Daniël 09

Daniël
Hoofdstuk 9
W. Kelly

Hoofdstuk 9
De profeten Jesaja en Jeremia voorspellen de val van Babylon en het herstel van Israël. Na de ballingschap heeft een gedeeltelijke vervulling van deze profetie plaatsgevonden. Sommige christenen denken dat al deze profetieën over Israël toen vervuld zijn en dat er voor Israël verder geen toekomst meer is. Israëls grote zonde, de verwerping van de Messias en daarna de afwijzing van het aanbod van de genade, zou hen, zo zegt men dan, meegesleept hebben in een onherstelbaar nationaal verval. Er mag een kern van waarheid zitten in deze gedachten, toch zijn ze onjuist. God zal Zijn volk, dat Hij riep en waaraan Hij onvoorwaardelijke beloften gaf, nooit definitief prijsgeven. Nooit geeft Hij een belofte en trekt hem daarna weer in (zie 2 Kor. 1:20). Want de genadegaven en de roeping van God zijn onberouwelijk (Rom. 11:29).

De geschiedenis van Israël
De geschiedenis van Israël is een treurige geschiedenis. Steeds weer heeft het volk gefaald in zijn verantwoordelijkheid. De oorzaak is, dat Israël er de voorkeur aan gaf om in eigen kracht te beantwoorden aan de eisen van God, in plaats van zich over te geven aan de genade en goedheid van God.

De Heere Jezus zegt in Zijn rede over de laatste dingen (waarin Hij onder andere spreekt over een grote verdrukking zoals er niet geweest is van het begin van de wereld af tot nu toe): Voorwaar, Ik zeg u: dit geslacht zal geenszins voorbijgaan voordat al deze dingen zijn gebeurd (Matth. 24:34). Alles waarmee gewaarschuwd is en alles wat voorzegd was, moet Israël overkomen. Maar dit geslacht is nog niet voorbijgegaan, ook zijn alle dingen nog niet vervuld. Israël heeft nog een ernstige kastijding te ondergaan. Hoe bitter het verleden van dit volk geweest is, toch er zijn in de toekomst nog verschrikkelijker dingen te verwachten.

Een nieuw begin
Maar als alles vervuld is, zal er een nieuw begin gemaakt worden. Niet het geslacht dat het christendom verwerpt zal dan optreden, maar het geslacht waarover de Schrift spreekt als het navolgende geslacht (Ps. 78:4; 102:19). Het is een nieuw geslacht van hetzelfde Israël, die kinderen van Abraham zullen zijn door het geloof in Christus Jezus. Kinderen zijn zij dan niet alleen in woord, maar in de geest. Dan zal er een eind komen aan de geschiedenis van het falen van de mens, dan zal er een volk zijn dat door de Heere in Zijn genade gezegend wordt. Zij zullen dezelfde Heiland erkennen die hun vaderen door de hand van wetteloze mensen (de volken) kruisigden en doodden.

Waarom God het volk moet straffen
Daniël 9 houdt zich in het bijzonder bezig met Jeruzalem en de Joden. Het lot van Jeruzalem en de toekomst van Gods volk vormen het onderwerp. Daniël was hierin buitengewoon geïnteresseerd. Hij had dit volk lief, niet alleen omdat hij ook bij dit volk hoorde, maar vooral omdat zij het volk van God waren. Hij lijkt hierin op Mozes, zoals we later nog zullen zien. Zelfs wanneer de toestand van het volk zodanig is, dat het God belette om over hen te spreken als Zijn volk, gaat Daniël nog voort met te pleiten dat zij Zijn volk zijn. Hij geeft nooit de waarheid prijs dat Jeruzalem Gods stad en Israël Zijn volk is. De engel mag zeggen: Daniëls volk en stad, maar Daniël houdt zich aan de kostbare waarheid, dat zij het volk van God zijn. Het is trouwens zo, dat God hen moet kastijden, juist omdat zij Zijn volk zijn. Iemand die God toebehoort en in de zonde is gevallen wordt getuchtigd door God, omdat hij God toebehoort (Hebr. 12:4-11).

De ballingschap zal 70 jaar duren
Zoals gezegd, Daniël is zeer geïnteresseerd in Israël, omdat het het volk van God is. Daarom zoekt hij in het Woord van God om te zien wat Hij over Zijn volk heeft geopenbaard. Dit gebeurde in het eerste jaar van Daríus, de zoon van Ahasvéros, uit het zaad der Meden (vers 1). En wat vindt Daniël als hij de profetie van Jeremia leest?

In het eerste jaar van zijn regering, merkte ik, Daniël, in de boeken, dat het getal der jaren, waarvan het woord des Heeren tot de profeet Jeremia geschied was, in het vervullen der verwoestingen van Jeruzalem, zeventig jaren was (vers 2).

Het verstaan van de profetie
Daniël begrijpt dat Israël naar zijn land moet terugkeren, voordat de puinhopen van Jeruzalem herbouwd kunnen worden. Wat doet hij als hij dit leest? Hij wacht niet rustig af, totdat deze profetie vervuld is, om dan te kunnen zeggen: de profetie is vervuld. Hij verstaat de profetie door de boeken te lezen en niet door de omstandigheden. Ongetwijfeld waren de omstandigheden er in de val van Babel; maar hij verstaat de profetie door wat God heeft gezegd heeft en niet door wat de mens heeft gedaan. Dit is de goede manier om de profetie te verstaan. Het is opmerkelijk, nu de profetie hier zich bijna uitsluitend met de beperkte sfeer van Israël bezighoudt, dat God laat zien hoe wij de profetie kunnen verstaan.

Wat doet Daniël?
Daniël leest de voorspelling van Jeremia, dat Israël, als Babel eens ten val gebracht zal worden, toestemming zal krijgen om terug te keren naar hun land en stad. En wat voor gevolgen heeft dit bij Daniël? Hij nadert tot God. Hij gaat niet meteen naar het volk (dat zo nauw bij de profetie betrokken was), om hun het goede nieuws te vertellen. Dit is een ander kenmerk van het geloof. Door het geloof wordt de ziel in de tegenwoordigheid van God gebracht. Hierdoor is Daniël in staat Gods gedachten te verstaan. Hij heeft gemeenschap met God en spreekt met God over de dingen die hij gelezen heeft, nog voordat hij ze bekend maakt aan hen die de voorwerpen van de zegeningen zijn. In hoofdstuk 2 zagen we hetzelfde in vers 19-23. Als God de verborgenheid van de droom van Nebukadnézar bekend heeft gemaakt, looft Daniël de God des hemels. In ons gedeelte nadert hij niet tot God met dankzegging, maar met schuldbelijdenis. God had de verdrukker van Israël geoordeeld en stond op het punt het volk te bevrijden. En Daniël komt tot God en doet een gebed vol schuldbelijdenis.

Een goede uitwerking
Op dit punt aangekomen, wil ik nog een opmerking maken. Het bestuderen van de profetie, moet er altijd toe leiden, ons een dieper gevoel van het falen van Gods volk te geven, anders missen we één van de meest praktische uitwerkingen van het Woord en is het bestuderen van de profetie vruchteloos. Dan is het meer een kwestie van data en landen, van priesters, profeten en koningen. Maar God gaf het Woord niet om het menselijk verstand te oefenen, maar om Zijn gedachten bekend te maken. En om te spreken tot ons hart en geweten. We beseffen dan ook dat God Zijn volk moet tuchtigen, dat Zijn hand op het volk is, vanwege hun zonden.

Wij hebben gezondigd
Daniël is een zeer gewaardeerde profeet. In Dan. 10:11 wordt hij een zeer beminde man genoemd. De Heere Jezus zegt van hem: Daniël de profeet (Matth. 24:15). Het lezen van het profetische Woord heeft bij hem de gewenste uitwerking. Hij heeft gelezen van de bevrijding van Israël die zou komen na de val van Babel en richt zijn aangezicht tot de Heere God: Ik bad dan tot de Heere, mijn God en deed belijdenis en zeide: Och Heere! Gij grote en verschrikkelijke God, Die het verbond en de weldadigheid houdt jegens hen, die Hem liefhebben en Zijn geboden houden. Wij hebben gezondigd en hebben onrecht gedaan en goddeloos gehandeld en gerebelleerd, door af te wijken van Uw geboden en van Uw rechten (vers 4 en 5).

En Daniël dan?
Dit is opmerkelijk. Als er iemand in Babel was, die zijn zonden niet hoefde te belijden, dan was het Daniël, zouden wij denken. Hij was een heilig en toegewijd man. Bovendien werd hij op zo’n jonge leeftijd uit Jeruzalem weggevoerd, dat hij niet verantwoordelijk was voor de toestand van het volk. Toch zegt hij: Wij hebben gezondigd en onrecht gedaan. Dit is een belangrijke waarheid. Hoe meer iemand van het kwaad gescheiden is, hoe meer hij of zij het kwaad voelt. Zo voelt iemand die plotseling in het licht geopenbaard wordt, des te erger de duisternis die hij heeft verlaten.

God moet het volk oordelen
Daniël is bij God. Hij kent de liefde van God en beseft wat Hij voor Israël gedaan heeft, want daar spreekt hij ook over in zijn gebed. Hij vermeldt de grote dingen die de Heere God voor Israël gedaan heeft, maar ook de oordelen die Hij over Zijn volk heeft moeten brengen. Hij beseft ten diepste welke genegenheid er is in het hart van God voor Zijn volk. Daarom heeft hij ook een diep besef van het verval van het volk van God. Hij schrijft de oordelen die over hen gekomen waren, niet toe aan de goddeloosheid van de Babyloniërs of aan de bedrevenheid om oorlog te voeren van Nebukadnézar. In alles ziet hij God. Hij erkent dat het hun zonde was, hun ongerechtigheden, waardoor zij in deze toestand zijn gekomen. Hij bekent dat het de zonde was van het hele volk: de koning, de priester en het volk. Er was er niet één die niet schuldig was. Wij hebben gezondigd en onrecht gedaan.

Na het lijden de heerlijkheid
Als wij de profetie bestuderen samen met God, dan wordt ons nog iets duidelijk. Dan zien we ook dat God eens zal ingrijpen ten behoeve van Zijn volk. Deze hoop op de toekomst houdt ook in, dat eenmaal de stralende en gezegende dag zal komen dat het kwaad zal verdwijnen en het goede door de macht van God zal komen. Ook hieraan gaat Daniël niet voorbij. We vinden dit als een soort opschrift boven dit hoofdstuk. Hij spreekt over de zeventig weken, maar ook over de zonde en het lijden van het volk van God. Wij zien dat de uiteindelijke zegen voor het volk zal komen, maar wij zien ook het moeilijke pad dat er naar toe leidt.

Wanneer krijgt Daniël een profetie?
Wij willen nog een gedachte die van praktisch belang is overdenken. De profetie van God (vers 20-27) kwam als antwoord op de toestand van de ziel van Daniël. Wat geweldig is het, dat er mensen zijn die oprecht voor God belijden. Wat zijn er maar weinig mensen die iets beseffen van het verval van de Gemeente van God. In Babel hadden zij die het schuldigst waren het minste gevoel van schuld, terwijl de man die het meest vrij van schuld was, hun schuld oprecht voor God beleed. Zoals gezegd, als antwoord op zijn oprecht en diep gevoel van de treurige toestand van Israël, gaf God deze profetie.

Als een gelovige deze gedachten van God over de toekomst niet wil onderzoeken, mist hij veel. Als een kind van God zich niet interesseert voor de mededelingen van God over de toekomst, dan is dat een teken van zwakheid, maar ook mist zo iemand de bekwaamheid om het heden te beoordelen.

Beloften aan Abraham
Maar er is nog iets. Wij zagen dat Daniël het falen van het volk uitsprak voor God en zich beriep op de grote barmhartigheden van God (vers 18). Toch pleitte hij niet op de beloften die aan Abraham werden gegeven. Hij ging niet verder dan wat tot Mozes gezegd werd. Dit is interessant en belangrijk. Dit is het antwoord aan ieder die denkt dat het herstel van Israël, dat in die tijd plaatsvond, de vervulling was van de beloften aan Abraham. Daniël nam dat standpunt niet in. De beloften aan de aartsvaderen gedaan, veronderstellen de aanwezigheid van Christus, omdat Christus in de enige en volle betekenis het Zaad van Abraham is. In de tijd van Daniël vond een herstel van Israël plaats, maar het was geen volledig herstel. De profetie die Daniël hier ontving, brengt ons naar de uiteindelijke zegen van Israël, wanneer de zeventig jaarweken in vervulling zijn gegaan. De terugkeer van het volk, na de val van Babel, was slechts een gedeeltelijke terugkeer en niet de vervulling van de beloften aan de vaderen. De beloften aan Abraham, waren absoluut en onvoorwaardelijk, omdat ze afhankelijk waren van Christus. Hij is naar Gods gedachten het ware Zaad van Abraham, hoewel Israël het zaad naar de letter was. Voordat Christus kwam en Zijn werk had volbracht kon er geen sprake zijn van een volledig herstel van het aardse volk van God.

Israël bij de Sinaï
Toen Israël zich bij de Sinaï onder de wet plaatste, duurde het niet lang of zij verbraken diezelfde wet en de twee stenen tafelen werden verbroken. Nog voordat de wet op de twee stenen tafelen in hun handen werd gegeven, aanbaden ze het gouden kalf. Het gevolg was, dat Mozes vanaf die tijd een nieuwe plaats innam en wel als middelaar. Hij ging opnieuw de berg op en pleitte bij God voor het volk. God wilde hen niet langer Zijn volk noemen. Hij zei tot Mozes: Uw volk. Mozes wilde God echter niet laten gaan, maar pleitte bij Hem, dat wat het volk ook gedaan mocht hebben, zij Zijn volk zijn. Hierin lijkt Mozes op Daniël. Mozes gaf er de voorkeur aan uit Gods boek gedelgd te worden, liever dan dat Israël de erfenis zou verliezen (Ex. 32:32). God had behagen in de liefde die Mozes had voor het volk, want het was de weerkaatsing van de liefde die er was in Zijn hart voor hen.

Wet en genade
Maar God ging nog verder met Mozes, Hij stelde hem grote dingen voor. Hij bood aan het volk te verdelgen en hém tot een groot volk te maken. Maar Mozes zei liever alles te willen verliezen, dan dat zij verloren zouden gaan. Dit was het antwoord van genade op de genade die in Gods hart was voor Zijn volk. Toen God voor de tweede keer de wet gaf, was het niet zoals de eerste keer. Jahweh liet zien dat Hij overvloedig is in barmhartigheid, in genade en in lankmoedigheid en groot van weldadigheid en waarheid, terwijl Hij ook zei dat Hij in geen geval de schuldige voor onschuldig zou houden (Ex. 34:6,7). Met andere woorden, de eerste keer was het alleen de wet, alleen gerechtigheid, waartegen gezondigd werd met het gouden kalf. Er was alleen maar ongerechtigheid aan de kant van het volk. Zij moesten naar recht vernietigd worden, maar God voerde op het pleidooi van Mozes een gemengd systeem in, gedeeltelijk wet en gedeeltelijk genade. Dat is ook het standpunt dat Daniël hier inneemt. Hij pleitte dat God Zijn Naam had bekend gemaakt als: Groot van weldadigheid en waarheid (Ex. 34:6).

De profetie betreft Israël
Voordat wij beginnen met de bespreking van de zeventig weken, wil ik nog uw aandacht vestigen op het volgende. Toen ik nog sprak en bad, en beleed mijn zonde en de zonde van mijn volk, van Israël (vers 20a). Daniëls gedachten gaan uit naar Israël en Jeruzalem. De profetie die nu volgt gaat niet over de Christenheid, maar over Israël. Wij zullen de profetie niet begrijpen, als wij dit niet in ons achterhoofd houden. Toen ik nog sprak in het gebed, zo kwam de man Gabriël, die ik in het begin in een gezicht gezien had, snel gevlogen, mij aanrakende, omtrent de tijd van het avondoffer (vers 21).

Zeventig weken zijn bestemd over uw volk
Dan begint in vers 24 de profetie. Zij heeft te maken met het volk van Daniël, uw volk. Zij spreekt van een tijdsperiode die was bepaald in verbinding met de volledige bevrijding van Israël. Zeventig weken zijn bestemd over uw volk en over uw heilige stad (vers 24). Het is duidelijk dat daarmee de Joden en Jeruzalem bedoeld zijn. Het is: om de overtreding te sluiten en om de zonden te verzegelen en om de ongerechtigheid te verzoenen en om een eeuwige gerechtigheid aan te brengen en om het gezicht en de profeet te verzegelen en om de heiligheid der heiligheden te verzegelen (vers 24). Vanaf het begin tot het einde was dit een periode die in Gods gedachten was afgebakend en aan Daniël geopenbaard werd. Ze behandelt de toekomstige bestemming van de stad Jeruzalem en het volk Israël hier beneden.

Geldt dit niet voor ons?
Sommigen kunnen nu onaangenaam verrast zijn en vragen: Hebben wij dan niets te doen met verzoening van de ongerechtigheid en eeuwige gerechtigheid? Maar dan moet ik toch een tegenvraag stellen: Over wie spreekt dit vers? U zult veel andere Schriftplaatsen kunnen vinden die spreken over de verzoening van onze zonden en over Gods gerechtigheid waartoe wij in Christus gemaakt zijn. Bij het lezen van Gods Woord moeten wij deze regel hanteren: doe de Schrift nooit geweld aan, door ze ten onrechte toe te passen op ons of op anderen. Als wij een bepaald gedeelte lezen, moeten wij ons altijd afvragen over wie het gedeelte spreekt. Nu, dit gedeelte, dat spreekt over de zeventig weken die bestemd zijn over úw volk, en over úw heilige stad’, geldt niet voor zondaars uit de volken.

Grondslag
Wel moet worden opgemerkt dat de afschaffing van de zonde voor die stad en voor dat volk, op precies dezelfde grondslag berust als de afschaffing van onze zonde. De apostel Johannes deelt ons mee dat Jezus Christus stierf: Niet alleen voor het volk, maar opdat Hij ook de verstrooide kinderen van God tot één zou vergaderen (Joh. 11:52). Wij zien dus dat Christus allereerst is gestorven voor het volk, de Joden, maar ook voor de verstrooide kinderen van God, om die tot één te vergaderen. Daar horen wij ook bij en met ons alle gelovigen die bij de Gemeente horen.

De zeventig weken
Nu willen wij verder gaan met de zeventig weken van Daniël. De details van de weken volgen op de eerste algemene uiteenzetting: Zeventig weken zijn bestemd over uw volk en over uw heilige stad, om de overtreding te sluiten en om de zonden te verzegelen en om de ongerechtigheid te verzoenen, en om een eeuwige gerechtigheid aan te brengen en om het gezicht en de profeet te verzegelen en om de heiligheid der heiligheden te zalven (vers 24). Dan volgen in vers 25 de eerste bijzonderheden: Weet dan en versta: van dat het woord uitging, om te doen weerkeren en om Jeruzalem te bouwen, tot op Messias, de Vorst, zijn zeven weken, en twee en zestig weken.

Beginpunt
In het Boek Ezra lezen wij van het bevel van koning Arthahsasta, in de ongewijde geschiedenis genoemd Artaxerxes Longimanus (ca. 465 - 426 v Chr.), één van de koningen van het Perzische rijk (Ezra 7:7). Het bevel werd gegeven aan Ezra, de priester-schriftgeleerde, in het zevende jaar van koning Arthahsasta. In het twintigste jaar van dezelfde vorst werd een nieuw bevel gegeven en nu aan Nehemia (Neh. 2:1). Het is belangrijk ons af te vragen, welke van deze twee bevelen in Daniël bedoeld wordt. In beide gevallen is het geen algemeen bevel aan de Joden, zoals dat van Cyrus (Kores), 79 jaar voor Ezra, die hun terugkeer toestond, met het speciale doel het huis van de Heere, de God van Israël te bouwen (Ezra 1:3). De terugkeer onder de leiding van Ezra had hoofdzakelijk tot doel in Israël inzettingen en verordeningen te onderwijzen (Ezra 7:10). De terugkeer onder de leiding van Nehemia had tot doel de muur en poorten van Jeruzalem te herbouwen (Neh. 2:8). Wat vonden we hier in Daniël? Weet dan en versta: van dat het woord uitging, om te doen weerkeren en om Jeruzalem te bouwen .... In Daniël wordt duidelijk de stad Jeruzalem bedoeld, dus moeten wij kijken welke van de twee bevelen in Ezra of Nehemia de stad betreffen. Het was het bevel dat aan Nehemia werd gegeven in het twintigste jaar van Artaxerxes en niet het bevel dat aan Ezra werd gegeven, dertien jaar eerder.

De vervulling bij de komst van de Messias?
Vers 24 deelt ons veel meer mee dan alleen de komst van de Messias. Zeventig weken zijn bestemd over uw volk en over uw heilige stad, om de overtreding te sluiten en om de zonden te verzegelen en om de ongerechtigheid te verzoenen. Hier hebben wij een voorspeling van het lijden en het verzoenende sterven van de Messias. Maar er is nog meer: Om een eeuwige gerechtigheid aan te brengen en om het gezicht en de profeet te verzegelen en om de heiligheid der heiligheden te zalven. Iedere Israëliet verstaat onder dit laatste het heiligdom van God. Dit alles werd niet vervuld toen de Messias kwam, zelfs niet toen Hij stierf. Hoewel de grondslag van alle zegeningen werd gelegd in Zijn verzoenende lijden en sterven, toch is deze profetie niet vervuld bij de komst van de Messias. En deze zeventig weken veronderstellen dat Israël na deze tijdsperiode volledig gezegend zal zijn.

Zeven weken en tweeënzestig weken
Dit laat ons het grote belang zien, om aandacht te besteden aan de profetie zelf en niet alleen naar de gebeurtenissen te zien, maar de gebeurtenissen te verklaren aan de hand van de profetie. Van dat het woord uitging, om te doen weerkeren en om Jeruzalem te bouwen, tot op Messias, de Vorst, zijn zeven weken, en twee en zestig weken (vers 25). Dit is dus samen 69 weken. Wij zien dus dat de 69 weken worden afgescheiden van de 70 weken. Eén week wordt gescheiden van de rest. Er wordt dus gezegd, dat vanaf het woord om Jeruzalem te herbouwen en te herstellen er zeven weken zijn en twee en zestig weken. Het zijn enigszins gescheiden perioden, maar in totaal 69 weken, tot de Gezalfde, de Vorst. Is dat geen heel opmerkelijk feit?

De eerste zeven weken
Waarom zijn de zeven weken gescheiden van de twee en zestig weken? De volgende woorden laten dit zien: De straten, en de grachten, zullen weer gebouwd worden, doch in benauwdheid der tijden (vers 25b). Ik geloof dat men zich in de zeven weken bezig hield met de herbouw van de stad Jeruzalem. Wij weten dat onder de leiding van Nehemia, de muur en de poorten van Jeruzalem herbouwd zijn. Na verloop van de zeven weken, dat zijn 49 jaren (Wij moeten namelijk weten dat met een week een jaarweek wordt bedoeld, dus zeven jaar), zou de bouw voltooid zijn, ondanks de tegenstand van de vijanden. Het verslag van deze moeilijke tijd vinden wij in het Boek Nehemia. In Neh. 12:27-43 wordt de herstelde muur feestelijk ingewijd.

Na negenenzestig weken
Eerst wil ik wijzen op de uitdrukking Na die twee en zestig weken. Na die tweeënzestig weken (die opgeteld worden bij de zeven weken, besteed aan de bouw van de stad Jeruzalem), zal de Messias uitgeroeid worden, maar het zal nie voor Hemzelf zijn (vers 26). De N.B.G.-vertaling heeft hier: terwijl er niets tegen Hem is. In plaats van door Zijn volk te worden aangenomen, wordt de Messias na negenenzestig weken uitgeroeid, terwijl er niets tegen Hem is, maar het zal niet voor Hemzelf zijn. Ook wordt het volk na de 69e week niet ingevoerd in de beloofde zegen. De totale verwerping van de Messias door Zijn eigen volk, wordt in deze woorden aangegeven. Het gevolg hiervan is hun ondergang.

Waarom worden de negenenzestig weken van Dan. 9:25 gescheiden van de zeventigste week (In vers 24 lazen we immers van zeventig weken)? De dood van Christus scheurde als het ware de keten vanéén en verbrak de relatie van het volk met hun God. Daarom werd, toen de Joden hun eigen Messias hadden verworpen, de laatste week voor een tijd uitgesteld. De zeventig weken zullen eindigen met een volle zegen: Om de zonde af te sluiten en een eeuwige gerechtigheid aan te brengen (vers 24).

Het gevolg van de verwerping van de Messias is, dat de stad Jeruzalem en het heiligdom niet worden gezegend, maar aan de vernietiging worden overgegeven: En een volk van de vorst, dat komen zal, zal de stad en het heiligdom verderven. Er zal eerst oorlog en verwoesting zijn voor het Joodse volk.

Het jaar zeventig na Christus
Tot op Christus zijn negenenzestig weken. Daarna vinden gebeurtenissen plaats die ook duidelijk voorspeld zijn. Even duidelijk is dat die gebeurtenissen plaats zullen vinden ná de negenenzestig weken en vóór de zeventigste week. Wij lazen over een volk dat komen zal en de stad en het heiligdom zal verwoesten. Allereerst kwamen de Romeinen, ondanks het advies van Kajafas (Joh. 11:50), in werkelijkheid als gevolg van dat verschrikkelijke advies: De Koning nu werd toornig en hij zond zijn legers en bracht die moordenaars om en stak hun stad in brand (Matth. 22:7). De stad en het heiligdom werden verwoest. Dit gebeurde in het jaar zeventig, toen de Romeinse veldheer Titus de stad innam en verwoestte. Vanaf dat moment werd Jeruzalem door de volken vertrapt en dit zal doorgaan totdat de tijden van de volken vervuld zijn (Luk. 21:24). Die periode is nog niet afgelopen.

Israël en de volken
Net zoals Jona in het schip belangrijk was voor het scheepsvolk, zo zal Israël het zijn voor de volken. Het Joodse volk verkeert in een ellendige toestand. Zij ondervinden de gevolgen van hun eigen zonde. Maar de volken zullen schade ondervinden als zij zich inlaten met dat volk en met die stad. Zolang de tijd van zegen nog niet is aangebroken, is de zeventigste week nog niet vervuld. Aan het einde van die week komt er een volle zegen voor Israël en Jeruzalem. De vervulling zal pas komen bij de voleinding van de eeuw.

Een tussenperiode wordt ingevoerd
Het laatste deel van vers 26 laat ons zien, dat er na de dood van de Messias een tijd zou komen van doorlopende verwoesting en vijandschap voor de stad Jeruzalem, het heiligdom en het volk. Iedereen weet dat dit niet is gebeurd binnen de zeven jaar na de kruisiging van de Heere Jezus. Er valt dus een hiaat, een tussenperiode, tussen de negenenzestigste en de zeventigste week. Hierin zien we opnieuw de nauwkeurigheid van de Schrift. Er wordt niet gezegd dat de komende vorst de stad en het heiligdom zou verwoesten, maar dat zijn volk dat zou doen. De Messias, de Vorst, is gekomen en is afgesneden. Hier horen we over een andere, een toekomstige romeinse vorst. De Romeinen kwamen en namen zowel de plaats als het volk weg. Er wordt eenvoudig gezegd, een volk van de vorst, dat komen zal. Houdt dit ook niet in, dat het romeinse volk in dienst zal komen van een toekomstige, vorst? Ongetwijfeld leidde een romeinse vorst het romeinse volk naar de overwinning over Jeruzalem, maar Titus Vespasianus is niet de persoon waarop hier gezinspeeld wordt. Het volk wordt hier het eerst genoemd, terwijl de vorst die hier bedoeld wordt op een later tijdstip zal volgen: En zijn einde zal zijn met een overstromende vloed. En tot het einde toe zal er krijg zijn, en vastbesloten verwoestingen (vers 26). Hier wordt een lange periode van vijandschap en verwoesting aangeduid. Het vers geeft de omstandigheden weer waarin de Joden zich nu bevinden.

Het verbond
Dan komt in vers 27 het slottoneel: En hij zal velen het verbond versterken, één week. Hier wordt niet het verbond bedoeld dat Jahweh heeft gesloten met zijn volk. Eigenlijk moet er staan: Voor velen [een] verbond versterken . Als wij hier aan het verbond denken, dan zouden we daaruit af moeten leiden dat de genoemde vorst in vers 26 de Messias is. En dat is een verkeerde conclusie. Ongetwijfeld vergoot de Messias zijn bloed, het bloed van het nieuwe verbond (Matth. 26:28), maar daarover gaat het hier niet. Wij moeten dit gedeelte aandachtig lezen om te zien wie het is die dit verbond maakt. Er worden twee personen genoemd. In vers 25 hebben we de Messias, de Vorst. Maar Hij is gekomen en is uitgeroeid. In vers 26 hebben we een volk van de vorst, dat komen zal. Op deze toekomstige romeinse vorst slaat vers 27. Hij is het die [een] verbond voor velen zal versterken, of zwaar maken. Velen wil zeggen: de massa of de meerderheid. Het gelovig overblijfsel zal geen deel aan dit verbond hebben. In dit vers komt voor het eerst de zeventigste week naar voren: En hij zal velen het verbond versterken, één week. Hieruit blijkt ook al, dat hier niet Christus en het verbond dat Hij heeft gesloten met Israël bedoeld wordt, want dat verbond is een eeuwig verbond, terwijl het verbond dat hier genoemd wordt slechts voor zeven jaar wordt gemaakt.

In de helft van de week
Maar in het midden van deze periode van 7 jaar maakt de vorst een einde aan de eredienst van de Joden: En op de helft van de week zal hij het slachtoffer en het spijsoffer doen ophouden. Hieruit blijkt trouwens ook dat de Joden in die tijd de tempeldienst weer ingevoerd hebben. In de plaats van de tempeldienst wordt afgoderij ingevoerd wordt door de toekomstige beheerser van het herstelde romeinse rijk. En hij zal hierin ondersteund worden door de valse profeet, de antichrist, de toekomstige koning van het land Israël.

Nog eens het verbond
In Jes. 28:15 wordt van dit zevenjarige verbond gezegd: Omdat gij zegt: Wij hebben een verbond met de dood gemaakt en met de hel hebben wij een voorzichtig verdrag gemaakt; wanneer de overvloeiende gesel doortrekken zal, zal hij tot ons niet komen. En in vers 18: En uw verbond met de dood zal te niet worden, en uw voorzichtig verdrag met de hel zal niet bestaan; wanneer de overvloeiende gesel doortrekken zal, dan zult gij erdoor vertreden worden. De beheerser van het romeinse rijk maakt eerst een goddeloos verbond met het Joodse volk. Daarna neemt hij hun eredienst weg en voert afgoderij in. Hij zal tenslotte zichzelf verhogen om in de tempel te worden aangebeden.

Met wie wordt het verbond gesloten?
Als er in Israël openlijke afgoderij zal zijn in verbinding met het heiligdom, zal God een vreselijke gesel over hen zenden. Israël hoopt door het sluiten van dit verbond aan die gesel te ontkomen. Die voortstormende gesel is m.i. de koning van het Noorden, die het hoofd zal zijn van de machten van het Midden-Oosten, die in slagorde zullen zijn opgesteld tegenover de westerse machten. De massa van de Joden zal dan een verbond maken met de aanvoerder van het Westen, die in naam, niet in werkelijk, hun vriend wil zijn. Wanneer de helft van de week voorbij is, zal hij de afgoderij invoeren en de Joden dwingen de antichrist te aanbidden (2 Thess. 2:3,4). Daarna zal de uiteindelijke en beslissende katastrofe voor de Joden komen. Dat er een eind gemaakt zal worden aan de Joodse eredienst, wordt niet alleen in deze Schriftplaats genoemd. In Daniël 7 is de kleine hoorn de aanvoerder van het Westen, of de vorst die komen zal. Van hem wordt gezegd: En het zal woorden spreken tegen de Allerhoogste en het zal de heiligen der hoge plaatsen verstoren en het zal menen de tijden en de wet te veranderen en zij zullen in zijn hand overgegeven worden tot een tijd en tijden en een gedeelte van een tijd (vers 25).

Tijd, tijden en een gedeelte van een tijd
Er is een duidelijke overeenkomst tussen dit vers en 8:27. Wat wordt er bedoeld met tijd en tijden en een gedeelte van een tijd? Met tijd wordt een jaar bedoeld, met tijden twee jaar en met een gedeelte van een tijd (of: een halve tijd N.B.G.) een half jaar. Samen dus drie en een half jaar. En wat wordt er bedoeld met een halve jaarweek? Ook drie en een half jaar! In het midden dus van deze periode van zeven jaar, waarvoor het verbond met Israël werd gemaakt, zal de antichrist hun eredienst laten ophouden en bezit nemen van het heiligdom en dit voor zijn eigen doeleinden gebruiken. Hij zal de Joden niet langer toestaan hun feesten te houden. Zij zullen in zijn hand overgegeven worden, dat wil zeggen de joodse tijden en wetten worden in zijn hand gegeven. God zal de joodse eredienst dan niet kunnen erkennen en daarom zal Hij hen daarin niet beschermen. Hij zal de antichrist zijn eigen gang laten gaan, tot zijn eigen ondergang (2 Thess. 2:8).

Het beeld van het beest
In vers 27 lezen we ook: En over de gruwelijke vleugel zal een verwoester zijn. Dit is een moeilijke zin en de uitleg hiervan is niet geheel zeker. De N.B.G.vertaling heeft: En op een vleugel van gruwelen zal een verwoester komen. In Matth. 24:15, waar dit vers wordt aangehaald, wordt gesproken van de gruwel van de verwoesting die zal staan in de heilige plaats. De vorst die komen zal verwoest Jeruzalem niet. Hij heeft immers een verbond met hen gemaakt, hij is hun hoofd en beschermer, terwijl zijn begunsteling, de valse profeet, de antichrist, zijn zetel daar zal hebben. Die zal in de tempel van God gaan zitten en zichzelf vertonen dat hij God is (2 Thess. 2:4). In de tempel zal een beeld van het beest (de romeinse vorst) geplaatst worden en dat beeld zal vereerd worden (Openb. 13:11-18).

De koning van het Noorden
Daarna zal de koning van het Noorden komen als een verwoester. Er zullen dus twee vijanden van het joodse volk zijn. De verwoester, of de Assyriër, is de vijand van buitenaf. De vijand van binnenuit is de antichrist, hun koning, die hen zal verontreinigen met afgoderij, in verbinding met de vorst van het herstelde romeinse rijk. Het laatste gedeelde van vers 27 kan ook zo gelezen worden: Vanwege de bescherming van gruwelen, zal er een verwoester zijn, zelfs tot de voleinding, en wat vastbesloten is zal worden uitgestort over de verlatene. Met de verlatene wordt zeker Jeruzalem bedoeld. Alles wat God bepaald heeft zal gebeuren: Dit geslacht zal geenszins voorbijgaan voordat al deze dingen zijn gebeurd. De hemel en de aarde zullen voorbijgaan, maar mijn woorden zullen geenszins voorbijgaan (Matth. 24:34,35).

Na de oordelen komt de tijd van zegen!
De oordelen zullen komen over de laatste vertegenwoordigers van dat deel van het volk Israël dat Christus heeft verworpen. God zal toelaten dat al zijn oordelen over hen komen. Zij zullen worden weggevaagd en dan zal het heilige zaad overblijven, het gelovig overblijfsel. Hen zal God stellen tot het grote centrum van zegen voor de hele wereld onder de regering van de Heere Jezus.

(c) copyright Uit het Woord der Waarheid, Winschoten, januari ’87
Met toestemming overgenomen voor electronische distributie door Bijbelstudie-BBS

Terug naar document-overzicht
Dit artikel wordt u aangeboden door Het BijbelArchief.
Mocht u vragen en/of opmerkingen hebben over dit artikel kunt u contact opnemen met de aanbieder.