Hij vergeeft zonden

Christus in het Evangelie naar Markus
A. Lievers

Hij vergeeft zonden

”En toen Jezus hun geloof zag, zei Hij tot de verlamde: Kind, uw zonden worden vergeven. Nu zaten daar enige schriftgeleerden, die in hun harten overlegden: Waarom spreekt Deze zo? Hij lastert; wie kan zonden vergeven dan één, God?” (Mark. 2:5-7).

Uw zonden zijn vergeven
De Heer is in Kapernaüm. Veel mensen komen naar Hem toe om Hem te zien, om Hem te horen spreken, en natuurlijk ook om door Hem genezen te worden. Het is een immens gedrang. Iedereen wil naar binnen, de mensen staan buiten voor de ramen, om maar niets te hoeven missen van dat wat er gebeurt. Binnen zitten allerlei mensen. Ook de notabelen, de belangrijke mannen van het dorp. Zij zijn gekomen om de zaak te onderzoeken, om uit te vinden of dat wat hier gebeurt wel echt van God is. Immers, je hoorde van die wilde geruchten, ze willen het zelf onderzoeken.

Buiten op straat lopen vier mannen te zeulen met hun vriend. Ze willen hem bij de Heer Jezus brengen, want hij is verlamd. Dat wil zeggen, ze zouden graag bij Hem komen, maar de mensen maken het hun onmogelijk. Ze kunnen er niet in. Het kost hun grote moeite om hun vriend bij de Heer te krijgen. Maar ze laten zich niet afschrikken. En uiteindelijk ligt hij daar, op z’n brancard, voor de voeten van de Heer Jezus. Iedereen zal in spanning hebben afgewacht hoe Hij zou reageren. Zou Hij hem echt kunnen genezen? En in de doodse stilte die er gevallen is zegt Hij: ”Kind, uw zonden zijn vergeven.”

Wie kan zonden vergeven?
Je kunt een speld horen vallen! Je zonden zijn je vergeven! Hoe kan Hij dat nu zeggen? Is Hij misschien niet in staat te genezen, en probeert Hij er nu een fraaie draai aan te geven? Je zonden zijn je vergeven. Hoe durft Hij! Vooral de schriftgeleerden vinden het ongehoord. ”Uw zonden zijn vergeven!” Maar dàt kun je zo maar niet zeggen. Niemand kan zonden vergeven! Dat kan God alleen. Hoe durft deze man het in zijn hoofd te halen tegen iemand te zeggen dat zijn zonden vergeven zijn. Dat kan niet! Hier moet tegen opgetreden worden. Maar nog voordat ze iets kunnen zeggen, neemt de Heer Jezus weer het woord. ”Ik weet precies wat jullie denken”, zegt Hij, ”en om te laten zien, dat Ik geen dingen zeg die Ik niet waar kan maken, zal Ik deze man ook genezen. Maar laat het duidelijk zijn dat een zieke genezen veel gemakkelijker is dan zonden vergeven.” En Hij voegt de daad bij het woord en geneest de verlamde.

Het grootste wonder
Nu moeten we inderdaad niet teveel tijd steken in die genezing. Dat was natuurlijk fijn, het was een wonder. Het grootste wonder was, dat de zonden van deze man vergeven werden. Want de mensen die zeiden dat alleen God zonden kon vergeven, hadden helemaal gelijk. Dat bevestigt de Heer Jezus ook. Hij zei eigenlijk, ”zonden vergeven is oneindig veel moeilijker dan iemand genezen”. Immers, een goede arts kan ook mensen genezen, misschien niet zoals de Heer Jezus, maar hij geneest mensen! Maar wie kan iemands zonden vergeven? Dat kan geen mens. Want zonden zijn schulden tegen God. We hebben niet gedaan wat we moesten doen, en dus zijn we in gebreke gebleven. Vooral tegenover Degene die de regels heeft gegeven, tegenover de Heer. En dergelijke schulden kunnen alleen door Hem vergeven worden.

Een voorbeeld
U moet zich eens voorstellen, dat ik bij een winkel in de rij sta voor de kassa. De juffrouw slaat de bedragen aan. Op dat moment kom ik tot de ontdekking dat ik mijn portemonnee heb thuis gelaten. Ik heb niets om mee te betalen! Een meneer achter in de winkel bekijkt de situatie even en zegt dan: ”Het is wel goed zo, meneer mag wel zonder te betalen gaan.” En de juffrouw pakt glimlachend m’n spulletjes in en geeft ze me in een mooie draagtas mee! Die man, is dat zo maar een willekeurige klant? Natuurlijk niet. Hij is vast en zeker de chef of zo. Anders zal de kassajuffrouw zeker niet naar hem luisteren.

Ziet u wel dat we in dit bijbelverhaal tegen precies dezelfde situatie aankijken? Wij hebben zonden, schulden bij God, en we hebben niets om mee te betalen. We kunnen met geen mogelijkheid aan onze verplichtingen voldoen. En dan komt daar zo maar ineens de Heer Jezus, en Hij zegt: ”Maak je maar geen zorgen meer, je zonden zijn vergeven.” Dat betekent toch niet meer of minder dan dat Hij op dat moment zegt dat Hij God is? Ongehoord, zegt u misschien, en u hebt gelijk. Onbegrijpelijk! En u hebt misschien nog wel meer gelijk. Maar denkt u niet dat Hij dat niet zo heeft bedoeld. Toen de schriftgeleerden met hun tegenwerpingen kwamen, en als het ware zeiden dat dat toch wel ver buiten de rechte leer ging, toen heeft Hij geen moment de draagwijdte van zijn uitspraak verkleind.

Wat doet u met Hem?
Wanneer je hier zo over nadenkt, kom je tot verwarrende vragen. Maar de meest klemmende vraag is wel de vraag wat wij nu met Hem doen. Wat is onze houding tegenover deze man die beweerde God Zelf te zijn, en die zijn woorden kracht bijzette door zieken volkomen te genezen. Er zijn allerlei mogelijkheden. Sommigen willen Hem nog wel eren als iemand die grote dingen gedaan heeft. Hij heeft een prachtig, hoewel wat onwerkelijk, ideaal uitgedragen en als zodanig moeten we Hem in ere houden. Anderen vinden het fijn dat Hij de mensen zo goed heeft geholpen, in zijn tijd, maar nu zullen we toch verder moeten in onze eigen tijd, in onze eigen cultuur. En heel misschien kunnen we dan nog iets leren van de principes die Hij heeft gepredikt, maar we zullen daar toch zelf in een aangepaste en moderne versie gestalte aan moeten geven. Zegt men.

Ik hoop dat u er niet zo over denkt, maar dat Hij voor u dezelfde is als voor mij, de Zoon van God, die Zichzelf heeft overgegeven voor mij. Hij is gekomen om mij te redden, om mijn zonden te dragen. Hij heeft er voor gezorgd dat mijn zonden vergeven konden worden.

De liefde van Christus dringt ons.
Want de liefde van Christus dringt ons, daar wij tot dit oordeel zijn gekomen, dat Eén voor allen gestorven is; dus zijn zij allen gestorven. En Hij is voor allen gestorven, opdat zij die leven, niet meer voor zichzelf leven, maar voor Hem die voor hen is gestorven en opgewekt. Wij kennen dus van nu aan niemand naar het vlees; en als wij al Christus naar het vlees hebben gekend, dan kennen wij Hem nu niet meer zo. Daarom, als iemand in Christus is, is hij een nieuwe schepping; het oude is voorbijgegaan, zie, het is alles nieuw geworden. En alles is uit God, die ons met Zichzelf verzoend heeft door Christus en ons de bediening van de verzoening heeft gegeven, namelijk dat God in Christus de wereld met zichzelf verzoenend was, terwijl Hij hun overtredingen hun niet toerekende en in ons het woord van de verzoening legde. Wij zijn dan gezanten voor Christus, terwijl God als het ware door ons maant. Wij vragen voor Christus: Laat u met God verzoenen. Hem die geen zonde gekend heeft, heeft Hij voor ons tot zonde gemaakt, opdat wij zouden worden gerechtigheid van God in Hem (2 Kor. 5:14-21).

(c) copyright Uit het Woord der Waarheid, Winschoten, januari 1992
Met toestemming voor electronische verspreiding over genomen door BBS

Terug naar document-overzicht
Dit artikel wordt u aangeboden door Het BijbelArchief.
Mocht u vragen en/of opmerkingen hebben over dit artikel kunt u contact opnemen met de aanbieder.