Uit Hooglied - Deel 4

Uit het Hooglied (20)

’Totdat de dag aankomt en de schaduwen vlieden, zal ik gaan tot de mirreberg en tot de wierookheuvel’ (Hoogl. 4 : 6).

De wereld is een tranendal. Veel moeite en leed treffen ook de verlosten van de Heere. Maar wij weten dat ’de schaduwen’ spoedig zullen verdwijnen en de hitte van de beproevingen dan voorbij zal zijn. Maar nu wij nog te lijden hebben, mogen wij op Hem zien, ’de Man van smarten, met lijden vertrouwd’. Wij mogen naar de mirreberg gaan en naar de wierookheuvel.

Het hele leven van de Heere Jezus op aarde was ’mirre’. Mirre is bitter. De naam mirre betekent: bitterheid. De wijzen uit het Oosten brachten goud, wierook en mirre mee. Aan het kruis gaven de soldaten Hem met mirre gemengde wijn te drinken (Mark. 15:23 en 36). Na het sterven van de Heere kwam Nicodémus met een mengsel van mirre en aloë, ongeveer honderd pond (Joh. 19:39).

In het Hooglied lezen wij zevenmaal over mirre, steeds in verbinding met de Geliefde van de bruid. Heel het leven van de Heere was een keten van lijden. Hij leed als de Rechtvaardige onder de onrechtvaardigen. Hij leed toen Hij de macht en de gevolgen van de zonde zag. Hij leed bij de gedachte aan het kruis, waar Hij, de Heilige en Rechtvaardige, tot zonde gemaakt zou worden.

Laten wij gaan naar de mirreberg en ons bezighouden met het lijden en sterven van de Heere Jezus aan het kruis van Golgotha, waar Hij Zichzelf vlekkeloos aan God heeft geofferd, God tot een welriekende reuk.

Laten wij ook gaan naar de wierookheuvel. Wij mogen hierbij denken aan de heerlijkheid van de Heere Jezus in Zijn wandel hier op aarde, waarbij Hij altijd in volkomen gemeenschap met de Vader leefde en God in alle dingen verheerlijkte. Hij kon zeggen: ’Mijn voedsel is, dat Ik de wil doe van Hem die Mij heeft gezonden en Zijn werk volbreng’ (Joh. 4: 4). Het spijsoffer, dat een beeld is van de volmaakte mensheid van de Heere Jezus, bestond uit fijn meel, olie en wierook.

Uit het Hooglied (21)

’Bij Mij van de Libanon af, o bruid! Kom bij Mij van de Libanon af; zie van de top van Amána ... van de woningen der leeuwinnen, van de bergen der luipaarden’ (Hoogi. 4 : 8).

In Jozua 1:4 vinden wij de grenzen van het land Kanaän: de woestijn (in het zuiden), de Libanon (in het noorden), de grote rivier, de Eufraat (in het oosten) en de Grote Zee (in het westen). Het volk Israël moest binnen deze grenzen blijven. In het land moesten zij wonen en daar genieten van de zegeningen die Jahweh hun wilde geven. Zij moesten de Heere, hun God dienen en Hem prijzen om het goede land dat Hij hun gaf (Deut. 8:7-20). Wie het land verliet (zoals Elimélech in het Boek Ruth), maakte bittere ervaringen mee. Hoe kwam de bruid op de Libanon? Wat wilde zij daar doen? Was het onwetendheid of nieuwsgierigheid, dat zij zich daar bevond?

De grenzen van Kanaän hebben een geestelijke betekenis voor ons; ze zijn een beeld van ’de wereld’. In ’de woestijn’ zijn veel gevaren. ’De Libanon’ laat ons het grote, het mooie, het indrukwekkende van de wereld zien. ’De rivier’ is een beeld van de welvaart, de rijkdom. ’De zee’ is een beeld van de onrust van deze wereld. Al deze beelden laten ons de grote gevaren zien van de wereld die ons omringt, gevaren voor de kinderen van God. Ook wij moeten ’in het land’ blijven; in de hemelse gewesten waar wij gezegend zijn met alle geestelijke zegening in Christus Jezus.

Waar bevinden wij ons? Hebben wij het land al verlaten, zoals de bruid in dit gedeelte? Of leven wij in het grensgebied? Dan lopen wij ook groot gevaar. Zijn de dingen waar wij ons mee bezig houden wel zo onschuldig? Wat wij lezen, wat wij zien en waarmee wijomgaan? Trekken deze dingen ons van de Heere ar. Bedenk dat de leeuw op u loert en de verscheurende panter u wil bespringen. De satan wil u schade toebrencen, maar de Heiland zoekt u weer op. Hij zegt: ’Kom met Mij mee’. Alleen bij Hem zijn wij veilig en gelukkig!

Uit het Hooglied (22)

’Uw scheuten zijn een paradijs (’een lusthof’) van granaatappelen, met edele vruchten, cyprus met nardus’ (Hoogl. 4:13).

Wat mooi zullen de hoven en parken geweest zijn die koning Salomo liet aanleggen (Pred. 2:4,5). Zonder twijfel groeiden er heerlijke vruchten en waren de prachtige bloemen een lust voor het oog. Ook nu zijn er nog zulke prachtig aangelegde tuinen. Het is een bijzondere belevenis daarin te wandelen en ervan te genieten.

De bruidegom beschrijft in dit gedeelte de schoonheid van de bruid. Wat is de toepassing van dit vers voor ons? De Heere Jezus vergelijkt zijn bruidsgemeente met een lusthof. ’Uw scheuten’ of ’wat uit u opspruit’. Dat is niet wat uit onze oude natuur, maar wat uit onze nieuwe natuur voortkomt, die van God is. De eerste vrucht die genoemd wordt zijn granaatappelen.

De granaatappelboom is een boom met een donkerrode bloesem, die een heerlijke geur verspreidt. De vrucht ervan is heerlijk en verkwikkend in een land waar het zo warm kan zijn. Op de zomen van het opperkleed van de hogepriester waren granaatappelen aangebracht (Ex. 28:33). Op de zuilen van de tempel bevonden zich ook granaatappelen (1Kon. 7:18). Dit als symbool van de kostbare vruchten die de Heere voortbracht voor God.

’Edele vruchten, cyprus met nardus, ...’. In Gal. 5:22 vinden we enkele kostbare vruchten die het vernieuwde hart kan voortbrengen. Ze worden ’de vrucht van de Geest’ genoemd. Het zijn: liefde, blijdschap, vrede, lankmoedigheid, goedertierenheid, goedheid, trouw, zachtmoedigheid en zelfbeheersing. Kan de Heilige Geest bij ons deze vruchten tevoorschijn brengen? Dit kan alleen als wij leven in gemeenschap met de Heere Jezus. Dan kan Hij Zich verheugen in de vruchten die zo waardevol zijn voor Hem.

Uit het Hooglied (23)

’Ontwaak, noordenwind en kom, gij zuidenwind! Doorwaai mijn hof, dat zijn specerijen uitvloeien. O, dat mijn Liefste tot Zijn hof kwame en ate zijn edele vruchten’ (Hoogl.4:16).

Wij houden in het algemeen meer van een zachte, warme zuidenwind, dan van een koude, gure noordenwind. Toch vindt de grote, wijze God het nodig om soms de harde, koude noordenwind te laten waaien. Wat zien wij als deze onaangename wind voorbij is? Onder de bomen liggen dan veel dode takken en verwelkte bladeren. Deze reiniging heeft tot gevolg dat de bomen beter kunnen groeien en bloeien en vruchten voortbrengen.

Ook in ons leven moet onze Heere en Heiland soms een onaangename ’noordenwind’ laten waaien. Wat kan het leven soms moeilijk zijn! Wij zien geen uitkomst in de moeite en zorgen. Maar wij moeten wel bedenken dat de Heere het soms nodig vindt dat deze dingen ons overkomen. Hij weet wat wij nodig hebben. Hij heeft een doel voor ogen dat wij soms niet begrijpen. Hij weet wat het beste voor mij is, ’t zij nacht of zonneschijn. Het is tot ons heil waarheen Zijn hand ons leidt. ’Wij weten dat hun die God liefhebben alle dingen meewerken ten goede’ (Rom. 8:28).

Misschien moeten er dingen in ons leven opgeruimd, weggedaan worden, misschien zijn er zonden die nog beleden moeten worden. Alle dingen die ons overkomen moeten wij aanvaarden uit de hand van God en wij moeten beseffen dat ze in de eerste plaats tot doel hebben ons aan het beeld van Christus gelijkvormig te maken (Rom. 8:29). Ook hebben al deze dingen tot gevolg dat wij meer vruchten voortbrengen voor Hem. Op Zijn tijd laat Hij ook weer de ’zuidenwind’ waaien. Dan horen wij het suizen van een zachte koelte. Wij leven in gemeenschap met Hem. Zijn liefde en genade zijn ons kostbaar geworden. Wij kunnen weer lofliederen zingen. Hij vindt in onze ’hof’ vruchten die kostbaar zijn voor Hem.

 

(c) copyright Uit het Woord der Waarheid, Winschoten, oktober ’87
Met toestemming overgenomen voor electronische distributie door
Bijbelstudie-BBS ’aCross the Bible’

Terug naar document-overzicht
Dit artikel wordt u aangeboden door Het BijbelArchief.
Mocht u vragen en/of opmerkingen hebben over dit artikel kunt u contact opnemen met de aanbieder.