Heer toch deze overdenkingen zegenen ondanks de zwakte ervan en geven dat Hij groter voor ons wordt.

(c) copyright Uit het Woord der Waarheid, Winschoten, maart ’79
Met toestemming overgenomen voor electronische distributie door Bijbelstudie-BBS

Terug naar document-overzicht
Dit artikel wordt u aangeboden door Het BijbelArchief.
Mocht u vragen en/of opmerkingen hebben over dit artikel kunt u contact opnemen met de aanbieder.