Nehemia 03

Een overdenking over Nehemia
Hoofdstuk 3
J. DE BLAAUW

In Nehemia vinden wij de terugkeer, of het herstel, van de ware godsdienst. Helemaal gescheiden van de wereld en van de daarin zijnde systemen. De waarachtige dienst van God eist niet alleen een goed zedelijk leven, maar ook een goed openbaar getuigenis. Zodra de gelovigen zich volkomen voor de Heere afzonderen, naar het beginsel van 2 Ko 6:17: Daarom, gaat weg uit hun midden en scheidt u af, zegt de Heere, en raakt niet aan wat onrein is, komt ook de tegenstand. Zie Ne 2:19: Als nu Sanballat, de Horoniet, en Tobia, de ammonietische knecht en Gesem, de Arabier, dit hoorden...... De betekenis van deze namen hebben wij in Nehemia 2 al gezien.

In hoofdstuk 1 zagen we dat de overgeblevenen in grote ellende en in versmaadheid waren. Bovendien dat de muur van afzondering van alles wat rondom hen was, verscheurd was. En dat de poorten om te sluiten voor alles wat binnen wilde dringen met vuur verbrand waren (1:3). De God van de hemel heeft krachtig in het hart van Nehemia gewerkt om de muur met haar poorten weer te herstellen. Die zal het bouwen ook doen gelukken (2:20).De knechten van de Heere zouden door bouwen herstellen, maar zonder hulp van de vijanden. Die hadden immers ge-en deel noch rechten en ook geen gedachtenis aan Jeruzalem. Ze kenden niet de muur van afzondering van alles wat rondom is, ook niet de bescherming voor hen die binnen haar zijn.

Als wij de geestelijke betekenis van de muur en haar poorten in verbinding met de Gemeente van God brengen, zien, wij dat in het begin de Gemeente was ommuurd. Wij lezen immers: En van de overigen durfde niemand zich bij hen te voegen (Hd 5:13). Toen, in die begintijd; werd ook in de poorten recht gesproken of tucht uitgeoefend (Hd 5:1 -11). Maar in de loop der jaren werd het langzamerhand anders. Ook in de bedeling van de gemeente werd de muur van de afzondering ten dele neergehaald of was ze gescheurd. Eveneens werden de poorten met betrekking tot de tucht, in verbinding met toelating en uitsluiting, verbrand. De christelijke godsdienst verviel zelfs tot staatsgodsdienst.

In de dagen van Nehemia heeft een gering overblijfsel van de Joden, ondanks de verachting, de muur van Jeruzalem weer hersteld. Alles in de kracht van God. Zij hebben de poorten, om naar de gedachten van God recht te spreken en de mogelijkheid dat verkeerde elementen zouden binnendringen uit te sluiten, weer opgebouwd. De Heere heeft de namen van deze bouwers in Zijn Woord opgetekend en bewaard. Zien we daarin ook niet,-dat het herstellen van de muur en haar poorten naar Zijn wil was? Niet een muur als versterking tegen de koning (2:19b), maar als middel tot afzondering van al de volken van het land, een afzondering in de richting van God (Ex 33:16). Daarom is de afzondering in de richting van God vandaag de dag zo nodig, om op deze wijze bewaard te worden voor de wereld, voor de systemen, ja, voor alle machten die proberen onze gemeenschap met God te roven (Zie de betekenis van de namen Sanballat en Tobia). De wereld kent haar groten, haar Enakieten. Zowel de christelijke wereld als de wereld zonder God. Zie hoe zij bejubeld worden in de sportwereld of in de kunst en de bouwtechniek.

Maar de bouwers in Nehemia 3 worden door God niet vergeten. Zij worden allen bij naam en met hun werk genoemd in het Boek van God, tot bewaring en lering voor de ware gelovigen (Rm 15:4a; 2 Tm 3:16a). Zo heeft God ook in het Nieuwe Testament namen geregistreerd van hen die de muur van afzondering hebben hersteld, alsook de namen van de medehelpers. Bijvoorbeeld de apostel Paulus met zijn helpers. Hij noemt er in Romeinen 16 door de leiding van de Heilige Geest een hele rij , waaronder ook vrouwen, zusters, zijn net als in Ne 3:12b. Zo noemt hij in Filippi 4 een Clemens, een Euódia en Syntyché, die met Paulus in het evangelie gestreden hebben. Ook Epafroditus, de medearbeider en medestrijder (Fp 3:25). Een Epafras, die een slaaf van Jezus Christus was (Ko 4:12) en een Timotheüs en een Tychicus, die de geliefde broeder en trouwe dienaar in de Heere wordt genoemd. Zo ook het huis van Stefanas, dat zij zich ten dienste van de heiligen hebben gesteld (1 Ko 16:15).

Zo begint ook Nehemia 3: En Eljásib, de hogepriester, maakte zich op met zijn broederen, de priesters en zij bouwden de Schaapspoort. De dagen waarin wij leven hebben veel overeenkomst met de dagen waarin Nehemia leefde. De Gemeente, het getuigenis van God, is erg vervlakt. De officiële christenheid heeft zich in veel opzichten met de wereld verbonden, velen hebben voor zich de muur van afzondering neergehaald en door menselijke ideeën een deel van de poorten verbrand.

In de dagen van Nehemia waren er nog veel godvruchtige mannen en vrouwen, die zich van harte bereid verklaarden om de muur en de poorten van Jeruzalem weer op te bouwen of te herstellen.

Ook in deze tijd mag elke gelovige, die de eer van de Heere en de waarheid verbonden met Zijn Persoon met ernst op zijn hart draagt, op geestelijke wijze hetzelfde werk doen. Elke ware christen is ook vandaag de dag nog geroepen om de muur van de afzondering en de bescherming, met zijn poorten van toelating en uitsluiting, te herstellen. Het is immers de muur van de afzondering die het huis van God - de vergadering van de Heere- beschut, om allen te bewaren voor elke verbinding met en verontreiniging door de tegenwoordige, boze wereld.

De tien poorten spreken in type alle van de Heere Jezus. En zoals gezegd, de taak van hen die de muur en poorten herstellen is rijk aan lering voor de gelovigen van nu. De muur spreekt van de afzondering van alles wat buiten de muur is en van de volkeren rondom. De poorten spreken van rechtspraak, van toelating en uitsluiting. Tesamen spreekt het ook van beschutting tegen alle verkeerde machten en invloeden. Zo kon Mozes tot God zeggen, nadat hij en het volk in Gods ogen genade gevonden hadden: Alzo zullen wij afgezonderd worden, ik en uw volk, van alle volken die op de aardbodem zijn (Ex 33:16).

Wij lezen niet dat de bouwers een nieuwe muur naast de verscheurde hebben gebouwd. Integendeel, zij herstellen de bestaande. Zo is het ook nu! De schriftuurlijke muur van de afzondering is er, zoals genoemd in Hd 5:13 en daarna verbonden met Jh 20:19; 2 Ko 6:14-18; Hb 13:13 en Ex 33:7. Zodra men naast deze bestaande muur een nieuwe bouwt, is dat een vorm van sektarisme.

Waartoe dienen deze muur, de poorten en grendels? Om hen die binnen zijn te beveiligen en hen die buiten zijn er buiten te houden. Wij kunnen toch niet de waarheid van liet ene lichaam van Christus aannemen en tegelijkertijd de verschillende menselijke genootschappen en sekten erkennen? Een broeder heeft eens geschreven: De muur is Christus, God en Zijn Woord. Zie Zc 2:5; Jr 15:20; Js 26:1 en 60:18.

Even belangrijk als de muur zijn ook de poorten. De vijand wist heel goed wat hij deed, toen hij de poorten met vuur verbrandde. Want wat voor nut heeft het als de muur sterk is en er geen poorten zijn? Die moesten voor verkeerde invloeden worden gesloten. Zo is het nu ook voor de Gemeente. Wij kunnen uiterlijk de muur van afzondering hebben hersteld, in acht genomen hebben ons van de menselijke stelsels af te scheiden, en toch laten binnenkomen wat niet uit God is. Hetzij de wereld met al zijn vormen, hetzij verkeerde leringen, hetzij verbindingen met hen die de wereld liefhebben enz. Maar laten wij nu terugkeren tot het herstellen van de muur en haar poorten en daarbij de bouwers overdenken, hun werk en hun namen, voor zover de Heere daarover licht zal geven.

Het herbouwen van de Schaapspoort
In de verzen 1 en 2 lezen we dat Eljasib, de hogepriester, zich opmaakt met zijn broeders, de priesters. Zijn naam betekent: De Heere zal terugbrengen. Hij werkt samen met zijn broeders, de priesters. De broederband was, en is ook nu nog, uniek in het werk. Ze zijn ook de priesters die gewend zijn in de tegenwoordigheid van God te verkeren. Ze hebben een nauwe betrekking tot hem, wiens naam betekent: De Heere zal terugbrengen.

In werkelijkheid kan alleen de Heere Jezus, die nu verheerlijkt in de hemel is als de ware Hogepriester, ons in de tijd van verval tot God terugbrengen. Zou daarom ook niet eerst de Schaapspoort worden hersteld? De hogepriester Eljasib met zijn broeders, de priesters, bouwen daaraan, opdat de terugkeer tot God zou kunnen plaatsvinden om dan weer de sfeer van de gemeenschap met het volk van de Heere en met God te kunnen genieten, zoals we lezen in 1 Jh 1:3 en 4.

En dat is alleen mogelijk door de Heere Jezus Christus: de Schaapspoort; de Deur tot deze afgezonderde gemeenschap. in type zien wij hier dus de Heere Jezus voorgesteld, die in Jh 10:9 gezegd heeft: Ik ben de deur en in vers 7 van dat hoofdstuk staat: Ik ben de deur van de schapen. Op grond van Zijn volkomen gehoorzaamheid heeft de deurwachter, God, voor Hem opengedaan (Jh 10:3). Voor Hem behoefde de poort in de muur niet gesloten te blijven. Hij werd door de deurwachter binnengelaten, alhoewel ook anderen elders naar binnen waren geklommen, die dieven en rovers genoemd worden (Jh 10:8 en 10; Ez 34:1-10).

De Heere Jezus is de ware Deur voor de schapen en wie door Hem naar binnengaat zal behouden worden. Ja, meer nog, die zal ingaan en uitgaan en weide vinden. Dezulken zijn tot God teruggekeerd en die hebben bij Hem geen gebrek, zij hebben overvloed. Hij geeft zijn leven voor de schapen, zoals we lezen in Jh 10:9-11 en Ez 34:13-15 en 23. Wie zou niet graag ingaan door deze Deur? Wie zou niet graag aan zijn vriendelijke uitnodiging, door de mond van de bouwers, zijn dienaren, gehoor geven? Zijn schapen horen en kennen zijn stem en zij volgen Hem. Aan dit volgen is de wonderbare belofte in Jh 10:27-30 verbonden. God Zelf stelt deze poort op prijs. Hij, als de Deurwachter, doet voor Hem open. Welk een voldoening voor het hart van God! Dat de bouwers in deze tijd de poort met ijver en met een warm hart mogen herstellen.

Toen de Heere op aarde was, dwaalden de schapen - het joodse volk - rond als schapen die geen herder hebben (Mk 6:34b). Gelukkig is de ware Schaapspoort op aarde gekomen en heeft zijn leven afgelegd. Hij zit nu verheerlijkt aan Gods rechterhand. Hij blijft de enige Poort waardoor men behouden moet worden. Mocht de priesterlijke familie, de broeders, verbonden met de verheerlijkte Hogepriester die immers alleen tot God terug kan brengen, in deze tijd van verval deze poort duidelijk en zichtbaar herstellen en aan de mensheid, die verloren gaat, op de juiste wijze voorstellen. Brengen wij terug tot God? De apostel Paulus had zich voorgenomen alleen God tevreden te stellen, alleen een slaaf, een bouwer van Christus, te zijn. (Vergelijk Gl 1:10).

In Nh 3:1 richtten zij de deuren van de Schaapspoort op, zij heiligden haar. Zij heiligden ze tot aan de toren Mea, tot aan de toren Hananeël. Een toren spreekt van kracht en zekerheid. Zie Ps 61:4; Sp 18:1Oa en 2 Sm 22:51a. Mea betekent honderdvoud. En Hananeël betekent gift of genade van God. De Schaapspoort, de Heere Jezus, leidt tot de volheid van de genade van God (Jh 1:16). De honderdvoudige genade is een gift van God en de enige kracht tot behoudenis: kracht van God (Rm 1: 1 6).

Wij lezen twee keer dat zij ze heiligden. Dit mogen we ook als volgt lezen: zij zonderden ze af. Eigenlijk tot eer en sieraad voor God, God had in zijn gedachten deze Schaapspoort bewaard, al lang in Zijn kostbaar Woord vastgelegd, vergelijk Ez 34:11-16a. Gods hart was vervuld met zorg voor zijn schapen, die geen herder hadden. Hij wilde ze in zijn grote liefde, door middel van de ware Schaapspoort, terugbrengen in vette weiden. Door middel van zijn Knecht (Js 42:1-3), door Wie God verheerlijkt zou worden (Js 49:3 en 6). Daar beschreven in verbinding met Israël en wel in het bijzonder voor de toekomst.

Toch mogen wij het voor ons geestelijk toepassen. De toegang tot God lag in Gods gedachten bewaard (Zakkur), als een rijkdom in Zijn Woord vastgelegd (Imri = rijkdom).

In Mi 2:6-7 lezen wij over Levi in wiens mond de wet des Heeren was. En dat er op zijn lippen geen ongerechtigheid werd gevonden: De wet der waarheid was in zijn mond en er werd geen onrecht op zijn lippen gevonden; hij wandelde met Mij in vrede en in rechtmatigheid, en hij bekeerde er velen van ongerechtigheid. Want de lippen der priesters zullen de wetenschap bewaren en men zal uit zijn mond de wet zoeken; want hij is een engel van de Heere der heerscharen.

Zó één had Eljasib moeten zijn. Maar we lezen niet dat Eljasib sloten en grendels heeft aangebracht. De deuren in de poort konden niet worden afgesloten. De gevolgen ervan lezen wij later in Nh 13:4 en 28. Hieruit blijkt dat hij, ten opzichte van zijn kinderen, de deuren van deze wonderbare Schaapspoort niet heeft kunnen sluiten voor het binnendringen van de wereld.

Zij die meehielpen om ie herstellen deden dit in direkte verbinding met de hogepriester. Heeft de Heere Jezus in zijn leven niet hetzelfde geopenbaard? Van Hem lezen we in Jh 5:19 en 20a: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: de Zoon kan niets doen van Zichzelf, tenzij Hij de Vader iets ziet doen; want alles wat Die doet, dat doet ook de Zoon evenzo. Want de Vader heeft de Zoon lief en toont Hem alles wat Hijzelf doet. En de Heere Jezus zegt daarna in vers 30a: Ik kan van Mijzelf niets doen.

Wij zien als het ware de Zoon aan de hand van zijn Vader in alles het opgedragen werk uitvoeren, naar het plan van zijn Vader. Tot de bouwers van deze tijd zegt de Heere: ... zonder Mij kunt u helemaal niets doen (Jh 15:5b). En de apostel Paulus zegt tegen de Filippiërs: Ik vermag alles door Hem die mij kracht geeft (Fp 4:13). Hij arbeidde als het ware aan de hand van de ware Hogepriester, in gemeenschap met Hem.

Wij lezen in Nehemia 3 meerdere keren: En aan hun hand bouwden de mannen van..., waaruit de aaneengeslotenheid blijkt, de verbondenheid, de band van eenheid in het bouwen. Is dat geen bijzondere aansporing voor de bouwers, de broeders, de priesters, in deze tijd van verval waarin wij leven? Niet alleen aan de Schaapspoort, maar aan elke poort afzonderlijk, steeds zo te bouwen?

Het herbouwen van de Vispoort (Vs 3-5)
In de eerste plaats stelt de Vispoort ons in type de Persoon van de Heere Jezus voor, die als de Gezondene alles voor God betekende: de ware Visser van mensen. Zoals Hij was nog nooit iemand op aarde geweest.

De zonen van Senaä, met nog vier anderen, herbouwen de Vispoort. De namen van de zonen van Senaä worden ons hier niet genoemd, maar wel de naam van hun vader. Senaä betekent ’doornstruik’. Zij kenden hun afkomst. Het laat ons zien dat ze eertijds tot de gevallen schepselen behoorden (Gn 3:18). Maar nu, in Ne 3:3, zijn zij verbonden met de hogepriester en ook met de broeders, de priesters. Welk een omkeer in hun leven. Zien wij daarin niet de wonderbare genade van God? Eertijds zondaars, net als wij, en nu verbonden met de ware Hogepriester, tevens met de broeders, de priesterlijke familie. Die zijn ook alleen in staat de Vispoort te zolderen, de deuren te richten en de sloten en grendels te bevestigen. Zij alleen zijn in staat elke waarheid te handhaven die betrekking heeft op de Heere Jezus, de Vispoort, in de zin zoals Ef 4:15 het zegt: De waarheid vasthouden in liefde. Pal te staan in de Geest en in liefde voor de waarheid.

De ware Visser overtreft elk, zelfs degenen die routine in hun vak hebben. Hij kon immers tegen Simon zeggen: Vaar uit naar de diepte... (Lk 5:4). Daarin is Hij het grote Voorbeeld. Van de hemel neergedaald, daar waar de diep gevallen mensen zich bevonden. Hij daalde af (Lk 4:31 a). Dat is het waar Petrus en wij vaak mee te doen hebben. Simon, als bekwame visser, toont ook zijn verweer. Hij zegt immers: Meester, de hele nacht dóór hebben wij ons ingespannen en niets gevangen... (Lk 5:5).

Maar de Heere die van de hemel neergedaald is, de ware Visser, weet het beter. In de dienst van Hem, de Meester, moeten we afleren en leren, eigenlijk klein worden. Zoals Simon Petrus, na zijn gehoorzaamheid aan de ware Visser, de Meester, liggend op zijn knieën heeft uitgesproken: Ga uit van mij, want ik ben een zondig mens, Heere (Lk 5:8). Simons ogen waren opengegaan voor de Meester, van Wie gezegd kan worden:

Hoe liefelijk zijn de voeten van hen die vrede verkondigen, van hen die het goede verkondigen (Rm 10:15 en Js 52:7).

Zijn mijn en uw voeten geschoeid met de toerusting van het evangelie van de vrede (Ef 6:15)? In Zf 1:10 staat geschreven dat er een stem van de Vispoort af zal zijn, uit zijn tegenwoordigheid. Zoals reeds gezegd, de Heere Jezus daalde af naar de diepte waarin de gevallen mens zich bevond. Hij daalde af tot in de bittere dood aan het kruis. Bij het herstellen van deze poort mogen de bouwers de Persoon van de Heere Jezus voorstellen als de Verworpene, in zijn lijden tot in de dood aan het kruis. De haat van de mensen heeft Hem de doornenkroon op het hoofd geslagen, alsof Hij de veroorzaker van de zondeval was. Wie heeft meer dan de Heere Jezus de diepte van het alles beproevende vuur van Gods toorn ervaren en ondergaan, toen Hij onze zonden in zijn lichaam heeft gedragen op het hout (1 Pt 2:24a)?

Zo hebben, in verbinding met de betekenis van hun namen, Merémoth (= bitterheid van de dood), Uria (= door het vuur) en Koz (= doornenkroon) in hun getuigenis, alles in type, de Heere Jezus voorgesteld als de enige, ware Vispoort. En het is de wil van onze God dat deze waarheid ook door de huidige herstellers wordt hoog gehouden, alhoewel in deze dienst begrenzingen zijn, sloten en grendels. Het zijn de middelen om het insluipen van alles tegen te houden wat niet in overeenstemming is met de Persoon van de Heere en met het getuigenis. Als wij de stem van de goede Herder volgen, net als degenen die door de Heere Jezus tot de dienst werden geroepen (Mk 1:16,17,20), kan Hij opdracht geven om mensen voor Hem te winnen. Bijvoorbeeld in opdracht van Hem het visnet in de zee van mensen werpen en met zijn hulp op de, oever brengen. Met andere woorden: geestelijke zekerheid bijbrengen en met overtuiging de goede in vaten verzamelen. Wat ons wil zeggen dat ze daar gebracht worden waar Gods gedachten geleerd en gehandhaafd worden (Mt 13:48). In die zin, zoals de Heere de man die Hij vond Zelf in de herberg bracht, temidden van de gelovigen (Lk 10:33,34).

De deuren in de Vispoort waren voorzien van sloten en grendels. De betekenis hiervan hebben we overdacht. In Ezechiël 37 lezen we dat God zijn volk Zelf in het beloofde land brengt. Daar wonen ze zeker. Daar zullen ze de rust genieten. Maar we lezen daar: zonder muur en zonder deuren en grendels. En juist dan komt de vijand (Ez 38:1 1) om buit te buiten en roof te roven. Geve God dat wij pal mogen staan voor de waarheden van God, ook met betrekking tot de Vispoort, in de Geest en met liefde. Terwijl wij in geen enkel opzicht verbindingen van of met de wereld aanvaarden (Jk 4:4-8a). Los van alles, maar verbonden met Hem die gezegd heeft: Zonder Mij kunt u helemaal niets doen (Jh 15:5). Mogen wij, als vertrouwde vrienden van God, vervuld zijn met vrede en liefde, om de zegenende Heiland uit te dragen, die op grond van het bittere lijden, dwars door de dood, de Bevrijder en Verlosser voor zondaars is geworden (Jh 8:34-36; 10: 9b en Gl 5:1). De Heere God is te rechtvaardig om zonden door de vingers te zien. Toch heeft Hij door de gave van zijn Zoon, de Heere Jezus Christus, Zelf bepaald hoe dat grote verlossingwerk zou plaatsvinden. Om Hem langs deze weg van lijden en sterven als ware Vispoort geschikt te maken om diep gevallen mensen te behouden van het eeuwige oordeel, door belijdenis van zonde en schuld, op grond van geloof.

Moeten de bouwers met al hun hulpen dan vandaag niet als bazuinen de boodschap van bevrijding en verlossing met aandrang prediken? De Thekoïeten (=bazuinen) hebben aan het herstelwerk meegedaan. Enerzijds de waarheid vasthouden, dat de rechtvaardige God geen andere weg tot verlossing kon openen dan door zijn Zoon te geven. Anderzijds, dat de Heere Jezus als de ware Visser, geheel vrijwillig afdaalde tot hen die in de wereldzee dreigden onder te gaan, die ver van God leefden, diep gezonken in de duisternis van zonde en ongerechtigheid.

Helaas waren er onder de Thekoïeten voortreffelijken, aanzienlijken, die hun hals niet tot de dienst van hun Heere brachten: zij zetten hun schouders niet onder het werk voor hun Heere. Zij achtten zichzelf te hoog van aanzien om de Verachte en Verworpene aan de medemensen voor te stellen. Zijn de woorden van de Heere Jezus in dit opzicht geen ernstige lering: Want wie zich voor Mij en mijn woorden schaamt onder dit overspelig en zondig geslacht, voor hem zal ook de Zoon des mensen Zich schamen wanneer Hij komt in de heerlijkheid van zijn Vader (Mk 8:38). En ook: leder dan die Mij zal belijden voor de mensen, die zal ook Ik belijden voor mijn Vader die in de hemelen is. Maar wie Mij verloochent (de aanzienlijke Thekoïeten) voor de mensen, die zal ook Ik verloochenen voor mijn Vader die in de hemelen is (Mt 10:32-33).

Stand, rang en positie houden menigmaal terug om van de Verachte te getuigen. Daarbij is het ook vaak een beletsel om zich te verenigen met hen die zich voor de afzondering inzetten. Hoe anders was dat met Mozes, de zoon van Farao’s dochter. Hij koos voor het slavenvolk Israël, boven de paleizen van Egypte (Hb 1 1:24-27). Het grote voorbeeld is de Heere Jezus die overal werkte en diende, vol van heerlijkheid (Jh 1:14) en macht (Mt 28:18) ... en toch de Zoon van een timmerman (Mt 13:55 en Mk 6:3).

Dat al de medebouwers Hem voortdurend voor de aandacht mogen hebben, terwijl ze zwak en leeg van zichzelf zijn, opdat ze in de kracht van God mogen arbeiden, want zijn kracht wordt in zwakheid volbracht (2 Ko 12:9,10). Dat wij allen bij het Woord van God mogen leven. Mogen wij de deuren van de stad van de vrede, waarbinnen de zegeningen kunnen worden genoten, vroegtijdig grendelen voor elke verkeerde invloed. Zie hoe Abraham aan de deur van zijn tent zat en als zodanig de deur grendelde (Gn 18:1).

De oude poort
In navolging van onze Heere en Heiland is het goed om bij de Oude Poort te blijven. De Heere Jezus, ons grote voorbeeld, is in geen enkel opzicht van het aloude Woord afgeweken. De Oude Poort spreekt immers van het aloude pad (Jr 6:16). Wie heeft meer dan de Heere Jezus in overeenstemming met dat Woord geleefd (Ps 1:1,2; 40:9; 119:11,14,24,63,97,148,167,168)?

In Jr 6:16 lezen we: Staat op de wegen en ziet toe en vraagt naar de oude paden, waar toch de goede weg is, en wandelt daarin; zo zult gij rust vinden voor uw ziel. Dit laatste is het loon, als wij het juk van onderwerping opnemen en van Hem mogen leren (Mt 11:29,30). Hij kende de Heere, zijn God.

Geve God dat allen, die vroeger krachteloos en kreupel waren, de oude paden van God willen bewandelen, in navolging van de Heere Jezus. Allen die op grond van het geloof bekwaam gemaakt zijn, om tot eer van God te wandelen, hebben het denken van Christus (of: de zin van Christus) ontvangen (1 Ko 2: 16b). Om zo te kunnen wandelen naar de grondbeginselen van het Woord. Om zo Zijn Woord en getuigenissen te bewaren, als een vertrouwde vriend van God, temidden van Zijn volk, vertrouwd met de geheimenissen van de Heere. Abraham was zo’n vriend (Gn 18:17; 2 Kr 20:7; Js 41:8 en Jk 2:23). De Heere zei: Zal Ik voor Abraham verbergen wat Ik doe? En de Heere Jezus zei tegen Zijn discipelen: Ik heb u vrienden genoemd, omdat Ik u alles wat Ik van Mijn Vader heb gehoord, bekendgemaakt heb (Jh 15:15). Zo heeft de Heere Jezus door een bijzondere openbaring de verborgenheden van de Gemeente aan de apostel Paulus bekendgemaakt. En God maakt Zijn trouwe vrienden, die bevrijd zijn uit de macht van satan, zonde en dood, bekwaam om in hun wandel de oude paden van het Woord te openbaren, in navolging van de Heere en Meester. Zij die door de Zoon zijn vrijgemaakt, zullen met Hem ingaan en uitgaan (Jh 8:31-36; 10:9 en Gl 5:1). Zij rusten in het werk van Christus, dat op de heuvel van de bitterheden is volbracht. Zij vragen, nadat ze zijn bevrijd, naar de oude paden, naar de goede weg (Js 2:3; Mi 4:2). Zij kijken in de dienst voor de Heere voortdurend terug (Mizpa) naar de heuvel van de bitterheden, waar de Heere Jezus door God geoordeeld werd, toen Hij onze zonden droeg in Zijn lichaam op het hout (1 Pt 2:23b,24a).

Handelen naar Gods Woord
Zo mag ieder die een dienst voor de Heere doet, uit het aloude Woord al Gods raadsplannen openbaren, zowel met betrekking tot Israël, als met betrekking tot deze aarde en de Gemeente. Hij mag herstellen en laten zien dat al deze dingen, op grond van het werk van de Heere, eenmaal in vervulling zullen gaan. Hoe nodig is het om nu, in onze losgeslagen tijd, naar Zijn Woord en getuigenissen te handelen. Het is het middel dat God gegeven heeft om jong en oud voor afwijking te bewaren. Profetisch kon van de Heere geschreven worden: Uw getuigenissen zijn wonderbaar, daarom bewaart ze mijn ziel (Ps 119:129). Volharden wij nog-zoals de eerste christenen (Hd 2:42)? Draagt het Woord bij ons vrucht en groeit het nog? Nemen wij het juk van onze Heere en Heiland op (Mt 11:28-30)? Is er bij ons nog onderwerping aan de Vader? Als wij werkelijk terugzien op de heuvel van de bitterheden, worden wij,dan niet gedreven om, uit liefde tot Hem, de muur, de oude poort, te helpen herstellen? En waar het nodig is, dit ook te verkondigen aan de hooggeplaatsten (de stoel van de landvoogd)? Zie Hd 25:23-26:29, waar de apostel Paulus aan landvoogden het Woord van God verkondigde. Enerzijds herstelde, handhaafde hij daar het aloude Woord (Hd 26:6-8), anderzijds wierp hij het net uit (Hd 26:2729) om ze tot Christus te leiden. Het Woord van God is het middel om de hardste harten te verbreken (Jr 23:29) en het is de kracht van God om behouden te worden (Rm 1: 1 6). Het is in staat om de machteloze, kreupele zondaar geheel te herstellen en tot eer van God te laten wandelen.

Meebouwen
Uzziël betekent kracht van God. Hij was een zoon van één van de goudsmeden. Wat de-maatschappelijke kant betreft uit een welgestelde familie. Toch bouwde hij mee. Als we de betekenis van goud daaraan toevoegen, is Uzziël een medewerker die zich beweegt inde kostbare gedachten van de Goddelijke heerli kheid en gerechtigheid. Allen die in opdracht van de Heere een dienst doen, mogen ervaren dat de beschermende hand van God over hen is uitgestrekt. Hananja betekent: beschermd, beschut. Hij was de zoon van een apotheker. Dat waren degenen-die de balsem en zalven bereidden, tot een kostbare reuk en tot genezing. Geve God dat er ook nu nog bouwers gevonden mogen worden, die het Woord aan de verlosten kunnen voorstellen, tot een lieflijke reuk voor God en bovendien tot herstel en genezing van de afgewekenen.

Dezen bouwden tot aan de brede muur (Vs 8). Zij sloten daar aan, waar nog een deel van de afzondering en de waarheden daarmee verbonden, overgebleven waren. Daar waar nog inzicht met betrekking tot de oude waarheden aanwezig is, waar de grondbeginselen, de fundamentele waarheden nog vastgehouden worden, ondanks het verval. Dat Woord heeft tevens een reinigende werking op al de bouwers, ook op de oversten. Zij moeten het toepassen op zichzelf en op hun huis, het gezin (Vs 1 0). Door middel van het Woord van God getuigen zij, zonder belemmering, van Christus en Zijn verlossingswerk. Aan de wereld en de naamchristenen. Maar als het in eigen huis en voor de eigen deur niet in orde is, dan zal het werk dat zij doen weinig of geen vrucht dragen. De Heere weet hoe het met een ieder van ons gesteld is. Houden wij de wereld, met al haar invloeden, buiten de deur? Kunnen wij met Jozua zeggen: Ik en mijn huis, wij zullen de Heere dienen (Jz 24:15b)? Of, zoals Mozes het eenmaal gezegd heeft: Wij zullen gaan met onze jonge en oude lieden, met onze zonen en met onze dochters (Ex 10:9)? Geve God dat wij door liefde tot Hem gedreven worden om de oude paden te bewandelen. Bovendien, dat wij door de hulp van God in staat mogen zijn om de gelovigen bijeen te vergaderen (Mt 13:48b en Lk 10:34b), daar waar de Heere de herbergier opdracht geeft om hen te verzorgen. Waar de Zijnen, in Zijn tegenwoordigheid, dat ontvangen wat Hij hun zo graag wil geven. Mogen al de medebouwers erkennen, dat Hij de opdrachtgever is en dat zij verstandig hebben te handelen en zich verstandig hebben te gedragen, terwijl ze geheel aan Hem onderdanig zijn, aan God gewijd.

Malkia en Hassub verbeterden een ander stuk van de muur, ook verbeterden zij de Bakoventoren (Vs 1 1). Zoals reeds eerder gezegd, een toren spreekt van waakzaamheid en kracht. De bakoven is de plaats, waar het deeg in de gewenste vorm wordt gebracht door de nijvere hand van de meester en door de hitte van het vuur. Spreekt dit laatste niet tot ons? In Rm 6:17 lezen we: Van harte gehoorzaam geworden aan de inhoud van de leer waarin u onderwezen bent. Daarmee verbonden is, (Gl 4: 19) dat Christus in ons gestalte mag krijgen, want dat alleen stelt ons in staat om met geestelijke kracht waakzaam te zijn ten opzichte van al de verkeerde invloeden die willen binnendringen.

Kracht van God
In Ps 61:4 lezen we: Want Gij zijt mij een toevlucht geweest, een sterke toren voor de vijand. En in Sp 18:10: De naam des Heeren is een sterke toren; de rechtvaardige zal daarheen lopen en in een hoog vertrek gesteld worden. Geve God, dat wij, in een werk voor de Heere, allen met de apostel Paulus mee mogen getuigen: Gods kracht wordt in zwakheid volbracht (2 Kol 2:9). En de Heere Jezus heeft gezegd: Zonder Mij (los van Mij) kunt u helemaal niets doen (Jh 15:5). Wij mogen, net als de apostel Paulus, getuigen: Ik vermag alle dingen door Hem die mij kracht geeft, opdat Hij de eer krijgt die Hem alleen toekomt. Hij is gelukkig nog dezelfde, die in Hd 8:9-11,18-23 en 16:1618 de tovenaars tot zwijgen heeft gebracht. Hij heeft een zoon van Lohes, Sallum, toebereid tot de dienst, zodat deze met zijn dochters één helft van Jeruzalem heeft hersteld. Fijn, dat ook vrouwen meebouwen. Dat zij, met betrekking tot het Woord, ook een aktieve dienst mogen en kunnen doen. Zie bijvoorbeeld Fébe in Rm 16:1,2. En zie hoe Priscilla met haar man heeft samengewerkt (Rm 16:3). Zie Maria (Rom 16:6) en de moeder van Rufus, die voor Paulus als een zorgende moeder is geweest. En denk eens aan de discipelin Tabitha (Dorkas) uit Hd 9:36-43.

Zo hebben ze in Nehemia 3 eensgezind, naast eikaar, hun arbeid uitgeoefend tot eer van God en tot zegen voor hen die uit Babel teruggekeerd waren. Degenen die wij uit Romeinen 16 voor de aandacht hebben gehad deden dit net zo. Dat wij er veel van mogen leren.

De dalpoort (de poort van de ootmoed; 3:13)
Het herstellen van deze poort in de dienst voor de Heere en Zijn verlosten is een bijzonder werk. Het is een werk aan de harten van Gods volk, zowel individueel als gemeenschappelijk. De Heilige Geest doet dit door middel van het Woord, toegepast op hart en geweten, in het voetspoor van Hem die in Zijn hele leven op aarde ootmoet ten toon spreidde (Js 42:2-3a). Hij zal niet schreeuwen, noch Zijn stem verheffen, noch Zijn stem laten horen. Met de ootmoedigen is wijsheid (Sp 11:2b). Wie heeft dat meer geopenbaard dan de Heere Jezus? De Vader kon met welgevallen op Hem neerzien.

De Heere Jezus ons Voorbeeld
In onze tijd met hoge levensstandaard, is onder de gelovigen veel van de poort van de ootmoet verloren gegaan. In de dagen van Nehemia moest deze poort hersteld worden. Zo ook nu. Is het enige middel hiertoe niet de Heere Jezus? Wijmogen in gemeenschap met Hem, in ons leven, in woord en daad, Hem in deze wereld openbaren. Hij is de enige ware Dalpoort, zachtmoedig en nederig van hart (Mt 11:29).

Dat niemand die op grond van geloof in de Heere Jezus van God genade heeft ontvangen, als begenadigde van de Heere (Hanun), het Voorbeeld ooit zal vergeten. Laat hij zichzelf in ootmoet verliezen of verwerpen, met al wat van de oude mens en van de oude natuur is. Laat hij er een volkomen breuk (Zanoha) mee maken. In alle ootmoed en zachtmoedigheid (Ef 4:2). Geen ijdele roem, maar laat elk in nederigheid de ander uitnemender achten dan zichzelf (Fp 2:3).

Uit vers 13 blijkt dat hiervan zeer veel verloren is gegaan. Zowel wat de afzondering betreft - duizend ellen aan de muur - alsook in verbinding met het toelaten en büiten de deur houden van hoogmoed. Het zijn Hanun en Zanoha die bij deze poort de deuren, sloten en grendels herstellen. Voorheen was elke mogelijkheid aanwezig om hoogmoed, het tegengestelde van ootmoed, toe te laten.

Elke vorm van hoogmoed verwerpen
Er moest hersteld worden, opdat ootmoed het kenmerk van Gods volk zou zijn. Als de begenadigden van de Heere zien wat de wil van God is, zullen ze dan niet iedere vorm van hoogmoed, eer en aanzien verwerpen, om vanaf dat moment in ware ootmoed hun Heere en Heiland te volgen? De apostel Paulus kon zeggen: Terwijl ik de Heere diende met alle nederigheid (Hd 20:19). Zie ook, Mt 1 1:29; Ef 4:2a en Rm 7:18.

Binnengaan door de dalpoort
God weerstaat de hoogmoedigen, maar de nederigen geeft Hij genade. Vernedert u dus onder de krachtige hand van God, opdat Hij u verhoogt op Zijn tijd (1 Pt 5:5,6). Deze weg is geen oorzaak van vreugde voor het vlees, maar als wij Ps 84:7,8 lezen, zien wij dat we het tranendal kunnen stellen tot een fontein. Zij zullen voor God verschijnen in Sion. Daar ontvangen wij de verhoging van Godswege. Willen we dan niet met de hulp van de Heere door de poort van de ootmoet binnengaan? Om op deze wijze, evenals Nehemia in hoofdstuk 2:13 en 15, een herstellende dienst te kunnen uitoefenen temidden van het volk van God?

De aspoort of mestpoort (3:14)
Het is de plaats waar iedere bevlekking, elke verontreiniging, al het vuil van de zonde, voortkomend uit de oude mens, in het sterven van Christus veroordeeld moet worden. In 2 Ko 5:15 lezen wij: En Hij is voor allen gestorven, opdat zij die leven, niet meer voor zichzelf leven, maar voor Hem die voor hen is gestorven en opgewekt. God heeft, doordat Hij Zijn eigen Zoon in een gedaante gelijk aan het vlees van de zonde en voor de zon de heeft gezonden, de zonde in het vlees veroordeeld (Rm 8:3,4). De Zoon van God heeft buiten de poort geleden (Hb 13:11-13). Buiten eik systeem. Laten we daarom tot Hem uitgaan. Tot Hem, ons grote Voorbeeld. Hij heeft op grond van Zijn werk in de gelovige nieuw leven gegeven. Hij is Zelf het eeuwige leven (Jh 5:11,12). Wie de Zoon heeft, heeft het leven. Dat leven heeft in feite niets meer van de oude mens, Adam. Dat leven heeft, in navolging van Hem, de mogelijkheid geopend om ons Gode welgevallig te openbaren, in dezelfde gezindheid die Hij openbaarde (1 Ko 2:16c).

De plaats van het oordeel
De aspoort spreekt van de plaats waar de Zoon des mensen verhoogd moest worden, de plaats waar het oordeel van God de Heere Jezus als Zoon des mensen heeft getroffen. En in dat oordeel heeft ook de oude mens een einde gevonden (Jh 3-14b). Elke werking van de oude mens, al het zuurdeeg, moet buiten de muur gebracht en veroordeeld worden, op de plaats waar het oordeel gewoed heeft. Op deze wijze wordt het hart geplaatst op de weg die tot eer van God is (Rm 12:1 -1 Ko 3:1-4).

Als het hart vervuld is met Degene die voor ons is gestorven en opgewekt, hebben we geen moeite meer om alles van de oude mens, met alles wat uit de oude natuur voortkomt, tot de aspoort buiten de stad te brengen. We moeten dat wat ons zou kunnen verontreinigen wegdoen (Ko 3:5-10). Ieder voortbrengsel van de mens zelf zal de bouw van deze poort in de weg staan. Daarom doen we als uitverkorenen van God, heiligen (afgezonderd tot eer en gebruik voor God) en geliefden (voor het hart van God) de dingen aan die in Ko 3:12-16a beschreven staan. En als trouwe bouwers veroordelen wij de dingen die beschreven staan in Ef 5:3-5. Altijd het sterven van Jezus in het lichaam omdragend, opdat ook het leven van Jezus in ons lichaam openbaar wordt (2 Ko 4:10). Dan zijn we bekwaam, bruikbaar voor de Meester (2 Tm 2:21), om met het Woord van God, onder- leiding van de Heilige Geest, de Heere Jezus voor te stellen. De’ Heere geeft wijsheid in de dienst, als alles wat de dienst in de weg staat veroordeeld en weggedaan is. Met zo’n dienst verbindt de Heere dankbaarheid en vreugde (Beth-Cherem). De trouwe arbeider zal dan de gemeenschap ervaren met de Heere, in wiens dienst hij staat (1 Kr 4:23b; Fp 3:1 en 4:3b).

Moge in onze tijd de plaats, waar het oordeel over de oude mens in Christus heeft plaatsgevonden, meer geopenbaard en verwerkelijkt worden. Dat de deuren, sloten en grendels in de praktijk toegepast mogen worden, zodat elke lichtvaardige, vleselijke werking naar buiten kan worden gebracht, bij de aspoort. Opdat de rechtvaardige eis van de wet vervuld wordt in ons, die niet naar het vlees wandelen, maar naar de Geest (Rm 8:4). Dood voor de zonde, maar levend voor God in Christus Jezus (Rm 6:10-13). Want al wat in de wereld is-. de begeerte van het vlees,de begeerte van de ogen en de hoogmoed van het leven, is niet uit de Vader, maar is uit de wereld. En de wereld gaat voorbij en haar begeerte, maar wie de wil van God doet, blijft tot in eeuwigheid (1 Jh 2:16,17).

Zoals gezegd, laten wij in zelfoordeel door deze poort binnengaan, om in ons leven plaats te geven aan de werking van de Heilige Geest en wel heel in het bijzonder in de dienst voor de Heere.

De Fonteinpoort (vers 15-25)
Deze poort spreekt over levend water, dat graag terug wil naar de plaats vanwaar het is gekomen. Is dat niet wat de Heere Jezus tegen de vrouw zegt bij de put van Sichar? Maar het water dat Ik hem zal geven, zal in hem worden een bron van water dat springt tot in het eeuwige leven (Joh. 4:14b). En op de laatste, de grote dag van het feest (Lev. 23:36), stond Jezus daar en riep aldus: Als iemand dorst heeft, laat hij bij Mij komen en drinken! Wie in Mij gelooft, zoals de Schrift zegt: Stromen van levend water zullen uit zijn binnenste vloeien. Dit nu zei Hij van de Geest, die zij die in Hem geloven, zouden ontvangen (Joh. 7:37-39).

Wie meer dan de Heere Jezus, heeft zegen voor anderen uit Zijn innerlijk laten stromen? Hij wandelde en handelde in de kracht van de Heilige Geest (Matt. 4:1; Mark. 1:12; Luk. 4:1,2 en 14). Hij sprak alleen datgene, wat Hij van de Vader had gehoord (Joh. 12:49-50). Als zodanig is de Heere Jezus voor al de verlosten het grote Voorbeeld.

De werkzame kracht van de Heilige Geest
Zoals in de dagen van Nehemia, is het ook nu nodig om de waarheid van de werkzame kracht van de Heilige Geest geheel te herstellen, zowel in de gelovige persoonlijk als in het samenkomen als gemeente. En in verbinding daarmee de deuren, met haar sloten en grendels, aan te brengen, om de verkeerde invloeden en gebruiken, die de werking van de Heilige Geest in de weg staan, te weren of buiten te sluiten, zodat de Heilige Geest door het Woord ons in de hele waarheid kan leiden (Joh. 16: 13-15). Opdat de Zijnen mogen genieten van al de zegeningen en beloften, die op grond van het werk dat de Heere volbracht heeft, klaarliggen en in Hem ja en amen zijn (2 Kor. 1:20).

De bouwers in dienst van de Heere mogen deze Fonteinpoort tot zegen aan de verlosten voorstellen. En wie het van harte aanneemt zal nooit meer dorsten naar de dingen van vroeger (Joh. 4:14a). Zo iemand zegt wellicht met de vrouw aan de put: Heere, geef mij dat water (Joh. 4:15). in de zin van de apostel Paulus: Maar wat winst voor mij was, heb ik om Christus’wil schade geacht. Jazeker, ik acht ook alles schade te zijn om de uitnemendheid van de kennis van Christus Jezus, mijn Heere (Fil. 3:7-8). Dan is het hart vervuld met de Heere Jezus en is de Heilige Geest werkzaam om uit het innerlijke stromen van zegen voor anderen te laten vloeien.

Vrucht van de Geest
Is dat niet de vervulling van Jes. 44:3? Hoewel het daar om de toekomstgedachten voor het ware Israël gaat, mogen wij het nu al toepassen op de ware gelovigen. De gelovige in wie de Heilige Geest woont, die het voetspoor van zijn Meester drukt, kan mee herstellen en tot zegen zijn voor anderen, zodat die opgebouwd worden. De apostel Petrus zegt dat wij altijd gereinigde zielen moeten hebben, door de gehoorzaamheid aan de waarheid (1 Petr. 1:22). Op deze wijze brengen wij de vrucht van de Geest voor God voort, waarover wij in Gal. 5:22,24 en 25 lezen: Liefde, blijdschap, vrede, lankmoedigheid, goedertierenheid, goedheid, trouw, zachtmoedigheid en zelfbeheersing.

Dienst voor God
Moge de Heilige Geest, door middel van het Woord, een ieder in de dienst kunnen gebruiken, tot zegen voor anderen. Zijn alziend oog slaat ieder in de dienst voor Hem gade en wel in het bijzonder diegenen die een speciale taak van Hem hebben ontvangen (de oversten, Neh. 3:15). Zij die de goede paden bewandelen, in ootmoed en zelfoordeel, ontvangen van Hem de kracht en genade om de muur van beschutting en afzondering te herstellen. Zullen zij de eerste zegen dan niet zelf ontvangen? De Heere openbaart Zichzelf dan aan hen (Joh. 14:21). Hij brengt ze door de werking van de Heilige Geest tot de vijver van de verkwikkingen van de Koning, tot de lusthof van de Koning. De muur van afzondering en bescherming wordt immers hersteld tot de vijver van de Koningshof. Tot de plaats, waar in type de verkwikkingen worden gevonden, waar voeding en bescherming, rust en vrede voor hart en leven is.

De hof van de Koning
Bij de heerlijkheid van Zijn Persoon worden de verlangens gestild. In Zijn tegenwoordigheid worden wij naar Zijn beeld veranderd (2 Kor. 3:18). Wij mogen zijn bij Hem, die schoner is dan de mensenkinderen (Ps. 45:3; Hoogi. 2:3-5; 5:6-15). Bij Hem richten de harten zich geheel op de hof van de Koning, de Messias. Het is de hof van Hem die eenmaal alles onder Zijn beheer zal hebben. Zij vestigen hun aandacht op de stad van David, de stad van de Beminde van de Heere. De dag komt dat de Messias de trappen zal afgaan, in het Vrederijk. Dat is een wonderbare toekomst, als het Messiaanse Rijk komt, de hof van de Koning, verbonden met het getrouwe overblijfsel. Dat is de tijd waarin de Gemeente duizend jaar met Hem zal regeren (Openb. 20:4-6). Welk een lusthof van de Koning zal dat zijn (Jes. 1 1:1 -1 0; Jesaja 12; Jes. 32:1-2;65:17-25).

Opstanding
Zullen wij dan niet met de aardse bruid uitroepen: O, dat mijn Liefste tot Zijn hof kwame en ate zijn edele vruchten! (Hoogi. 4:16b). De Heilige Geest brengt de tijden van de herstelling van alle dingen in gedachten, waarvan God heeft gesproken door de mond van Zijn heilige profeten van oudsher (Hand. 3:21). Bovendien spreekt Hij tot vertroosting en bemoediging, ook in de gedachten over de opstanding. Spoedig zal de ware David, de opgestane Christus, de Verrezene, Zijn stem als van een aartsengel laten horen. Dan zullen allen die leven uit Hem hebben ontvangen verheerlijkt uit hun graven herrijzen. Alle nog in leven zijnde gelovigen zullen dan in een punt des tijds, in een ondeelbaar ogenblik, veranderd worden, aan Hem gelijkvormig. En beide groepen gaan dan samen Hem tegemoet in de lucht. Met al deze kostbare gedachten mogen de arbeiders, de bouwers en de gelovigen eikaar vertroosten (1 Thess. 4:18; Rom. 8:1 l; Fil. 3:20-21). Nehemia betekent: de Heere vertroost. Daarna, als de grote verdrukking voorbij zai zijn, zal de Christus met al Zijn heiligen verschijnen (Zach. 14:5c; Kol. 3:4; 1Thess. 3:13b; Judas :l 4; Openb- 19:14). Dan zijn al de Zijnen met Hem in Zijn lusthof. De Heilige Geest richt door het Woord de aandacht op het huis van de Rots (Beth-Zur) en vestigt de aandacht op al de toekomstbeloften die in Christus ja en amen zijn (2 Kor. 1:20).

In Neh. 3: 16 lezen we de woorden: tegenover Davids graven. Maar de ware David, de Heere Jezus, is als Eersteling uit de doden opgestaan. En het is voor ons een troost, dat het Woord van God ons zegt: Daarna die van Christus zijn (1 Kor. 15 :23). Allen die in de tijd van Zijn verwerping als heiden bij Hem hebben geschuiid, zullen dan vertroost worden (1 Sam. 22:1-2 en 23).

Helpers in Gods werk
Gods genade maakt nog steeds, op grond van geloofsgehoorzaamheid, Zijn beminden gereed voor het werk. Hij voegt toe die Hij geschikt acht om een werk voor Hem te doen. De Heere van de bouwers geeft hun in het midden van de Zijnen een taak om de anderen in hun dienst aan te sporen en begerig te maken om in het herstellen ook hulp of bijstand te verlenen. Bavai= begerig en Ezer= bijstand of hulp.

Het wapenhuis
Vers 19 toont de bouwers tegenover de opgang naar het wapenhuis aan de hoek, voor eik duidelijk zichtbaar. In het wapenhuis werden de soldaten, voordat ze ten strijde trokken, voorzien van de nodige wapens. Voert ons dit in geestelijk opzicht niet naar de gedachten van 2 Kor. 10:4-5? Geen vleselijke wapens, maar wapens, krachtig voor God? Het zijn de wapens van het licht (Rom. 13:12b; Ef. 5:13; 6:1 1). Waarmee omgorden wij ons? Zie bijvoorbeeld 2 Tim. 2:3-5: Lijd mee verdrukking als een goed soldaat van Christus Jezus en Ef. 6:10-20: Doet de hele wapenrusting van God aan. Vooral nu, in de dagen van verval, is dit echt nodig. De nacht is ver gevorderd en de dag is nabij. Laten wij dan de werken van de duisternis afleggen en de wapens van het licht aandoen (Rom. 13:12-14).

Wat hebben wij in Baruch (knielend) een voorbeeld. Hij was zeker een bijzondere steun in het midden van de arbeiders. Hij verbeterde zeer vurig. Naar de betekenis van zijn naam was het een man van gebed en in zijn werk was hij zeer vurig. Dat was als het ware een stempel op zijn werk en op zijn persoon. Zo zegt de Schrift ook tot allen: Weest vurig van geest (Hand. 1 8:25; Rom. 1 2:11).

Zorg voor het gezin
Merémoth herstelde vanaf de huisdeur tot het einde van Eljasibs huis. Hier zien we de grote nalatigheid van Eljasib, de hogepriester. Hij heeft verzuimd om met betrekking tot zijn eigen huis en familie te herstellen. In Nehemia13 vinden wij hiervan de nare gevolgen, namelijk de verbinding met de wereld, zelfs met de vijanden van God en van het werk van God. Hij geeft Tobia, de grote vriend van Sanballat, een kamer in de voorhoven van Gods huis. Door zijn nalatigheid liet hij de wereld toe in het midden van Gods volk (13:4-7), ja nog meer, één van zijn kleinkinderen werd de schoonzoon van Sanballat (13:27-28). Wat heeft dit ons veel te zeggen. Mochten wij alles in het werk stellen, om knielend en vurig van geest, deuren, sloten en grendels aan te brengen voor onze huizen en familie. Vroegtijdig de wereld en de haters van God en Zijn werk de vrije toegang te ontzeggen en te veroordelen. Als de bittere dood van de Heere Jezus Christus, de doornenkroon en het alles doordringende vuur van Gods toorn, op ons hart en leven diepe indruk heeft gemaakt, zullen wij dan niet met de apostel Paulus zeggen, dat door onze Heere Jezus voor mij de wereld gekruisigd is, en ik voor de wereld? Is dit laatste niet te vergelijken met de deur, die met grendels gesloten is? (Gal. 2:20; 6:14b).

De priesters die in de vlakke velden woonden verbeterden na Merémoth (vers 22). Zij zijn degenen die dagelijks voor Gods aangezicht hun werk verrichtten. Er stond hen niets in de weg (de vlakke velden), om de wereld en haar invloeden buiten te houden (Hand. 5:13; Joh. 20:19; 2 Kor. 6:14-7:1).

Het eigen huis goed besturen
In vers 23 en 24 zien we enkelen die in navolging van Merémoth tegenover hun huis of bij zijn huis verbeterden. Zij zagen hun verantwoordelijkheid in en om de familie. Zo kon er van hen een goed getuigenis onder elkaar en tegenover hun omgeving uitgaan. Zo waakt de Heere over Zijn werk en beschut het. Hij geeft genade en bijstand om ook het eigen huis goed te kunnen besturen (1 Tim.3:1-7). De Heere zal door de Heilige Geest en Zijn Woord Zijn arbeiders de nodige bijstand verlenen, want los van Hem kunnen zij niets doen (Joh. 15:5b). Daarom kon de apostel Paulus zeggen: Ik vermag alles door Hem die mij kracht geeft (Fil. 4:13). De krachtige werking van de Heilige Geest, Die nooit teleur stelt, is in staat om de innige verbindingen in en van het huis van de beminden van de Heere in takt te houden en, waar nodig, te herstellen. Hij geeft kracht om elke ongehoorzaamheid gevan-gen te nemen en alle elementen, die zich tegen God en Zijn geliefde Zoon verheffen, buiten te houden. Hij kan de harten door het Woord leiden in de weg van gehoorzaamheid (2 Kor.10:2-6; 1Sam. 15:22b; Num. 14:41). Hij geeft kracht om elke vleselijke werking te binden, zodat het vlees zich niet weer zal laten gebruiken (Ef. 3:15-21).

God kan en wil, met kracht van boven, bijstand verlenen. (Hoge toren= kracht van boven, Koningshuis= het huis van de beminden, Voorhof van de gevangenis= de plaats, waar al het verkeerde weggedaan, gevangen genomen wordt, Azaria= Hij verleent).

Vrijgemaakt
De apostel Paulus moest tegen de Galaten zeggen: Bent u zó onverstandig? U bent in de Geest begonnen, wilt u nu in het vlees volmaakt worden? (Gal. 3:3). Dat allen, die naar waarheid voor Hem gekozen hebben, als vrijgekochten van de Heere mogen wandelen en tot eer van Hem van vreugde mogen opspringen (Hand. 3:8), omdat Christus hen heeft vrijgemaakt (Joh. 8:31-36; 10:9; 2 Kor. 3:17; Gal. 5:1; Pedaja= vrijgekocht en Paros= springen). Alle arbeiders en al hun hulpen kunnen met David zeggen: Met U loop ik door een bende en met mijn God spring ik over een muur (Ps. 18:30). Niets behoeft hen in de weg te staan.

Samenvatting
De Fonteinpoort bepaalt hen bij een krachtdadige werking van de Heilige Geest. Het zwaard van de Geest is het Woord van God (Ef. 6:17b). De Heilige Geest is de gave van God, het water dat springt tot in het eeuwige leven. Hij richt door middel van het Woord alle aandacht op de Persoon van de Heere (Joh. 16:13-15). Deze Bronpoort of Fonteinpoort spreekt van de frisheid van de werking van de Heilige Geest. God geve dat de Heilige Geest door niets en door niemand zal worden geblust of bedroefd (Ef. 4:30; 1 Thess. 5:19). God heeft Zijn Geest in de Zijnen gegeven, om elke dienst die de Heere aan Zijn arbeiders geeft met toewijding aan Hem en tot opbouwing van de Zijnen uit te oefenen.

De Waterpoort (vers 26-27)
Het is ons bekend dat de Heere Jezus het eeuwige, onveranderlijke Woord is. Alles zal eenmaal veranderen, maar Hij blijft. U, Heere, hebt in het begin de aarde gegrondvest, en de hemelen zijn werken van Uw handen. Zij zullen vergaan, maar U blijft; en zij zullen alle als een kleed verouderen, en als een mantel zult U ze samenrollen en als een kleed zullen zij veranderd worden; maar U bent Dezelfde en Uw jaren zullen niet ophouden (Hebr. 1:10-12). In het begin was het Woord; en het Woord was bij God en het Woord was God. Dit was in het begin bij God (Joh.1:1-2). Hij is het eeuwige Woord. O Heere, Uw Woord bestaat in eeuwigheid in de hemelen (Ps. 119:89; Jes. 40:8b; 1 Petr. 1:25a). De Heere Jezus heeft vanouds Gods getuigenissen geweten, dat Gij ze in eeuwigheid gegrond hebt (Ps. 119:152).

Het Woord houdt stand
In tegenstelling tot andere poorten lezen wij niet dat de Waterpoort herbouwd of hersteld wordt. Blijkt daaruit niet dat geen duivel of demonen, en geen verval de kracht van het eeuwig blijvend Woord van God kunnen verzwakken? Integendeel, het is de Waterpoort aan het Oosten. Vanuit het Oosten straalt Gods licht blijvend. De Goddelijke kracht en sterkte van Zijn Woord blijft onveranderd. Kracht, sterkte en zekerheid zien wij in beeld in de uitstekende toren (Spr. 18:10).

Het Woord was bij God en het was God. In Joh. 17:5 vraagt de Heere aan Zijn Vader: Verheerlijk Mij, U, Vader, bij Uzelf met de heerlijkheid die Ik bij U had voordat de wereld was . Hij is het eeuwige woord.

Het oog op de Onveranderlijke gericht
De gegevenen (Nethinim) wonen tegenover de Waterpoort in Ofel. Ofel betekent heuvel. Samengevat: de gegevenen wonen verheven boven alles van wat beneden is. Wellicht kunnen we van hen zeggen, dat zij het oog gericht hebben op de Onveranderlijke, de Eeuwigblijvende en dat de Heere Jezus, de Eniggeborene, alles voor hen betekende. De Heere Jezus draagt alle dingen, ook de gegevenen, door het Woord van Zijn kracht (Hebr. 1:3). Hij is immers Degene die genoemd wordt: het Woord van God (Openb. 19:13). Op Hem mogen de gegevenen van de Vader in alles volkomen vertrouwen (Joh. 6:39; 10:29; 17:6,9,11, 12 en 24; Jes. 26:4). In Hem vinden zij een eeuwige Rotssteen.

Allen die deze poort in stand houden kunnen toebereid worden tot een goed werk. Die hebben in de Heere het volmaakte Voorbeeld. In Neh. 8:1-2 zien wij het volk als een enig man op de straat voor de Waterpoort. Water is in de Schrift een beeld van het Woord (Joh. 3:5; Ef. 5:26). Uit het Woord las Ezra, de schriftgeleerde, aan het volk voor, van het morgenlicht tot de middag (Neh. 8:4). Dat onveranderlijke Woord van God leert Gods volk alles wat het voor de afzondering, tot eer van God, nodig heeft.

Het Woord onze maatstaf
De Psalmist zegt: Ik zal mij nederbuigen naar het paleis Uwer heiligheid en ik zal Uw Naam loven, om Uw goedertierenheid en om Uw waarheid; want Gij hebt vanwege Uw ganse Naam, Uw Woord groot gemaakt (Ps. 138:2). Dat Woord van onze God bestaat tot in eeuwigheid (Jes. 40:8; 1 Petr. 1:25). Moge dat Woord uw en mijn maatstaf zijn. De Heere geve, dat wij één van de wachters mogen zijn, die de plaats op de toren (een beeld van kracht en waakzaamheid) hebben ingenomen, om elke aanval op het Woord vroegtijdig op te merken en af te weren (2 Kon. 9:17; 2 Kron.26:15).

In vers 27 vinden wij de Thekoieten, die de muur van afzondering en bescherming tegenover de uitstekende toren tot aan Ofel verbeterden. Geve de Heere dat er vandaag nog gelovigen worden gevonden, die met geestelijke kracht en zekerheid van het geloof de verlosten van de Heere kunnen voeden door het Woord, om de harten meer los te maken van de dingen van beneden en op te heffen naar boven (Ofel= heuvel). Hoe nodig is dit in de materialistische tijd waarin wij leven (Hag. 1:8).

De Paardenpoort (Vers 28)
Het paard is in de Bijbel het beeld van overwinning. Wij lezen in het Oude Testament dat het paard in de strijd veelvuldig gebruikt werd. Het gaat doelbewust de overwinning tegemoet (Job 39:22-28). Wie is er meer dan de Heere Jezus met volharding doorgegaan, doelbewust, in alle omstandigheden van Zijn leven, de kampprijs tegemoet? Hij zag op de vreugde die vóór Hem lag (Ps. 16:11; Hebr. 12:2). Daarom heeft Hij het kruis verdragen.

Het zijn priesters die de Paardenpoort verbeteren. Zij zijn degenen die gewend zijn om in de tegenwoordigheid van God te verkeren. Zij proeven daar de gemeenschap met God, die door middel van Zijn Woord en Geest kracht en sterkte geeft om te overwinnen (Openb. 2:7,10b,11,17,26-27; 3:5,12,21). Wij bezitten het eeuwige Woord van God, met al Gods beloften voor nu en voor de toekomst (2 Kor. 1:20; Hebr. 10:23). Hebben wij dan geen bijzondere kracht en energie nodig, om in navolging van de Heere Jezus de wedloop te voleindigen? Om als priesters voor God, in en voor het eigen huis - de familie - de afzondering en bescherming te herstellen, opdat de wereld, ook de religieuze wereld, buiten gehouden kan worden? Laten wij zien op hen die het Woord van God tot ons gesproken hebben. Volgt, terwijl u het einde van hun wandel beschouwt, hun geloof na (Hebr. 13:7). Of, zoals de apostel Paulus schrijft: Terwijl ik vergeet wat achter is, en mij uitstrek naar wat vóór is, jaag ik in de richting van het doel naar de prijs van de hemelse roeping van God in Christus Jezus (Fil. 3:14; 2 Tim. 4:7; Openb. 19:11-16). Geve de Heere dat van al de priesters, de medebouwers van deze poort, gezegd kan worden: Ik heb de goede strijd gestreden, ik heb de loop geëindigd, ik heb het geloof behouden, opdat ook zij de gereedliggende kroon van de gerechtigheid mogen ontvangen van hun Heere, de rechtvaardige Rechter, in de dag van Zijn verschijning (2 Tim. 4:7,8). Geve de Heere dat wij allen op onze pelgrimsreis de lendenen van het verstand mogen omgorden, en nuchter mogen zijn (1 Petr. 1:13). De Heere Jezus zal overwinnen, Hij zal verschijnen (Kol. 3:4; 1 Thess. 3:13; 1 Joh. 3:2b; Openb. 19:11-16). Mogen al de verlosten van de Heere volhardend naar Hem uitzien, totdat die dag aanbreekt. God spreekt door Zijn Woord tot de Zijnen en Hij is rechtvaardig. Zijn beloften maakt Hij waar (2 Kor. 1:20; Hebr. 10:23). Hij staat gereed om de Zijnen kracht en sterkte te geven (Rom. 8:37), om te kunnen volharden en uit te zien naar de verschijning van onze Heere Jezus Christus, de Overwinnaar.

De Oostpoort (Vers 29,30)
De Overwinnaar zal verschijnen vanuit het oosten (Zach. 14:4). Hij zal opgaan als de Zon der gerechtigheid (Mal .4:2). De Verworpene zal verschijnen op de wolken van de hemel, met kracht en grote heerlijkheid(Matth. 24:30).

Semája (de Heere verhoort), de bewaarder of wachter, verbeterde de Oostpoort. Is het nu niet dringend nodig om deze poort te herstellen, als bewaarder van de kostbare waarheid betreffende Zijn verschijning, die in vele kringen, geheel of gedeeltelijk, niet meer gekend wordt? In het bijzonder in de schepping zien de gelovigen elke morgen het grote voorbeeld. Bij het aanbreken van de dag, als de zon aan de horizon doorbreekt, leeft mens, dier en plant op. Meteen hoort men de vogels en andere dieren, die als het ware met dankbaarheid het opkomende licht begroeten. Als dat in de natuur al zo is, hoeveel te meer moesten al de verlosten van de Heere uitzien naar het ogenblik dat de ware levenszon opgaat. Dat de verschijning van de Heere Jezus Christus plaats zal hebben, de opgang uit de hoogte (Luk. 1:78b). Dan gaat het Woord van God uit Mal.4:2 en Zach.14:4 met betrekking tot het ware Israël, het getrouwe overblijfsel, volledig in vervulling. Dan zal Hij verschijnen met al Zijn heiligen (Zach. 14:5b; Openb. 19:14), in macht en heerlijkheid, om Zijn rijk hier op aarde, daar waar Hij vroeger verworpen werd, op te richten, om in gerechtigheid te regeren (Jes. 32:1,2; Ps. 45:7; Zach. 9:9). Dan zal de heerlijke tijd zijn aangebroken, waarover de heilige profeten geprofeteerd hebben (Jes. 9:6; 11:1-9; 65:17-25). Nu ziet de ganse schepping nog zuchtend naar dat ogenblik uit (Rom. 8:19-22). Dan wordt vervuld, geopenbaard, dat alles onder Zijn voeten is gesteld. Hij wacht nu nog op dat ogenblik (Hebr. 2:7b-9a). Dan zal de Messias zeggen tot Lo-Ammi: Gij zijt Mijn volk, en het volk zal zeggen: O, mijn God (Hos. 2:22). Dit alles betreft het handelen van God met het volk Israël. In verbinding daarmee heeft de Oostpoort een zeer bijzondere betekenis.

De blinkende morgenster zien
Desalniettemin hebben de verlosten van de Heere ook nu heerlijke beloften van God ontvangen. Lees bijvoorbeeld 1 Kor. 15:49-54; 1 Thess. 4:13-18; Fil. 3:20,21). Wij gaan de Heere tegemoet in de lucht, maar dat wordt niet met de opgaande zon vergeleken. Wij verwachten onze Heere als de blinkende morgenster (Openb. 22:16). De spotters van de laatste dagen hebben de waarheden van de Oostpoort verbrand (2 Petr. 3:3,4). Geve de Heere van de arbeiders, dat er nog Semája’s gevonden worden, die dat deel van deze poort en muur bewaren en herstellen. Het profetische Woord staat vast, en wij doen er goed aan daarop acht te geven, als op een lamp die schijnt in een duistere plaats (deze donkere wereld), totdat de dag aanbreekt en de morgenster opgaat in onze harten (2 Petr. 1:19). Alle gelovigen uit de genadetijd gaan vóór de verschijning van Christus naar de hemel. Zij verwachten de Heere Jezus, die elk ogenblik kan komen (1 Thess. 4:15-18), om Hem dan tegemoet te gaan in de lucht. Dan zullen zij de blinkende morgenster zien.

Als de Heere als Messias op aarde verschijnt, dan verschijnt Hij als de wortel en het geslacht van David (Openb .22:16). Laten wij elkaar toeroepen dat Hij zal komen en niet zal uitblijven. De Geest en de bruid zeggen: Kom! (Openb. 22:17a). Spoedig zal de Heere deze roep verhoren: Semája. En dat wij, zolang wij nog hier op aarde zijn, als trouwe bewaarders, als huisgenoten van God, Zijn Woord mogen handhaven, zodat de Vader en de Zoon woning (=Sechanja) bij ons kunnen maken (Joh. 14:23). Laten wij vasthouden aan al de beloften van God, totdat de Heere weerkomt. De Heere Zelf ziet uit naar dat ogenblik, de tijd van Zijn komst voor de Zijnen van nu (2 Thess. 3:5), en van Zijn komst voor het Israël van God. Allen die deze waarheden, verbonden met de Oostpoort, herstellen en bewaren, ontvangen gunst of genade van God (=Hananja). In al de zwakheid, die ons omtrent deze waarheden aankleeft, wil de Heere Zijn begenadigden te hulp komen. De Heere is de regerende en vredelievende.

Aangenaam naar wat ik heb
Mesullam verbeterde tegenover zijn kamer. Hij verbeterde dat wat hem toevertrouwd was. Hij maakte voor God weer goed. Men is aangenaam naar wat men heeft, niet wat men niet heeft (2 Kor. 8:12; Rom. 12:6-8; 1 Petr. 4:10). Waarin zijn u en ik voor God aangenaam? Zoals reeds gezegd, de komst van de Heere voor de Zijnen, Hem tegemoet in de lucht, én Zijn verschijning op aarde om Zijn Rijk te stichten, zijn twee aparte gebeurtenissen. Wellicht zal kort voor de verschijning ook onze beoordeling voor de rechterstoel plaatsvinden, met betrekking tot loon dat wij ontvangen. Dat brengt ons naar de poort van Mifkad.

De poort van Mifkad (Vers 31)
Mifkad betekent zoveel als monstering of toebedeling, nadat de beoordeling heeft plaats gevonden. Deze beoordeling vindt plaats voor de rechterstoel van Christus, opdat ieder ontvangt wat in het lichaam is gedaan (2 Kor. 5:10; Rom. 14:10). Dan ontvangt de Heere Jezus openlijk, waar Hij al zo lang op heeft gewacht. Dan zal Hij voor het oog van Israël en de wereld gekroond zijn met macht, heerlijkheid en eer. De beoordeling of toebedeling gebeurt door de Christus, door Hem die op aarde verworpen en veracht werd. Ongeveer ten tijde van Zijn verschijning zal de Heere, de rechtvaardige Rechter, Zijn plaats op de rechterstoel innemen (2 Tim. 4:8; Luk. 19:16,19; Openb. 22:12; 1 Petr. 5:4). In de grote verdrukking zal het getrouwe overblijfsel van Israël Hem verwachten. Zij zullen zien dat de Christus, de Gezalfde, de Heere, hun Koning zal zijn (Malchia). Als de grote verdrukking en de gerichten over de van God afgevallen christenheid ten einde lopen, zal het Vrederijk beginnen en zal Christus, de Gezalfde, de Messias, duizend jaar regeren in recht en gerechtigheid. De getrouwen worden dan rijkelijk beloond.

Spijze te rechter tijd
Malchia is de zoon van een goudsmid. Naar de typologische betekenis van het goud kwam hij uit een familie die zich bewoog, leefde, in de positie van de Goddelijke heerlijkheid en gerechtigheid. Hij heeft aangevoeld welk gedeelte van de muur verbeterd moest worden, tot aan het huis van de Nethinim en van de kruideniers, tegenover de poort van Mifkad, en tot de opperzaal van de punt. Mogelijk hebben de tempeldienaars (de gegevenen) iets verzuimd betreffende de waarheid in verbinding met de muur. Hoe het ook zij, Malchia herstelde tot hun huis, en ook tot het huis van de handelaren (oude vertaling), de kruideniers. Kennen wij zulke getrouwen, die het volk van God te rechter tijd spijs aanbieden? Gelukkig die slaaf, die zijn heer, als hij komt, zo bezig zal vinden. Voorwaar, Ik zeg u, dat hij hem over al zijn bezitting zal stellen. Geve de Heere dat er nog zulke trouwe en wijze knechten gevonden mogen worden, die het Woord van God zó weten voor te stellen, tot zegen en opbouwing van het volk van God. Op hun arbeid en toewijding zullen zij van de rechtvaardige Rechter loon ontvangen.

De Heere Jezus is wel het grote voorbeeld. God heeft Hem gegeven, gewijd. Blijkt die wijding niet in de rok die van boven af in zijn geheel geweven was (Joh. 19:23)? En God heeft Hem het loon op Zijn werk gegeven: een naam die boven alle naam is. God heeft Hem uitermate verhoogd (Fil. 2:8-11). Zo zal God, door Christus, de herstellers van de muur van afzondering en beschutting, in die dag van de rechterstoel, verhogen. Als de overste Herder is verschenen, zullen zij de onverwelkelijke kroon van de heerlijkheid ontvangen (1 Petr. 5:4).

De bovenzaal
Malchia verbeterde de muur tot de opperzaal of bovenzaal. De Heere Jezus heeft in de bovenzaal, vlak voor Zijn sterven, de intiemste gedachten aan de Zijnen bekendgemaakt (Luk. 22:7-13; Joh. 13-17). Wat is het in onze dagen nodig om de bovenzaal, de plaats verheven boven de aardse beslommeringen, te kennen. De discipelen, met enige vrouwen, hebben die plaats gekend. Zij lieten dat zien door daar eendrachtig te volharden in het gebed (Hand. 1:12-14). Aan dit stuk van de muur, eendrachtig volharden in het gebed, valt veel te herstellen. Dat het ons allen mag aanspreken, temeer daar de Heere Jezus zegt: Zie, Ik kom spoedig, en mijn loon is bij Mij, om ieder te vergelden zoals zijn werk is (Openb. 22:12). Onzerzijds is er geen enkele aanleiding tot roem. Het is alles genade, genade alleen. Wat de Zijnen hebben of zijn, het is alles door Hem gewerkt.

Samenvatting
Als de deur van de schapen, de Schaapspoort, er niet was geweest, wie zijn of waren wij dan? Maar de gerechtigheid is op grond van geloof in Christus, de van God gezondene. In het bewustzijn van genade, via geloofsvertrouwen, wil God in Christus de Zijnen bewaren, binnen de muur van afzondering en beschutting, tot eer van Zijn Naam. Wij mogen met de Goede Herder ingaan en uitgaan en weide vinden in overvloed (Joh. 10:9,10b). Aan het eind der baan komt Hem de lof toe, want Hij heeft niemand verloren van degenen die aan Hem zijn toevertrouwd (Hebr. 2:13). Onze God kon Zijn verlosten aan geen betere toevertrouwen! Hij vertrouwde ons toe aan Zijn geliefde Zoon (Joh. 17:6,9,11,12).

Het is goed om op te merken, dat er bij het bouwen een grote verscheidenheid van personen gewerkt hebben. Eljásib, de hogepriester; zijn broeders, de priesters; de goudsmeden; mensen van aanzien; de zoon van een apotheker; oversten over de helft van Jeruzalem, Kehila, Mizpa en Bethlehem; dochters van een overste; levieten met hun broeders; de zeer vurige Baruch; de priesters uit de vlakke velden; edelen en oversten, en het overige van het volk. Zo was het ook toen de Heere op aarde was. Hij gebruikte vissers, een arts, eenvoudige tentenmakers en anderen. Zo roept de Heere ook nu nog Zijn arbeiders, zonder aanzien des persoons, tot de dienst waarvoor Hij hen geschikt acht.

(c) copyright Uit het Woord der Waarheid, Winschoten, april ’84
Met toestemming overgenomen voor electronische distributie door Bijbelstudie-BBS

Terug naar document-overzicht
Dit artikel wordt u aangeboden door Het BijbelArchief.
Mocht u vragen en/of opmerkingen hebben over dit artikel kunt u contact opnemen met de aanbieder.