Exodus 29

De priesterwijding
Hoofdstuk 29
H. L. Heykoop

De kleren maken de man
In hoofdstuk 28 vonden wij een beschrijving van de kleren van de hogepriester. Hiermee hebben wij ons in een ander artikel beziggehouden. In het algemeen geldt dat de kleren een uitdrukking zijn van wat met ziet van een persoon. Onze kleding is ook het eerste wat men van ons ziet. Wij kennen het spreekwoord: De kleren maken de man. Dat wil zeggen: wij worden vaak beoordeeld naar onze kleren, naar ons uiterlijk. Zo is in de Bijbel de kleding een beeld van hoe anderen ons zien, dus van ons gedrag, van onze woorden en van onze daden.

Het volmaakte Voorbeeld
Wij zagen ook het volmaakte Voorbeeld van de Heere Jezus. Bij Hem was Zijn hele leven een openbaring van Zijn innerlijk. Elk woord en elke daad van Hem lieten zien Wie Hij in werkelijkheid was. Toen de Joden Hem vroegen Wie Hij was, antwoordde Hij: Geheel wat Ik ook tot u spreek (Joh. 8:25).

Dit is bij ons niet altijd zo. Onze openbaring naar buiten stemt vaak niet overeen met ons innerlijk. Wij doen ons wel eens mooier voor dan wij in werkelijkheid zijn. En wat iemands kleren betreft, wij moeten ons er wel van bewust zijn, dat wij ons gemakkelijk kunnen vergissen, als wij iemand beoordelen naar zijn uiterlijk, naar zijn kleding.

De kleding van de hogepriester en de priesters
In de kleding van de priester zagen wij wat de heerlijkheid van de priester is. Wij hebben ons in het vorige hoofdstuk bezig gehouden met de heerlijkheid van de hogepriester (Aäron). Ook zagen wij dat de hogepriester een beeld is van de Heere Jezus. En in de kleren van de hogepriester zagen wij een beeld van de dienst die de Heere Jezus nu uitoefent in de hemel, zoals die beschreven wordt in de Brief aan de Hebreeën.

Ook hebben wij gezien welke kleding de priesters, de zonen van Aäron, droegen. Hierbij mogen wij denken aan alle gelovigen, die ook priesters zijn (1 Petrus 2). Wij zijn een heilig priesterdom, om geestelijke offeranden te offeren, die voor God aangenaam zijn door Jezus Christus (vers 5). En wij zijn een koninklijk priesterdom, om de deugden te verkondigen van Hem die ons uit de duisternis heeft geroepen tot Zijn wonderbaar licht (vers 9).

Verschillende offers
In Exodus 29 lezen wij over de wijding van de priesters. Wij lezen van verschillende offers die hierbij gebracht moesten worden. Wij weten dat al deze offers spreken van het werk van de Heere Jezus. Wij lezen van een zondoffer (vers 10-14) en van een brandoffer (vers 15-18). Ook is er sprake van een ram ter inwijding (Vers 22-28). Hierbij mogen wij denken aan het dank- of vredeoffer, beschreven in Leviticus 3 en 7. Verder lezen wij van drie ongezuurde koeken (vers 23). Hierbij mogen wij denken aan het spijsoffer, beschreven in Leviticus 2.

Het zondoffer
Een beschrijving van het zondoffer vinden wij in Leviticus 4 en 5. Maar ook Leviticus16 spreekt over het zondoffer, in verband met de Grote Verzoendag. Elk jaar moest opnieuw een zondoffer gebracht worden voor de zonden die het volk gedaan had in het afgelopen jaar. Maar vijf minuten nadat dit offer gebracht was, was weer een nieuw offer nodig, als een Israëliet weer gezondigd had. Toch duurde het nog een jaar voordat dit offer opnieuw gebracht zou worden. Gelukkig hoefde de Israëliet niet een jaar te wachten voordat zijn zonde verzoend zou worden. In Leviticus 4 en 5 lezen wij wat hij in dit geval moest doen. Hij kon persoonlijk een zondoffer brengen om vergeving te krijgen voor zijn zonden. Steeds weer lezen wij in dit gedeelte de woorden: En het zal hem vergeven worden.

Een voorlopige vergeving
Toch lezen wij in Hebr. 10:4 dat het onmogelijk is dat het bloed van stieren en bokken zonden kan wegnemen. Al de offers van het Oude Verbond zijn een voorbeeld van het grote offer dat eenmaal gebracht zou worden door de Heere Jezus. Op grond van dit offer, dat toen nog gebracht moest worden, kon God de zonden van het volk vergeven. Wij lezen van het voorbij laten gaan van de zonden die tevoren hadden plaatsgevonden onder de verdraagzaamheid van God (Rom. 3:25). Dit ziet op de tijd vóór het kruis.

Wij, die leven in de tijd na het kruis, weten dat het werk volbracht is en dat God dit werk heeft aangenomen. God heeft de Heere Jezus opgewekt uit de doden en Hem een plaats gegeven aan Zijn rechterhand. Dit laatste is het bewijs dat God volkomen tevreden gesteld is. Wie gelooft in dit volbrachte werk heeft vrede met God en is verzegeld met de Heilige Geest, door de inwoning van de Heilige Geest.

Het werk van de Heere Jezus voor ons
Bij de inwijding van de priester moest dus een zondoffer gebracht worden (vers 10-14). Dit offer is een voorbeeld van het werk van de Heere Jezus, dat Hij volbracht heeft aan het kruis van Golgotha voor ons. Bij het zondoffer denken wij eraan dat de Heere Jezus het vraagstuk van de zonde, dat is onze oude, boze natuur, opgelost heeft. Hij is geopenbaard om de zonde af te schaffen door het slachtoffer van Zichzelf (Hebr. 9:26). Hem die geen zonde gekend heeft, heeft Hij (God) voor ons tot zonde gemaakt, opdat wij zouden worden gerechtigheid van God in Hem (2 Kor. 5:21).

Een priester mag tot God naderen
Zoals een zondoffer nodig was voor de zonen van Aäron om priester te worden, zo was het werk van de Heere Jezus ook nodig voor ons, om ons tot priesters te maken. Een verloren zondaar kan niet tot God naderen als priester. De zonde brengt altijd scheiding tussen de mens en een heilig God. Alleen als wij onze zonden beleden hebben en weten dat wij gereinigd zijn van alle ongerechtigheid, hebben wij vrijmoedigheid om in te gaan in het heiligdom. Alleen als iemand deel heeft aan het werk van de Heere Jezus, kan hij priesterdienst voor God verrichten en God iets aanbieden.

De vergeving van de zonden
Als een zondaar zijn zonden belijdt, dan is God getrouw en rechtvaardig om al zijn zonden te vergeven en hem te reinigen van alle ongerechtigheid. Dit lezen wij in 1 Joh. 1:9. Toch is het vaak zo dat een zondaar zich hiervan niet bewust is. Hoewel hij zijn zonden heeft beleden, voelt hij zich niet bevrijd van de zondenlast. Het kan voorkomen dat hij zijn zonden steeds opnieuw belijdt, terwijl in werkelijkheid God ze allang vergeven heeft. Dit komt omdat hij ziet op zichzelf en met zichzelf bezig is. Hij laat zich leiden door zijn gevoel. Niet ons gevoel, maar het Woord van God moet onze richtsnoer zijn. Wij kunnen God op Zijn Woord vertrouwen!

Onze positie in Christus
De Bijbel leert ons dat wij, als wij ons bekeerd hebben, aangenaam gemaakt zijn in de Geliefde (Ef. 1:6). Wij zijn gerechtvaardigd op grond van geloof en hebben vrede met God door onze Heere Jezus Christus, door Wie wij ook de toegang verkregen hebben ... (Rom. 5:1). Pas als wij dit zeker weten, dan kunnen wij ook genieten van onze positie waar wij gebracht zijn door het werk van de Heere Jezus. Pas dan is er blijdschap in ons hart en kunnen wij de Heere Jezus danken.

Moet elke zonde beleden worden?
Hoewel het in het algemeen waar is dat God geen zonde kan vergeven die niet wordt beleden (1 Joh. 1:9) is het ook waar dat de Heere Jezus aan het kruis al onze zonden in Zijn lichaam gedragen heeft. Het werk van de Heere Jezus is volmaakt en voldoende! Hij heeft al de zonden van Zijn volk voor God beleden. Een voorbeeld hiervan zien wij ook in Leviticus 16, op de Grote Verzoendag. Daar belijdt Aäron al de zonden van het volk op de kop van de bok. Deze zogenaamde zondebok wordt daarna weggezonden in een ver land, waaruit hij nooit terugkomt (vers 21, 22). Als een zondaar met berouw tot God komt, dan vergeeft God hem al zijn zonden, omdat de Heere Jezus al die zonden voor God beleden heeft.

De tollenaar en de moordenaar
Er zijn voorbeelden van zondaren die bij hun bekering niet al hun zonden beleden hebben. Denk bijvoorbeeld aan de tollenaar in de tempel. Hij belijdt niet al zijn zonden, maar hij zegt alleen: O God, wees mij, de zondaar, genadig! En hij gaat gerechtvaardigd terug naar zijn huis (Luk. 18:9-14). Deze uitspraak is voor hem voldoende. Hij veroordeelt zichzelf als een zondaar en God vergeeft al zijn zonden, omdat de Heere Jezus al zijn zonden al voor God beleden heeft. Ook de boosdoener aan het kruis had geen gelegenheid al zijn zonden te belijden. Hij zegt alleen: Jezus, denk aan mij, wanneer U in Uw koninkrijk komt. En Jezus verzekert hem dat hij diezelfde dag nog met Hem in het paradijs zal zijn (Luk.23:43).

Exodus 29 begint met de woorden: Dit nu is de zaak, die gij hun doen zult, om hen te heiligen, dat zij Mij het priesterambt bedienen. De priesters moesten dus geheiligd worden om het priesterambt te bekleden. Heiligen betekent in de Bijbel: afzonderen, en wel afzonderen voor een bepaald doel. Voor een gelovige geldt dat hij geheiligd, afgezonderd, is van de wereld en dat hij tot God is gebracht. Hier zien wij dat Aäron en zijn zonen afgezonderd worden van alle andere Israëlieten en van alle Levieten, om het priesterambt voor de Heere God te bedienen.

De taak van Mozes
Wie moest de priesters heiligen? Wie is de gij in dit hoofdstuk? God spreekt hier tegen Mozes en zegt tegen hem wat hij moet doen. Niet Aäron of de priesters worden aangesproken, maar Mozes. In dit hoofdstuk lezen wij trouwens niet dat Mozes dit bevel heeft uitgevoerd. Dat vinden wij in Leviticus 8 en 9. Daar lezen wij onder andere dat Mozes deed zoals de Heere hem geboden had (Lev. 8:4). Hier wordt beschreven hoe iemand tot priester gewijd wordt.

Eén var en twee rammen
Wij zien dat Mozes eerst drie dieren moest nemen: Een var, het jong van een rund en twee volkomen rammen. Een var is hier een jonge stier. Een mannelijk dier dus. In het algemeen stelt in de Schrift het vrouwelijke de positie voor, en het mannelijke de energie waarin die positie verwerkelijkt wordt. Verder moest Mozes twee volkomen rammen nemen, twee gave, mannelijke schapen.

Het zondoffer
De jonge stier werd geofferd tot een zondoffer (vers 10-14). Eerst moesten Aäron en zijn zonen hun handen op de kop van de stier leggen. Daarna moest het dier geslacht worden voor het aangezicht van de Heere bij de ingang van de tent der samenkomst. Deze var is, zoals we zagen, een beeld van het werk van Heere Jezus dat Hij volbracht heeft voor ons. Bij het zondoffer denken wij aan het vraagstuk van de zonde. Hij Die geen zonde gekend heeft, is voor ons tot zonde gemaakt (2 Kor. 5:21). Hij is op het kruis tot zonde gemaakt, alsof Hij een boze natuur had, alsof Hij de bron was, waaruit al mijn zonden zijn voorgekomen.

Het schuldoffer
Bij het schuldoffer denken wij aan het feit dat de Heere Jezus ook het oordeel over mijn zonden heeft gedragen. In Psalm 40 zegt de Heere Jezus (profetisch): Mijn ongerechtigheden hebben Mij aangegrepen, ze zijn talrijker dan de haren van mijn hoofd (vers 13). Hij heeft Zelf onze zonden in Zijn lichaam gedragen op het hout (1 Petr. 2:24).

God kan de zondige natuur niet vergeven
God kan ons de zonden vergeven, maar de zonde, onze boze natuur, kan Hij niet vergeven. Het oordeel over onze zonden heeft God op de Heere Jezus gelegd en daarom kan Hij ons onze zonden vergeven. Maar onze boze natuur, de zonde, heeft Christus afgeschaft door het slachtoffer van Zichzelf (Hebr.9:26). Het oordeel is op de Heere Jezus neergekomen. Hij moest sterven. Hij zegt in Psalm 69: Ik ben gezonken in bodemloze modder, waar Ik niet kan staan, een vloed overstroomt Mij (vers 3). Wij zijn één met Christus geworden. God ziet ons in het nieuwe leven dat wij door de wedergeboorte ontvangen hebben. Wij zijn met Christus gestorven. Onze oude mens is ter dood gebracht, te niet gedaan.

Twee volkomen rammen
Mozes moest ook twee volkomen rammen nemen, twee mannelijke schapen dus. De éne ram werd geofferd tot een brandoffer voor de Heere, tot een liefelijke reuk (vers 15-18). Bij een schaap mogen wij denken aan de Heere Jezus Die als een lam ter slachting werd geleid en als een schaap dat stom is voor Zijn scheerders en Zijn mond niet opendeed (Jes. 53:7). Bij een ram denken wij aan de mannelijke energie waarmee de Heere Jezus vrijwillig de weg ging naar Jeruzalem, de weg van het lijden. Bij een ram denken wij aan Hem Die gehoorzaam was tot de dood, ja, tot de dood aan het kruis. Wij lezen in Johannes 17 dat de Heere Jezus Zelf Zijn kruis droeg en uitging naar de plaats, die Schedelplaats heet (vers 17).

Het spijsoffer
Verder moest Mozes ongezuurd brood nemen en ongezuurde koeken, met olie gemengd en ongezuurde dunne koeken, met olie bestreken, van fijn tarwemeel (vers 2). Tarwemeel is het fijnste meel dat er is. De Heere Jezus vergelijkt Zichzelf met een tarwekorrel die alleen blijft als hij niet in de aarde valt en sterft (Joh.12:24). Als het tarwegraan gemalen wordt, krijgt men het fijne tarwemeel. Daar werden deze koeken van gemaakt. Uit Leviticus 2 weten wij dat hier sprake is van een spijsoffer. Het spijsoffer is ook een beeld van de Heere Jezus. Niet van Zijn sterven, maar van Zijn volmaakte leven op aarde. Hij was waarachtig mens. Maar een mens zonder zonde, Die altijd de wil van de Vader deed. Hij was de enige mens op aarde boven Wie de hemel geopend werd en de stem van de Vader één en andermaal klonk: Deze is mijn geliefde Zoon in Wie Ik welbehagen heb gevonden (Matth.3:17; 17:5). Dit had God nooit eerder van een mens kunnen zeggen! Hij is het ware spijsoffer!

Koeken met olie gemengd
Wij lezen ook in vers 2 dat de ongezuurde koeken met olie gemengd werden. Het fijne meel werd helemaal doortrokken met de olie. Olie is in de Bijbel altijd een beeld van de Heilige Geest. In Lukas 1 zegt de engel Gabriël tegen Maria: De Heilige Geest zal over u komen en de kracht van de Allerhoogste zal u overschaduwen; daarom ook zal dat Heilige dat geboren zal worden, Gods Zoon worden genoemd (vers 35). Hier zien wij het geheim van de volkomen mensheid en de volkomen Godheid van de Heere Jezus. Hij is geboren uit een mens, uit Maria, maar Hij is verwekt door de Heilige Geest.

Ongezuurde koeken met olie bestreken
Dit zijn koeken waarop later olie gestreken werd. Dat ziet op de zalving van de Heere Jezus door de Heilige Geest. De Heere Jezus werd gezalfd vóórdat Hij met Zijn dienstwerk begon. Dit gebeurde toen Hij gedoopt werd door Johannes de Doper in de Jordaan en de Geest van God op Hem neerdaalde als een duif (Matth. 3:16).cJohannes getuigt hiervan: Ik heb de Geest zien neerdalen als een duif uit de hemel en Hij bleef op Hem (Joh.1:32). In Lukas 4 leest de Heere Jezus uit het Boek Jesaja onder andere de woorden voor: De Geest van de Heere is op Mij, doordat Hij Mij heeft gezalfd... (vers 18). In Handelingen 10 zegt Petrus van Jezus van Nazareth, dat God Hem heeft gezalfd met de Heilige Geest en met kracht (vers 38).

Een verschil
Er is een verschil tussen de zalving van Aäron en de zalving van de zonen van Aäron, de priesters. Aäron werd gezalfd voordat het bloed gestort werd en zijn zonen werden gezalfd nadat het bloed gestort werd. Dit kunnen wij toepassen op de zalving van de Heere Jezus en onze zalving. De Heere Jezus werd gezalfd voordat er sprake was van het oordeel van God. Hij werd gezalfd voordat Hij met Zijn dienstwerk begon. Dus drie jaar voordat Zijn bloed werd gestort. Wij worden pas gezalfd nadat wij deel hebben gekregen aan het werk van de Heere Jezus. Nadat het bloed van de Heere Jezus op ons toegepast is, waardoor wij gereinigd zijn voor God. Toen wij geloofd hebben, zijn wij verzegeld met de Heilige Geest van de belofte (Ef.1:14). En u hebt de zalving vanwege de Heilige en u weet alles (Joh.2:20).

De tent der samenkomst
In vers 4 lezen we dat Aäron en zijn zonen moesten naderen tot ingang van de tent der samenkomst en dat zij met water gewassen moesten worden. De tent der samenkomst staat hier centraal. Dat is het heiligdom waar de Heere in het midden van Zijn volk wil wonen (Ex.25:8). En Ik zal in het midden van de kinderen Israëls wonen en Ik zal hun tot een God zijn (Ex. 29:45). Het is de plaats op aarde, waar God Zijn volk uitnodigt om tot Hem te komen. Dit heiligdom was toen de tabernakel. Het wordt hier de tent der samenkomst genoemd.

Wij mogen vrij naar binnen gaan
De Israëliet die met een offer kwam, mocht in de voorhof komen, waar ook de Levieten hun dienst uitoefenden. Alleen de priesters mochten binnengaan in het heilige om daar de diensten te volbrengen. Aäron mocht maar één keer per jaar binnengaan in het heilige der heiligen, namelijk op de Grote Verzoendag (Leviticus 16), niet zonder bloed, dat hij offerde voor zichzelf en voor de afdwalingen van het volk (Hebr. 9:6,7). Daarmee duidt de Heilige Geest aan dat de weg tot het heiligdom nog niet bekend gemaakt is, zolang de eerste tabernakel stand houdt (vers 8). Maar Christus, gekomen als Hogepriester van de komende goederen .... is door Zijn eigen bloed eens voor altijd ingegaan in het heiligdom na een eeuwige verlossing verworven te hebben (vers 11,12). Het gevolg hiervan is dat wij vrijmoedigheid hebben om in te gaan in het heiligdom door het bloed van Jezus (Hebr.10:19).

God spreekt tot Zijn volk
In Exodus 25 tot en met 39 lezen wij hoe alle onderdelen van de tabernakel gemaakt werden. Alles werd precies zo gemaakt als God geboden had (Ex. 39:43). Vervolgens wordt in Exodus 40 beschreven hoe de tabernakel werd opgericht. Toen dat gebeurd was, bedekte de wolk de tent der samenkomst en de heerlijkheid van de Heere vervulde de tabernakel (vers 34). De wolk was het teken van Gods tegenwoordigheid. God woont in Zijn huis.

Het heiligdom is de plaats waar God Zijn volk uitnodigt tot Hem te komen. Het is de plaats waar Hij tot Zijn volk spreekt. Het Boek Leviticus begint met de woorden: En de Heere riep Mozes en sprak tot hem uit de tent der samenkomst. God opende Zijn hart en deelde Zijn gedachten mee aan Mozes.

Het Woord heeft levenwekkende kracht
Als Aäron en zijn zonen genaderd zijn tot de ingang van de tent der samenkomst, worden zij allereerst met water gewassen. Het water is in de Schrift een beeld van het Woord van God. Het Woord heeft levenwekkende kracht. De Heilige Geest gebruikt het Woord van God om zondaars tot bekering te brengen. Wij zijn wedergeboren door het levend en blijvend Woord van God (1 Petr. 1:23). Een mens wordt opnieuw geboren uit water en Geest (Joh. 3:5). Als wij deze teksten met elkaar vergelijken, dan zien wij dat water een beeld is van het Woord van God in zijn levenwekkende kracht.

Het Woord heeft reinigende kracht
Ook is het water een beeld van de reinigende kracht van het Woord van God. Dit zien wij bijvoorbeeld in Efeze 5: Christus heeft de gemeente liefgehad en Zichzelf voor haar overgegeven, opdat Hij haar zou heiligen, haar reinigend door de wassing met water door het Woord (vers 25,26). We lezen ook van de wassing van de wedergeboorte, in Titus 3 : 5. Als wij opnieuw geboren en gereinigd zijn door het Woord van God, hebben wij daarna het Woord nodig om ons te reinigen van alles wat niet in overeenstemming is met de heiligheid van God. Dit zien wij bij de voetwassing, waar de Heere Jezus tegen Petrus zei: Wie gebaad is, heeft alleen nodig zich de voeten te laten wassen, maar is geheel rein (Joh. 13: 1 0). En: Als Ik je niet was, heb je geen deel met Mij (vers 8). Als wij willen naderen tot God, dan moeten wij rein zijn. Zo moest de priester, die bij zijn wijding helemaal met water gewassen was, tijdens zijn dienst eerst zijn handen en voeten wassen bij het wasvat, voordat hij het heiligdom mocht binnengaan.

Het water en het bloed
Wij dachten in het voorgaande aan de wassing met water, maar er is ook een wassing met bloed: En het bloed van Jezus, Zijn Zoon, reinigt ons van alle zonde (1 Joh. 1:7). Wij zijn verlost door (of gewassen in) het bloed van de Heere Jezus (Openb. 1:5). Toen de Heere Jezus stierf, kwam er uit Zijn zijde water en bloed (Joh. 19:34). De wassing met water is nodig voor onszelf. Door de reinigende werking van het Woord ontdekken wij onze zondige toestand en worden wij ertoe gebracht onze zonden te belijden, waardoor wij ervan gereinigd worden. Het water wordt in de Schrift vele malen toegepast. Eénmaal om ons helemaal te wassen bij onze bekering en daarna steeds opnieuw om onze voeten te wassen.

Eerst komt de wassing met water, daarna komt de wassing door het bloed. De wassing door het bloed heeft in beginsel éénmaal plaatsgevonden op het kruis. Het bloed is maar éénmaal vergoten, maar houdt zijn waarde tot in eeuwigheid. De wassing met bloed is nodig voor God. Het bloed bedekt onze zonden en verzoent ons met God.

De Heere Jezus was volkomen rein
Aäron moest met water gewassen worden omdat hij onrein was. Dit geldt natuurlijk niet voor de Heere Jezus. Hij hoefde niet opnieuw geboren te worden. Hij had een volkomen rein leven. In Hem was geen enkele zonde. Wanneer het water op de Heere Jezus werd toegepast (bijvoorbeeld bij Zijn doop in de Jordaan) was dat niet om Hem te reinigen, maar om aan te tonen dat Hij volkomen rein was.

Een voorbeeld uit het dagelijkse leven
Ik heb eens meegemaakt dat een fabrikant een diskussic had met een klant, die beweerde dat zijn produkt vuil was. Maar de fabrikant hield vol dat het produkt helemaal schoon was. Om te bewijzen dat zijn produkt niet vuil was (hoewel het misschien wel vuil leek, vanwege de kleur), liet hij water halen en het voorwerp waarom het ging wassen. Er kwam geen vuil af en het water bleef schoon. Dit was het bewijs dat het voorwerp rein was. Zo wordt iemand die volkomen rein is niet reiner als hij met water wordt gewassen. Maar wel wordt door deze handeling aangetoond dat hij rein is.

De wassing met water kan dus nodig zijn:

1. Om iets wat (of: iemand die) onrein is te reiningen.

2. Om aan te tonen dat iets (of: iemand) rein is.

Bok of jonge stier
Meestal werd een geit genomen voor een zondoffer. Dit zien wij bijvoorbeeld in Leviticus 16, waar sprake is van twee bokken voor het zondoffer voor het volk Israël. Een bok is een mannelijke geit.

Hier in Exodus 29 wordt een jonge stier genomen als zondoffer. Dit is een veel groter dier dan een bok. Dit is iets waarin veel meer gezien kan worden dan in een bok. Voor het hele volk Israël (Leviticus 16) werd een bok genomen. Voor Aäron en zijn zonen, de priesters, werd een jonge stier genomen.

Israël en de Gemeente
Misschien mogen wij deze toepassing maken: Bij de priesters van het Oude Testament mogen wij denken aan de priesterlijke familie van het Nieuwe Testament. Aan ons is meer geopenbaard dan aan het volk Israël. Wij, die leven in de tijd van de Gemeente, weten bijvoorbeeld veel meer van de omvang van het werk van de Heere Jezus, van de kracht van Zijn bloed, dan Israël ooit zal weten. Wij hebben, op grond van het werk van de Heere Jezus, ook veel meer ontvangen dan Israël ooit ontvangen zal. Natuurlijk zijn de gelovigen uit het Oude Testament ook behouden op grond van het werk van de Heere Jezus. Dit geldt ook voor de gelovige Joden in de toekomst. Maar zij krijgen nooit al de zegeningen die wij krijgen.

Gezegend met alle geestelijke zegening
Onze zegeningen zijn veel groter dan de zegeningen die Israël zal ontvangen. Hoe groot hun zegeningen ook zijn wanneer zij straks op de nieuwe aarde zullen wonen en van de heerlijkheid van God zullen genieten, onze zegeningen zijn altijd nog veel groter, verhevener. God heeft ons gezegend met alle geestelijke zegening in de hemelse gewesten in Christus (Ef.1:3). Wij zijn uitverkoren vóór de grondlegging van de wereld (vers 4). Terwijl het koninkrijk voor Israël bereid is van de grondlegging van de wereld af (Matth. 25:34).

Nog enkele verschillen
Israël zal nooit God kennen als hun Vader zoals wij Hem kunnen kennen, volgens de woorden van de Heere Jezus tegen Maria na de opstanding: Ik vaar op naar Mijn Vader en Uw Vader en naar Mijn God en Uw God (Joh. 20:16). Zij zullen nooit een plaats hebben in het Vaderhuis. Over dit huis spreekt de Heere Jezus in Johannes 14. Hij zegt onder andere: In het huis van Mijn Vader zijn vele woningen ... Ik ga heen om u plaats te bereiden (vers 2,3). Zij zullen nooit die plaats krijgen die wij hebben volgens Rom. 8: 29. Daar wordt gesproken over het raadsbesluit van God met betrekking tot ons. Want hen die Hij tevoren heeft gekend, heeft Hij ook tevoren bestemd om aan het beeld van Zijn Zoon gelijkvormig te zijn, opdat Hij de Eerstgeborene zou zijn onder vele broeders. Wij zijn dus broeders van de Heere Jezus. Hij schaamt Zich niet hen broeders te noemen (Hebr. 2:11).

Deze broeders van Mij
In Matth. 25:40 spreekt de Heere Jezus ook over deze broeders van Mij. Hiermee wordt het gelovig overblijfsel uit Israël bedoeld. Zij zullen na de opname van de Gemeente het evangelie van het koninkrijk over de hele wereld prediken. Daarna zal de Heere Jezus als koning van Israël op Zijn troon zitten en als Hun koning noemt Hij hen mijn broeders. Toch is dit niet precies hetzelfde als bijvoorbeeld bedoeld wordt in Rom. 8:29. Wij zijn de broeders van Hem Die de Schepper Zelf is, van Hem Die mens is geworden, van Hem Die ons zal voeren in het eeuwige huis van de Vader, waar de Vader, de Zoon en de Heilige Geest van eeuwigheid af waren. In deze plaats, waar nooit een schepsel is binnengegaan, zullen wij straks binnengaan als de kinderen van God de Vader en als de broeders van de Heere Jezus.

U bent mijn Heere
Hoewel de Heere Jezus Zich niet schaamt ons broeders te noemen, moeten wij nooit vergeten dat Hij de Eerstgeborene is onder vele broeders. Hij moet altijd de eerste plaats innemen. Hij is ver boven ons verheven. Hij is onze Heere (Kurios). Wij zijn onderworpen aan Zijn gezag. Het is gepast dat wij met eerbied over Hem spreken. Wij zeggen niet broeder Jezus, maar zeggen liever eerbiedig Heere Jezus. Wij moeten ook in de praktijk van ons leven laten zien dat Hij onze Heere is.

Schenkels en de ingewanden
Van het brandoffer moesten de ingewanden en de schenkels gewassen worden (vers 17). Waarom moesten deze delen van het brandoffer met water gewassen worden? Niet omdat zij vuil waren, maar om aan te tonen dat zij rein waren. Het spreekt van de Heere Jezus. De ingewanden spreken van de gevoelens en de schenkels van de kracht van de Heere Jezus. Zijn gevoelens waren altijd volkomen Goddelijk en Zijn kracht was altijd volkomen aan God toegewijd. Hij was in alles God volmaakt toegewijd. Hij deed altijd wat God welbehaaglijk was. Nooit kwam Zijn eigen Ik op de voorgrond, zoals dat bij ons zo vaak het geval is.

Droom van Spurgeon
Spurgeon, de bekende evangelist uit de vorige eeuw, had eens een droom. In zijn droom kwam een engel, met een weegschaal in de hand, bij hem en zei tegen hem: Spurgeon, ik ben bezig je preek van vanavond te wegen om te zien hoeveel waarde je preek heeft voor God. Tot zijn beschaming bleek dat zijn boodschap niet voor honderd procent bestond uit liefde tot de Heere Jezus en ijver voor Hem. De engel toonde hem dat een groot deel ervan bestond uit eigenliefde. Spurgeon was zich er terdege van bewust geweest dat hij goed kon spreken en dat hij een goed evangelie verkondigde. Zijn eigen ik was duidelijk op de voorgrond getreden. Het was maar een droom, maar toch heeft Spurgeon er veel van geleerd. Misschien kunnen wij er ook iets van leren.

Zalving tot hogepriester
Wanneer Aäron gewassen is, trekt Mozes hem de prachtige kleding van de hogepriester aan (vers 5,6). Daarna moet Mozes hem zalven door de zalfolie over zijn hoofd uit te gieten (vers 7). Met deze zalfolie wordt Aäron tot hogepriester gezalfd. Aäron is als hogepriester een voorbeeld van de Heere Jezus. Toch is er een groot verschil tussen Aäron en de Heere Jezus. De Heere Jezus was in Zichzelf waardig om hogepriester te zijn. Dit kan van Aäron niet gezegd worden. Aäron is ook zelf met zwakheid omvangen (Hebr.5:2). Aäron werd tot hogepriester gezalfd voordat er sprake was van het bloed van de stier of van de ram. Ook de Heere Jezus is gezalfd voordat Hij het verlossingswerk volbracht en Zijn bloed gestort heeft. Maar wij worden pas gezalfd nadat wij gereinigd zijn door het bloed van de Heere Jezus.

Zalving
De Heere Jezus werd gezalfd vóór Hij met zijn dienstwerk op aarde begon (Matth. 3:16; Hand. 10:38). Toch is Hij Zijn eigenlijke priesterdienst pas gaan uitoefenen in de hemel, nadat Hij het werk volbracht had. Toen de Heere Jezus terugging naar de hemel is Hij door God begroet als hogepriester naar de orde van Melchizédek (Hebr. 5: 1 0). Toen begon Zijn eigenlijke priesterdienst. Want wij hebben niet een hogepriester die niet met onze zwakheden kan meelijden, maar Eén Die in alle dingen verzocht is als wij, met uitzondering van de zonde (Hebr. 4:15). Hij is ingegaan in de hemel om nu te verschijnen voor het aangezicht van God voor ons (Hebr. 9:24). Hij is onze Voorspraak bij de Vader als wij gezondigd hebben (1 Joh. 2: 1).

De priesters worden bekleed
Daarna moeten de zonen van Aäron naderen (vers 8,9). Zij worden bekleed met de rokken (of: de onderkleren). Zij worden omgord met de gordel, daarna worden hun de mutsen opgebonden (of: de hoofddoeken omgebonden). Hier wordt nog niet gesproken over de zalving met olie. Dit gebeurt later (vers 29). Welke les kunnen wij uit dit voorschrift leren? Volgens 1 Petr. 2:5,9 zijn alle gelovigen priesters. Allen die vrede met God hebben horen bij de priesterlijke familie. Zo ziet God ons. Dat is onze positie voor God. Maar dit wil nog niet zeggen dat wij meteen praktisch in staat zijn de priesterdienst uit te oefenen. In beginsel zijn wij inderdaad priesters. Maar om de priesterdienst uit te oefenen is het nodig dat wij eerst goed weten wat onze positie voor God is. Wij moeten bijvoorbeeld beseffen dat er geen oordeel meer dreigt, dat het werk van de Heere Jezus in alle opzichten meer dan voldoende is, dat wij heilig en onberispelijk zijn voor Hem en dat wij aangenaam gemaakt zijn in de Geliefde. Deze dingen moeten wij weten voordat wij praktisch onze plaats als priester kunnen innemen en met vrijmoedigheid kunnen ingaan in het heiligdom.

Hun hand vullen
Verder lezen wij nog in vers 9: Voorts zult gij de hand van Aäron vullen en de hand van zijn zonen. De vertaling van het N.B.G. heeft hier: Zo zult gij Aäron en zijn zonen wijden. Waarmee de hand van Aäron en zijn zonen gevuld werden, wordt ons niet meegedeeld. Als wij beide vertalingen met elkaar vergelijken, mogen wij zeggen dat de betekenis van het wijden tot priester eigenlijk is: hun hand vullen. De zonen van Aäron werden tot priesters gewijd met het doel dat zij iets hadden om God aan te bieden. Daarom zijn zij priesters. Wij zijn ook priesters en wij moeten ook iets hebben om God aan te bieden, namelijk om geestelijke offeranden te offeren, die voor God aangenaam zijn, door Jezus Christus (1 Petr. 2:5). In de Bijbel komen wij steeds weer dit beginsel tegen: als iemand tot God wil naderen, dan moet hij iets hebben om God aan te bieden. De Israëliet mocht bijvoorbeeld niet met lege handen voor het aangezicht van de Heere verschijnen (Deut. 16:16).

Het zondoffer
En gij zult de var nabij brengen voor de tent der samenkomst; en Aäron en zijn zonen zullen hun handen op het hoofd van de var leggen (vers 10). In dit gedeelte (vers 10-14) gaat het over een zondoffer. De var, of jonge stier, is een voorbeeld van het werk dat de Heere Jezus voor ons volbracht aan het kruis van Golgotha. In het bijzonder denken wij hierbij aan het werk dat Hij volbracht heeft voor de zonde, voor onze boze natuur. Hem Die geen zonde gekend heeft, heeft Hij voor ons tot zonde gemaakt, opdat wij zouden worden gerechtigheid van God in Hem (2 Kor. 5:21). In Romeinen 8 lezen wij dat God de zonde in het vlees in Christus heeft veroordeeld (vers 3).

Een bok als zondoffer
Wij zagen dat als zondoffer een bok gebruikt kon worden, zoals in Leviticus16, waar een bok als zondoffer gebruikt wordt voor het hele volk Israël. Maar ook een jonge stier kon genomen worden als zondoffer, zoals wij hier zien in Exodus 29. Hier wordt een jonge stier gebruikt als zondoffer voor de priesters. Wij hebben dit toegepast op het verschil in de zegeningen die Israël ontvangen heeft en ontvangen zal en de zegeningen die wij ontvangen hebben. Maar wij mogen dit ver~ schil tussen een kleine zwakke bok en een grote sterke stier misschien ook toepassen op het werk van de Heere Jezus. Wij lezen enerzijds van Hem dat Hij in zwakheid gekruisigd is (2 Kor. 13:4). En in Jesaja 53 lezen wij : Als een lam werd Hij ter slachting geleid en als een schaap dat stom is voor Zijn scheerders, zo deed Hij Zijn mond niet open (vers 7).

Een jonge stier als zondoffer
Maar in Filippi 2 lezen wij van Hem dat Hij gehoorzaam was tot de dood, ja, tot de dood aan het kruis (vers 8). Dit is een bewuste gehoorzaamheid, en niet een lijdelijke gehoorzaamheid. Vastberaden ging de Heere Jezus de weg die Hij moest gaan. Heel bewust ging Hij de weg naar Jeruzalem (Zie bijvoorbeeld Luk. 9:22,31,51; 13:22,33; 19:28). De Heere Jezus heeft Zelf gezegd: Mijn voedsel is, dat Ik de wil doe van Hem die Mij heeft gezonden en Zijn werk volbreng (Joh. 4:34). In de hof van Gethsémané, toen satan Hem het lijden in al zijn verschrikkelijkheid voorstelde, zei Hij: Maar niet wat Ik wil, maar wat U wilt (Mark. 14:36). Even later zei Hij: Het is zover. Het uur is gekomen ... Staat op, laten wij gaan (vers 41,42).

Vol bewondering voor Hem kunnen wij zingen: Heiland, niets kon U verhind’ren om die weg van smart te gaan ... (Lied 179:3).

De handen op de kop van de stier leggen
Verder lezen wij in vers 10 dat Aäron en zijn zonen hun handen op de kop van de stier moesten leggen. Dit is een beeld van het eerste wat een zondaar moet doen. Hij moet geloven dat de Heere Jezus voor zijn zonden en voor zijn zonde gestorven is op het kruis. Hij moet de Heere Jezus aannemen. Hij moet vol vertrouwen zijn handen op Hem leggen. Hij moet zich als het ware één maken met Hem. Geloof in de Heere Jezus en u zult behouden worden (Hand. 16:3 1). Wie in de Zoon gelooft, heeft eeuwig leven (Joh. 3:36).

Als wij ons vertrouwen op de Heere Jezus stellen, hebben wij ook de vrijmoedigheid om tot God te naderen. Dan mogen wij weten dat wij met de hand op zijn offer tot God kunnen naderen, want wij weten dat het oordeel voor ons niet meer dreigt, omdat Christus het oordeel gedragen heeft. Dan hebben wij deel aan het offer dat Hij volbracht heeft. Dan komen wij niet in het oordeel. Dan hebben wij ook deel aan de heerlijke gevolgen van zijn volbrachte werk. Wie dit weet kan met vrijmoedigheid tot God naderen en Hem aanbieden wat hij in zijn handen heeft, waarmee zijn handen gevuld zijn: namelijk de persoon van de Heere Jezus. Wij mogen tot God zeggen wat Hij voor ons betekent.

Wat een zondaar moet doen
Daarna moet Mozes de stier slachten voor het aangezicht van de Heere bij de ingang van de tent der samenkomst (vers 11). Dit slachten van de stier voor het aangezicht van de Heere is in de eerste plaats van toepassing op wat de zondaar moet doen, als hij het evangelie gelooft. Hij moet in de tegenwoordigheid van God zijn zonden belijden en zeggen dat God alleen maar rechtvaardig is, wanneer Hij hem veroordeelt tot de hel. Dan moet hij zien op de Heere Jezus en zeggen: Heere Jezus, U bent voor mij gestorven aan het kruis. U hebt daar mijn zonden gedragen. God heeft U daar geslagen in mijn plaats.

Wat een gelovige mag doen
Maar het slachten van de stier voor het aangezicht van de Heere, bij de ingang van de tent der samenkomst, bevat ook een les voor de gelovige. Wij mogen ook tot God naderen bij de ingang van de tent der samenkomst. Er is ook voor ons een plaats op aarde waar wij Hem kunnen ontmoeten. De tent der samenkomst is voor ons de plaats waar Hij ons uitnodigt om bij Hem te zijn. Dit is de plaats waar de Heere Jezus in het midden is. Als wij daar zijn, dan zien wij de Heere Jezus. Dan denken wij eraan dat Hij Zichzelf gegeven heeft om voor ons het oordeel te dragen. Dan danken wij God, de Vader, dat Hijzelf zijn Zoon gegeven heeft.

Doet dit tot Mijn gedachtenis
Zo mogen wij vergaderd zijn op de eerste dag van de week om brood te breken (Hand. 20:7). Als wij het gebroken brood zien, denken wij aan de woorden van de Heere Jezus: Dit is mijn lichaam, dat voor u gegeven wordt; doet dit tot mijn gedachtenis (Luk. 22:19). Als wij van de wijn drinken, denken wij aan de woorden van de Heere Jezus: Dit is mijn bloed, dat voor velen vergoten wordt tot vergeving van zonden (Matth. 26:28). En aan de woorden van 1 Korinthe 11: Doet dit, zo dikwijl u die drinkt, tot mijn gedachtenis (vers 25). Want zo dikwijls u dit brood eet en de drinkbeker drinkt, verkondigt u de dood van de Heer, totdat Hij komt (vers 26).

Het altaar
Daarna moet Mozes van de bloed van de stier nemen en dat met zijn vinger aan de horens van het altaar strijken. De rest van het bloed moet hij aan de voet van het altaar uitgieten (vers 12). Het altaar dat hier genoemd wordt is het koperen brandofferaltaar dat in de voorhof stond. In de Bijbel wordt voor het eerst over een altaar gesproken in Gen. 8:20. Na de zondvloed bouwt Noach een altaar voor de Heere, waarop hij brandoffers offert. Hoe belangrijk een altaar is, zien wij in Mattheüs 23. Daar zegt de Heere Jezus dat het altaar belangrijker is dan het offer dat erop gebracht wordt (vers 19). Het offer krijgt zijn waarde door het altaar waarop het gebracht wordt. Het altaar heiligt het offer, de gave, die daarop ligt.

Een altaar gemaakt van hout
Hier in Ex. 28:12 zien wij het koperen brandofferaltaar. Ook dit altaar is een beeld van de Heere Jezus. Het altaar was gemaakt van sittimhout (acaciahout). Dit hout is afkomstig van bomen die in de woestijn groeien. Dit is een beeld van de Heere Jezus als de vrucht van de aarde. In Jes. 4:2 wordt Hij de vrucht van de aarde genoemd. Dit hout is een beeld van de mensheid van de Heere Jezus.

Het hout was overtrokken met koper
Het hout van dit altaar was overtrokken met koper. Koper is een beeld van de kracht die het vuur van het oordeel van God kan doorstaan. Denk aan Numeri 16. Daar lezen wij van tweehonderdvijftig Levieten die willen offeren alsof zij priesters waren. Zij worden door het vuur van het oordeel van God gedood. Maar de koperen wierookvaten die zij in hun handen dragen, worden niet verteerd. Hierin was dus een kracht die het vuur van het oordeel van God kon ondergaan en doorstaan. Met het koper van die wierookvaten wordt het altaar overtrokken (vers 35-39). Dit koper is dus een beeld van de Heere Jezus, die het vuur van het oordeel van God kon doorstaan, want Hij was zonder zonde, Hij heeft nooit zonde gekend of gedaan. Dit ziet op de Godheid van de Heere Jezus.

Het bloed aan de horens
Wij lazen in vers 12 dat er bloed gestreken moest worden aan de horens van het altaar en dat de rest van het bloed aan de voet van het altaar uitgegoten moest worden. Het altaar had vier horens, naar alle vier zijden. Het bloed werd erop gebracht om als het ware te verkondigen aan de hele wereld dat het offer gebracht is, dat iedere zondaar nu verzoend kan worden met God. Verder moest het bloed uitgegoten worden aan de voet van het altaar.

Het bloed vóór de ark
Bij de ark van het verbond in het heilige der heiligen moest het bloed één keer gesprengd worden op de ark en zeven keer vóór de ark (Lev. 16:14). Het bloed werd gesprengd op de plaats waar de hogepriester stond die tot God naderde. Dat is ook de plaats waar wij staan als wij tot God naderen. Daar wordt het bloed zeven keer gesprengd, maar op de ark slechts één keer. Eén keer sprengen is voor God voldoende. Hij ziet het bloed en Hij weet volkomen welke waarde dat bloed heeft. Maar om rekening te houden met ons zwakke mensen, wordt aan de kant waar wij staan, als wij tot God naderen, zeven keer gesprengd. Wij staan als het ware op een bodem van bloed. Een bodem die spreekt van het wonderbare werk dat Christus voor ons volbracht heeft door het storten van zijn bloed, waardoor wij aangenaam gemaakt zijn in de Geliefde. Wij kunnen ook deze toepassing maken: zeven keer sprengen is een volmaakt getuigenis voor ons. Zodat wij volkomen rustig kunnen zijn en met vrijmoedigheid kunnen ingaan in het heiligdom, omdat wij mogen zien op het volkomen werk van de Heere Jezus.

Buiten de legerplaats
In vers 13 en 14 zien wij welke delen van het zondoffer op het altaar geofferd mochten worden en welke delen buiten de legerplaats verbrand moesten worden. Alleen het vet dat de ingewanden bedekt, het aanhangsel aan de lever, de beide nieren en het vet dat daaraan zit kwam op het altaar. Maar het vlees van de stier, zijn huid en zijn mest werden met vuur buiten de legerplaats verbrand. Deze delen mochten niet op het altaar komen. Want van de dieren waarvan het bloed voor de zonde door de hogepriester in het heiligdom gedragen wordt (dit is het zondoffer op de Grote Verzoendag), daarvan worden de lichamen buiten de legerplaats verbrand (Hebr. 13:11). Een zondoffer is niet tot een liefelijke reuk voor de Heere, zoals het brandoffer (vers 18).

Het volmaakte brand- en zondoffer
De Heere Jezus was tegelijk het brandoffer en het zondoffer. Hij heeft, als het volmaakte brandoffer, Zichzelf vlekkeloos aan God geofferd, tot een welriekende reuk voor God (Hebr. 9:14; Ef. 5:2). Maar Hij is ook het volmaakte zondoffer. Hierbij mogen wij denken aan Hem die geen zonde gekend heeft en voor ons tot zonde gemaakt is, opdat wij zouden worden gerechtigheid van God in Hem (2 Kor. 5:21). Het brandoffer moest geslacht worden op de plaats waar het zondoffer en het schuldoffer geslacht werden (Lev. 6:25; 7:2). Juist op de plaats van het oordeel waar de Heere Jezus tot zonde is gemaakt en waar Hij onze zonden in zijn lichaam gedragen heeft op het hout, daar heeft Hij God verheerlijkt zoals God nog nooit verheerlijkt is geweest. Daar heeft Hij alles van de Vader geopenbaard, zoals nooit eerder gebeurd was. En God, de Vader, is daarin grootgemaakt en verheerlijkt op een volkomen wijze.

U kwam op aard, o ’s Vaders Veelgeliefde, en U alleen gaf God volkomen de eer; zijn heiligheid, gerechtigheid en liefde hebt U aan ’t kruis volmaakt verheerlijkt, Heer.

Satan heeft, in de gedaante van de slang, God onteerd toen hij tegen Eva zei: God heeft wel gezegd dat jullie zullen sterven als jullie van de boom eten. Maar dat is niet waar. Wat God zegt is niet waar. Satan maakt God tot een leugenaar. Maar ook de mens heeft God niet de eer gegeven die Hem toekomt. Hoewel zij God kennen, hebben zij Hem als God niet verheerlijkt of gedankt (Rom. 1:21). De Heere Jezus heeft God volkomen geëerd. Allereerst tijdens zijn leven op aarde. Hij kon zeggen: Ik heb U verheerlijkt op de aarde. Maar bovenal op het kruis werd God op een volkomen wijze verheerlijkt. Toen werden de woorden van de Heere Jezus vervuld: Nu is de Zoon des mensen verheerlijkt en God is in Hem verheerlijkt (Joh. 13:31).

Geven wij God de eer die Hem toekomt?
Wij, als gelovigen, moeten God verheerlijken. Dit kunnen wij persoonlijk doen, in ons lichaam (1 Kor. 6:20), bij alles wat wij doen (1 Kor. 10:31), door een goede wandel, op grond van onze goede werken (1 Petr. 2:12) en als wij als christen lijden (1 Petr. 4:16). In de toekomst zal God verheerlijkt worden in zijn heiligen en bewonderd worden in allen die hebben geloofd (2 Thess. 1:10). Wij kunnen het nu op aarde ook samen doen, als wij onderling eensgezind bij elkaar zijn en eendrachtig, uit én mond, de God en Vader van onze Heere Jezus Christus verheerlijken (Rom. 15:6).

Een vijfde deel toevoegen
In Psalm 69 roept de Heere Jezus: Wat Ik niet geroofd heb, moet Ik alsdan teruggeven (vers 5). De mensen hadden de eer van God geroofd. De Heere Jezus moest Hem die eer teruggeven. Wij mogen zeggen dat de Heere Jezus God meer verheerlijkt heeft dan alle mensen Hem onteerd hebben. In Lev. 5:16, waar wij het schuldoffer vinden, lezen wij dat als iemand iets geroofd heeft van God, hij dat terug moet betalen. Maar hij moet nog twintig procent daarbij voegen. De Heere Jezus heeft oneindig meer terugbetaald dan twintig procent. Hij gaf God meer terug dan wij samen van God geroofd hadden. Hij heeft op het kruis meer gedaan dan nodig was voor onze redding.

De handen op de kop van het zondoffer
In Ex. 28:15-18 lezen wij van de éne ram die geofferd werd tot een brandoffer, tot een liefelijke reuk voor de Heere. Eerst moeten Aäron en zijn zonen hun handen op de kop van de ram leggen. In vers 10 zagen wij dat ook bij het zondoffer Aäron en zijn zonen hun handen op de kop van het offerdier moesten leggen (een jonge stier). Daar betekende het dat zij zich één maakten met het zondoffer, waardoor als het ware hun zonden overgingen op het onschuldige dier, dat daarna geslacht werd. Zo mogen wij ons ook éénmaken met de Heere Jezus. Als wij in Hem geloven is onze schuld op Hem overgegaan. Hij betaalde die schuld voor ons. Hij is voor ons tot zonde gemaakt.

De handen op de kop van het brandoffer
Bij het brandoffer denken wij eraan dat de Heere Jezus God op een volkomen wijze verheerlijkt heeft. Aäron en zijn zonen leggen hun handen op de kop van het brandoffer. Zij maken zich één met het brandoffer. Dit betekent hier (in tegenstelling met het zondoffer), dat de heerlijkheid van dit offer overgaat op hen. Zo zal het hem ten goede, welgevallig zijn, lezen we in Lev. 1:4. Zo mogen wij ons ook éénmaken met de Heere Jezus en onze handen leggen op zijn offer, waardoor wij deel krijgen aan de resultaten van het werk dat Hij volbracht heeft. Wij zijn aangenaam gemaakt in de Geliefde (Ef. 1:6). Hij is de Veelgeliefde van de Vader. Hij is het voorwerp van al Gods liefde en welbehagen. Aangenaam gemaakt in de Geliefde wil zeggen: als God mij ziet, dan ziet Hij de Heere Jezus. Wij zijn bekleed met al de heerlijkheid van de Heere Jezus.

De Vader heeft de Zoon lief
Natuurlijk was de Heere Jezus van eeuwigheid af het voorwerp van al Gods liefde en welbehagen, toen Hij aan het hart van de Vader was en dagelijks Zijn vermaking was (Spr. 8:30,31) . U hebt Mij liefgehad vóór de grondlegging van de wereld, zegt de Heere Jezus in zijn gebed tot de Vader (Joh. 17:24). De Vader heeft de Zoon lief (Joh.3:35). Misschien mogen wij zeggen dat de Vader Hem nu, na het volbrachte werk op Golgotha, nog veel meer liefheeft dan vóór de schepping. Daarom heeft de Vader Mij lief, omdat Ik mijn leven afleg, zegt de Heere Jezus in Joh. 10:17.

De Vader heeft ons lief
Wij mogen weten dat de Vader Zelf ons liefheeft (Joh. 16:27). De Vader heeft ons lief zoals Hij de Heere Jezus heeft liefgehad (Joh. 17:23). En wij zijn overgebracht in het koninkrijk van de Zoon van zijn liefde (Kol. 1:13). Wij zijn overgebracht in die sfeer van liefde die er is tussen de Vader en de Zoon. Daarom kunnen wij zeker weten dat God niets meer tegen ons heeft. Dan is er geen plaats meer voor vrees. In de liefde is geen vrees (1 Joh. 4:18). Nadat wij zo onze hand eerst op het zondoffer en daarna op het brandoffer gelegd hebben, kunnen wij als priester ingaan in het heiligdom om daar onze offers aan God aan te bieden. Nu zijn onze harten vervuld met lof en dank voor de Heere Jezus die zo’n groot werk volbracht heeft.

De ram in delen verdelen
Dan moet Mozes de ram in zijn delen verdelen, zijn ingewanden en onderschenkels wassen (vers 17). Eerst moet het brandoffer in delen verdeeld worden. Dit vinden we ook uitvoerig in Leviticus 1. Daar lezen we dat het brandoffer een gaaf dier moest zijn, een volkomen dier, zonder enig gebrek. Iemand kan een dier kopen en denken: Dit dier heeft geen gebrek. Maar hij ziet alleen het uiterlijk. Er kunnnen ook verborgen gebreken, innerlijke gebreken, zijn. Daarover gaat het hier. Als het brandoffer geslacht is, moet eerst de huid eraf getrokken worden. Zo wordt zichtbaar was er onder de huid is, wat eerst niet te zien was. Daarna wordt het dier in zijn delen verdeeld. Zo kan de priester elk deel afzonderlijk bekijken en zich ervan overtuigen dat het dier volkomen is.

Een volmaakt Persoon, een volkomen offer
Wij weten dat het brandoffer een beeld is van het volkomen offer dat de Heere Jezus gebracht heeft aan het kruis, waar Hij Zichzelf gegeven heeft tot verheerlijking van God. De ram die geslacht werd en in delen verdeeld werd, is een beeld van de Heere Jezus. Zo mogen wij ook kijken naar Hem. Wij mogen kijken naar zijn volmaakte leven op aarde en naar zijn sterven aan het kruis. Wij mogen kijken naar zijn volmaakte liefde. Wij mogen kijken naar zijn volkomen toewijding. Wij mogen kijken naar zijn heiligheid en gerechtigheid. Wij mogen kijken naar de kracht, waarmee Hij het werk heeft volbracht. Wij mogen zijn volmaakte Persoon en zijn werk van verschillende kanten bekijken en zien hoe elk deel volmaakt is.

De ingewanden en de schenkels wassen
Verder moest Mozes de ingewanden en de onderschenkels wassen (vers 17). De ingewanden van het offerdier spreken van de gevoelens, de genegenheden, van de Heere Jezus. In 2 Kor. 6:12 zegt Paulus tegen de Korinthiërs dat zij enghartig zijn. Volgens een noot staat er eigenlijk eng in uw ingewanden, dit is, in uw genegenheden. De gevoelens, de genegenheden, van de Heere Jezus waren volmaakt. Het water spreekt van het Woord van God. Het wordt hier niet toegepast om te reinigen, maar om aan te tonen dat de ingewanden en de onderschenkels volkomen rein zijn. De gevoelens van de Heere Jezus kunnen de toets van het Woord doorstaan. Alles aan Hem is volmaakt.

Op weg naar het kruis
De schenkels van het offerdier spreken van zijn kracht. Ook de schenkels moesten gewassen worden. Hierbij mogen wij denken aan de kracht, de volharding, de energie, waarmee de Heere Jezus zijn weg ging, naar Jeruzalem, op weg naar het kruis. Hij wist wat Hem wachtte in Jeruzalem. Toch ging Hij bewust die weg. Niets kon Hem verhinderen om die weg van smart te gaan. Hij wist dat Judas de soldaten naar de hof van Gethsémané zou brengen. Toch ging Hij naar die hof. En toen de soldaten kwamen, ging Hij Zelf naar voren en zei: Wie zoeken jullie? Ik ben het. Hij droeg Zelf zijn kruis en ging uit naar Golgotha.

Aan het kruis
Daar aan het kruis heeft Hij met kracht zijn werk volbracht. Het was een volkomen, een volmaakt werk. Geen mens had de kracht om zo’n werk te volbrengen, zelfs de sterkste engel was hiertoe niet in staat. Hij was de enig volmaakte mens (die tegelijk God Zelf was, te prijzen tot in eeuwigheid) die dit werk kon volbrengen. Met welk een kracht heeft Hij dit werk volbracht. Toen Hij het grote werk volbracht had, riep Hij met luider stem de woorden: Vader, in Uw handen beveel Ik mijn geest (Luk. 23:46). De schenkels moesten gewassen worden. God zegt als het ware: Bekijk dit werk van mijn Zoon, beproef het, toets het aan wat het Woord over Hem zegt. Zie of er enig gebrek aan Hem is. Als wij dit doen, dan zien wij dat alles volmaakt, volkomen, aan Hem is. Wat wij zo van de Heere Jezus gezien hebben, mogen wij als offer aan God brengen. Wij mogen tegen God zeggen wat wij van zijn Zoon gezien hebben.

Tot een liefelijke reuk voor God
Daarna moest Mozes de hele ram op het altaar in rook doen opgaan. Het is een brandoffer voor de Heere, tot een liefelijke reuk (vers 18). In rook opgaan wil eigenlijk zeggen: als reukwerk verbranden. Want de rook van het offer stijgt op tot God. Het is een brandoffer voor de Heere, tot een liefelijke reuk voor God. Christus heeft Zichzelf overgegeven als een offerande en een slachtoffer, voor God tot een welriekende reuk (Ef. 5:2). Dit geeft aan welke waarde zijn offer had voor God. Christus heeft door de eeuwige Geest Zichzelf vlekkeloos aan God geofferd (Hebr. 9:14). Zo mogen wij ons ook met het werk van de Heere Jezus bezighouden. Als wij denken aan Hem als het volmaakte brandoffer, dan denken wij niet aan de gevolgen van dat werk voor ons, maar aan de betekenis van dat werk voor God.

Niet met lege handen komen
Als wij op zondagmorgen als priester willen naderen om onze offers van lof, dank en aanbidding te brengen, dan moeten wij ons van te voren met de Heere Jezus hebben beziggehouden. Dan moeten wij iets van zijn persoon en van zijn werk gezien hebben. Als wij de delen op het altaar willen leggen, dan moeten wij die delen eerst gewassen hebben. Dan moeten wij het Woord gelezen hebben en daarin iets gezien hebben van de voortreffelijkheid van de Heere Jezus. Dan hebben wij God iets aan te bieden. Dan hebben wij onze handen gevuld en kunnen wij wat in onze handen is op het altaar leggen. Dan kunnen wij onze dank en aanbidding brengen.

(c) copyright Uit het Woord der Waarheid, Winschoten, mei ’88
Met toestemming overgenomen voor electronische distributie door Bijbelstudie-BBS

Terug naar document-overzicht
Dit artikel wordt u aangeboden door Het BijbelArchief.
Mocht u vragen en/of opmerkingen hebben over dit artikel kunt u contact opnemen met de aanbieder.