Genesis 22

Genesis 22
H. L. Heijkoop

In het Evangelie van Johannes vinden we het brandoffer. Daar zien we dat wanneer de Heere Jezus op aarde komt, Zijn doel in het werk op het kruis juist dat is wat in het brandoffer voorgesteld wordt.

We hebben het in Joh. 1: 18 Niemand heeft ooit God gezien; de eniggeboren Zoon, die in de schoot van de Vader is, die heeft Hem verklaard. En dan Joh. 3:16: Want zo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder die in Hem gelooft, niet verloren gaat, maar eeuwig leven heeft. In Joh. 17:4 zegt de Heere: lk heb het werk voleindigd dat Gij mij te doen gegeven hebt. En het laatste woord van de Heere op het kruis is weer: lk heb het werk volbracht. Nu dat werk was wat we in Joh. 1: 18 en Joh. 3:16 gezien hebben: de Vader openbaren. God te openbaren zoals alleen Hij, de eniggeboren Zoon die in de schoot van de Vader is, Hem kende.

Dat is een wonderbaar iets. Als we de Vader niet zouden kennen, dan zouden we ook de volle zegening niet kunnen begrijpen die in het werk van de Heere Jezus als brandoffer voor ons verworven is, zoals we die in Joh. 17 vinden: lk heb het werk voleindigd dat Gij mij te doen hebt gegeven; en nu, verheerlijk mij, Gij Vader, bij Uzelf met de heerlijkheid die Ik bij U had, voordat de wereld was. En in vers 22 vinden we dan: En Ik heb hun de heerlijkheid gegeven, die Gij mij gegeven hebt; en in vers 24: Vader Ik wil, dat waar Ik ben, ook zij bij mij zijn die Gij mij gegeven hebt, opdat zij Mijn heerlijkheid mogen aanschouwen. En dat is de doorlopende gedachte in het Nieuwe Testament als we op de zegeningen zien: alles wat we ontvangen, ontvangen we op grond van het werk van de Heere Jezus, maar naar het raadsbesluit van God.

In Romeinen 8:29 lezen we: Die Hij te voren gekend heeft, heeft Hij ook te voren bestemd om aan het beeld van zijn Zoon gelijkvormig te zijn, opdat hij de Eerstgeborene zou zijn onder vele broeders. Ons oog wordt dus gericht op de verheerlijkte Heere Jezus, om Hem te zien en zo te zien wat onze toekomst is. Zoals de apostel het ook zegt in Fil. 3: 14. Hij die de Heere Jezus in heerlijkheid gezien heeft toen hij bekeerd werd, zegt: één ding doe ik: terwijl ik vergeet wat achter is en mij uitstrek naar wat vóór is, jaag ik naar het doel: de prijs van de hemelse roeping van God in Christus Jezus. Om Hém gelijk te zijn in de heerlijkheid. We weten het uit 1 Joh. 3 waar staat: We zullen Hem gelijk zijn; want wij zullen Hem zien zoals Hij is.

Daar hebben we onze wonderbare toekomst! En hoe wonderbaar is het ook dat dat het resultaat is van het werk op het kruis van de Heere Jezus. Nooit kunnen we genoeg stilstaan bij dat werk. En nooit kunnen we Hem genoeg danken voor Zijn liefde en Zijn genade. Toch vindt een mens geen werkelijke vrede voor zijn hart en toch zal hij heel weinig leren verstaan van de uitgebreidheid van het evangelie, in deze dingen die ik zostraks genoemd heb, zolang hij niet ziet dat het de Vader Zelf was die het offer bracht. Dat de Vader Zelf zijn eniggeboren Zoon gaf. Dat alles voortkwam uit het hart van de Vader.

Natuurlijk was de Zoon eenswillend met de Vader, maar toch kwam het voort uit het hart van de Vader. Zoals ik het aangehaald heb uit Rom. 8:29: Die Hij te voren gekend heeft, heeft Hij ook tevoren bestemd om aan het beeld van zijn Zoon gelijkvormig te zijn, opdat hij de Eerstgeborene zou zijn onder vele broeders. We vinden dat heel duidelijk in Exodus 12 tot en met 15. In Ex. 12 vinden we dat God uitgaat als de rechter die alle eerstgeborenen zal slaan, - een beeld van het oordeel dat over alle mensen komt. De eerstgeborene is het hoofd van de familie en in hem wordt de hele familie getroffen. Maar dan zien we dat er iets is dat de mens beschermen kan tegen het oordeel van God, dat is het bloed van het lam. Het lam dat geslacht is en waarvan het bloed gestreken is op de posten van de deur. Dat bloed beschermt tegen God als de grote Rechter die de zonde moet straffen voor de troon, de rechterstoel van God, zoals we in Rom. 14 vinden.

Maar hoe kan iemand zich werkelijk bezig houden met de grote zegeningen, ook al schuilt hij achter het bloed van het lam, als hij God alleen kent als de Rechter die elke zondaar moet slaan omdat Hij de rechtvaardige Rechter is en elk mens een zondaar is? Dat is onmogelijk! Als de eerstgeboren Israëliet in Ex. 12 aan God dacht, dan dacht hij aan Hem als die verschrikkelijke Rechter die tot hem wilde komen om hem te oordelen. Die alleen niet tot hem naderen kon omdat het bloed tussen hem en God was, zodat dat bloed hem beschermde tegen God. Hoe kan iemand vrede hebben, hoe kan iemand rust hebben wanneer hij God als zodanig ziet? En dat is eigenlijk de normale toestand van een ieder die net tot God gaat, zijn zonden belijdt en de Heere Jezus aanneemt.

Maar als we dan in Ex. 14 en 15 komen dan vinden we daar dat Mozes tot het volk zegt (Mozes is een beeld van de Heere Jezus): De Heere zal voor ulieden strijden en gij zult stil zijn. En dan kunnen ze, als ze aan de andere kant van de Rode Zee zijn, zingen. Dan zien ze inderdaad dat God het lam zelf gegeven heeft, in de wateren van de Rode Zee. Want die spreken ook van het sterven van de Heere Jezus en van Zijn opstanding. Dan kunnen ze zingen: Gij hebt ons verlost uit Egypte. Ze zien nu niet meer het lam als wat hun beschermt tegen God, maar ze zien dat God zelf dat lam gegeven heeft. En Hij is wel een verschrikkelijk Rechter, maar niet voor ons maar voor onze vijanden. Die zijn in Zijn oordeel omgekomen. Maar wij zijn door Hem gered uit de macht van de vijand, op deze wijze: dat Hij zelf het lam gaf. Dat is de grote gedachte die we hier in Gen. 22 hebben.

We weten dat er meer over offers gesproken wordt in het boek Genesis. In hoofdstuk 3 vinden we het de eerste maal, als Adam en Eva gezondigd hebben. God slacht dieren om er Adam en Eva mee te bekleden opdat ze niet naakt voor Hem staan, maar zo dat Hij ze ziet in de reinheid van die dieren die niet gevallen zijn en niet gezondigd hebben. Zo kan Hij hen dus genadig zijn. Daar zien we ook dat het God is die de dieren geeft. Maar als we in Gen. 4 enz. over offers lezen dan zien we dat die mensen dat offer brengen om als het ware voor God te kunnen bestaan. Abel brengt een offer dat een wonderbaar beeld van de Heere Jezus is. Het is een brandoffer en dat spreekt van het hoogste dat de Heere Jezus op het kruis gedaan heeft. Maar Abel brengt het voor God om te kunnen bestaan voor God. Zo krijgt hij een teken van God dat hij in zijn offer aangenaam is voor Hem. En als Noach in Gen. 8 van alle reine dieren een brandoffer brengt dan staat er dat het een welriekende reuk voor God was. Letterlijk een reuk die rust geeft, God had nu rust. En God zegt lk zal voortaan den aardbodem niet meer vervloeken om des mensen wil; want het gedichtsel van ’s mensen hart is boos van zijn jeugd aan.

Dan komen we aan hoofdstuk 22. Daar leren we een tweede zijde kennen. Allereerst een bevestiging van wat God tot de slang gezegd had: Het zaad van de vrouw zal de slang de kop vermorzelen. Dat dus het offer een mens moest zijn en in werkelijkheid geen lam kon zijn. Dat het zelfs niet een offer kon zijn van alle reine dieren samen. Dieren konden alleen maar een bééld van de Heere Jezus zijn. Alleen een mens, en dat moet een zondeloos mens zijn die niet voor zichzelf het oordeel van God moet ondergaan kan voor een zondig mens voldoen. Hoe goed Joh. de Heer het ook in zijn lied meende toen hij schreef. Geen mens kan voor een mens voldoen. - We begrijpen wat hij bedoelde, maar in werkelijkheid is het niet waar. Ook geen engel kon voor ons sterven, het moest een mens zijn om voor ons het oordeel van God te dragen. Daarom is de Heere Jezus mens geworden.

Maar dat niet alleen. Het moest de Zoon zijn van de Vader. Om duidelijk de nieuwtestamentische waarheid voor te stellen, het moest een eniggeboren Zoon zijn van de Vader. En de Vader zelf moest Hem geven en Hem slachten op het kruis, op het altaar. Dat is wat we hier in Gen. 22 voorgesteld vinden. We zien hier het offer dat gebracht wordt: Izaäk. En we kunnen alleen maar bewondering hebben als we op Izaäk zien. We zien hem, de geliefde van de vader. Men schat dat hij ongeveer 25 jaar oud was op dat ogenblik. Dus geen kleine jongen meer, maar een volwassen man. We zien hoe hij gewillig mee gaat met de vader. Hoe hij in vers 6 toelaat: En Abraham nam het hout van het brandoffer en legde het op Izaäk, zijn zoon. Alleen in vers 7 vraagt hij éénmaal: Waar is het lam tot het brandoffer? Maar verder in vers 6: en zij beiden gingen samen. En vers 8: en zo gingen zij beiden samen.

Eerst ging hij met de vader mee en toen kwam de vraag: waar is het lam tot het brandoffer? De vader antwoordde: God zal Zichzelf een lam ten brandoffer voorzien, mijn zoon. Zou dat niet duidelijk genoeg voor Izak geweest zijn, dat hij het brandofferlam moest zijn dat geslacht zou worden? En toch: En zij beiden gingen samen. Denken we dan niet aan de laatste verzen van Joh. 16: waar de Heer vlak voor het kruis staat en waar Hij zegt: lk ben niet alleen, want de Vader is met mij. Denken we dan niet aan het hele Evangelie naar Johannes waar we de Heere Jezus zien samen met de Vader. Waar Hij in Joh. 4 zegt: Het is mijn spijze de wil te doen van Hem die mij gezonden heeft. We horen de stem van de Vader die uit de hemel klinkt (niet in Johannes maar in de andere Evangeliën): Deze is mijn geliefde Zoon, in wie Ik mijn welbehagen heb, hoort hem. Eerst als Hij Zijn dienstwerk begint en ongeveer drie jaar later op de berg der verheerlijking. Die beiden gingen samen! Er is geen woord van protest van Izak. Gewillig neemt hij het hout op zich. Maar één vraag: Waar is het lam tot het brandoffer? Abraham had hem niet verteld wat God tegen hem gezegd had, maar zou dit niet duidelijk geweest zijn? En daar gaan zij.

En zij kwamen ter plaatse, die hem God gezegd had; en Abraham bouwde aldaar een altaar, en hij schikte het hout, en bond zijn zoon Izak, en legde hem op het altaar boven op het hout. Abraham was honderdvijfentwintig jaar oud. Denkt u dat als Izak zich verzet had, een oude man van honderdvijfentwintig jaar Izak, een jonge man van 25 jaar, had kunnen binden en op het altaar leggen? We zien in Izak het beeld van de HeereJezus, die als een lam ter slachting werd geleid, en als een schaap dat stemmeloos is voor die die het scheert zijn mond niet open deed (Jes. 53). Niet mijn wil, maar Uw wil geschiede, zegt Hij in de hof van Gethsémané. Hij strekte zijn handen uit om gebonden te worden. Daar zien we onze wonderbare Heiland, de Heere Jezus. Hoe Hij hier op aarde kwam, zoals Hij het in Hebr. 10 zegt: lk kom, o God, om Uw wil te doen. Hoe Hij zijn weg ging wetende wat de toekomst zijn zou. Alles op zich nemende wat God als noodzakelijk op Hem leggen wilde en Zich binden liet.

Is wat we hier vinden, dat Abraham, Izak bond en op het altaar legde, niet wat we in Ps. 22 vinden? Daar roept de Heere Jezus tot God: Gij legt mij in het stof des doods. Eerst roept Hij: Waarom hebt Gij mij verlaten, verre zijnde van mijn verlossing, van de woorden van mijn brullen? en daarna: Gij legt mij in het stof van de dood! Zoals in Zacharia 13: 7 staat, dat God zelf zegt: Zwaard ontwaak tegen Mijn Herder en tegen de Man die Mijn Metgezel is, sla die Herderi Welk een wonderbare persoon is de Heere Jezus. Hoe kunnen we ooit genoeg op Hem zien, wat de waarde van Zijn werk betreft, zoals we er vanmorgen iets van gezien hebben uit de Psalmen en uit Hooglied 8. De grootheid van zijn liefde die Hem in staat stelde dat Hij die prijs, ook voor onze redding, wilde betalen. Maar het was de Vader die Hem gaf en dat is wat we hier vinden.

Alzo lief heeft God de wereld gehad dat Hij zijn eniggeboren Zoon gaf. Dus God, als Vader, gaf Hem. Opdat een ieder die in Hem gelooft niet verloren gaat maar het eeuwig leven heeft. Denken we ons één ogenblik de positie van Abraham in. God had tegen hem gezegd in Hfdst. 11 en 12 dat hij zijn vaderland, zijn familie en zijn vader verlaten moest om naar het land te gaan dat God hem geven zou. Maar voor hij het doet moet eerst zijn vader sterven, want die is een hinderpaal en sterft in Haran. Zo komt Abraham in het land. En als hij daar komt is het helemaal bezet, hij kan er alleen een vreemdeling zijn. Maar hij krijgt de belofte dat hij een zaad zal krijgen en door zijn zoon een zegen zal zijn voor alle geslachten. Eerst voor het eigen volk maar daarnaast ook voor alle volken.

Dan duurt het 25 jaar voordat hij die zoon krijgt. Als hij en zijn vrouw zo oud geworden zijn dat zij naar de mens gesproken geen kinderen meer kunnen krijgen. Als hij honderd jaar oud is en zijn vrouw negentig jaar en nadat hij door grote beproevingen gegaan is, dan krijgt hij de zoon. Wat een bevrediging voor hem die zoon te krijgen, de erfgenaam, zijn eniggeboren zoon! Nee, Ismael was niet de door God beloofde zoon. Ismael was de zoon naar het vlees. Maar Izak was de zoon die God gaf, zijn eniggeboren zoon. In hem zal hij een grote familie krijgen. Uit hem zal een volk ontstaan, en dat zou de gezegende van de Heere zijn. Zo zou hij een zegen worden voor alle volken.

En nu zegt God tot hem: Neem nu uw zoon, uw enige, die gij liefhebt, Izak en ga heen naar het land Moria en offer hem aldaar tot een brandoffer op één van de bergen die Ik u zeggen zal. Al de toekomstverwachtingen van Abraham, al de zegeningen die God hem beloofd had konden alleen in Izak vervuld worden, want hij had geen andere kinderen. Zonder Izak was er geen toekomst meer voor deze honderd-jarige man. En hij had hem lief!. Het was de zoon waarnaar hij 25 jaar uitgezien had. Van te voren had hij ook uitgezien, maar 25 jaar na de belofte van God dat hij deze zoon krijgen zou was hij gekomen.

En dat het een goede zoon was, kunnen we begrijpen, als we zijn latere leven zien. Een vreugde voor het hart van zijn vader en zijn moeder.

En hierop legt God ook de nadruk: Uw enige, die gij liefhebt! En die enige zoon, het voorwerp van al zijn liefde moest hij offeren tot een brandoffer op één van de bergen die God hem zeggen zou. Wat een beproeving voor Abraham moet dat geweest zijn. Maar we vinden niet dat hij één woord tegenspreekt, geen enkele weifeling. Als die er geweest is, dan is het maar heel kort geweest. Toen stond Abraham ’s morgens vroeg op. Hij wachtte niet, hij stond vroeg op, direkt toen God het zei. Hij was bereid die zoon te offeren.

Als we hem als een gelovige zien, wat een voorbeeld is hij dan voor ons: op het Woord van God alles prijs te geven. Het is de verwerkelijking van het Woord van de Heere Jezus: Wie vader of moeder, zoon of dochter of vrouw liefheeft boven mij, is mij niet waardig. Abraham gaf de zoon, waarvan God zelf (Die het diepst van zijn hart kende) zei: Die gij liefhebt. Hij gaf hem toen God het vroeg. Is dit niet een voorbeeld voor ons?

Heeft God dit niet aan Abraham opgelegd opdat Abraham daardoor gemeenschap zou krijgen met het hart van God? En enigszins voelen zou wat in het hart van God was? Wij zien het nu, maar hij zal er toch iets van verstaan hebben. In elk geval dezelfde gevoelens als die in het hart van God waren. Alzo lief heeft God de wereld gehad dat Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft opdat een ieder die in Hem gelooft niet verloren gaat maar eeuwig leven heeft.

Wat moet het voor de Vader geweest zijn: Zijn eniggeboren Zoon die in alle eeuwigheid in Zijn schoot was zoals Joh. 1: 18 het zegt, altijd aan Zijn hart geweest was. In Wie Hij al Zijn welgevallen gevonden heeft - zie Spr. 8, bij de doop van de Heer en op de berg der verheerlijking!

Om Hem te geven aan deze aarde, te geven in de handen van goddeloze mensen! Hem Zelf daarheen te zenden, Hem Zelf naar het kruis te brengen, Zelf onze zonden op Hem te leggen en Hem Zelf te slaan: Gij legt mij in het stof des doods!

Wat een liefde in het hart van God de Vader om daarna nog deze mensen die Hem zelf verwierpen en Zijn geliefde Zoon kruisigden, te verkiezen tot het hoogste wat er zijn kan: gelijkvormig aan het beeld van Zijn Zoon (Rom. 8:29). Daar zien we God. En we zien in beeld in vers 3 dat Hij alles deed: Abraham stond ’s morgens vroeg op! Zo ook heeft God Zijn Zoon gezonden op de daartoe bestemde dag. Toen de tijd vol was heeft God Zijn Zoon gezonden! En Abraham zelf zadelde zijn ezel, hij nam twee van zijn jongens met zich en hij kloofde het hout voor het brandoffer en maakte zich op en ging. Abraham was een rijk man. Enkele hoofdstukken terug vinden we dat hij 318 gewapende knechten had, dus hoe groot moeten zijn bezittingen geweest zijn. Maar hij liet de ezel niet zadelen en liet het hout niet kloven door zijn knechten, hij deed het alles zelf. God heeft alles gedaan en alles bereid. Hij kloofde het hout voor het brandoffer, datgene waarop het brandoffer verbrand moest worden. Dat was wat over de Heere Jezus kwam toen Hij het werk volbracht.

Hout spreekt van de menselijke natuur. We zien dat in meerdere beelden in het Woord van God. Denken we maar aan de tabernakel waar de meeste voorwerpen van hout gemaakt waren. We zien daar dat het een beeld is van de menselijke natuur in zichzelf. Daar zijn de planken waaruit de tabernakel samengesteld was. Van hout, maar overkleed met goud (niet met rein goud). Een beeld van het huis van God de gemeente, dus een beeld van mensen. Van ons gelovigen die van onszelf mensen zijn maar bekleed met het goud van de gerechtigheid en heerlijkheid van God. Daar zien we de tafel der toonbroden, het gouden altaar, het koperen altaar. Alles gemaakt van hetzelfde hout maar bekleed met rein, zuiver goud. Gij hebt mij een lichaam toebereid, zegt de Heere Jezus. Hij heeft vlees en bloed aangenomen, is waarachtig mens geworden: hout. En God is met dat hout bezig geweest.

God had Adam rein en heilig geschapen, zonder dat er iets verkeerds in hem was. Maar we kennen de geschiedenis van de zondeval en daarna. Vierduizend jaar is God bezig geweest om het hout te kloven. Hij heeft Adam toen hij de zonde nog niet kende de gelegenheid gegeven te tonen dat hij gehoorzaam zijn wilde en God lief wilde hebben. God had daar boven alles recht op. Maar Adam had zijn vrouw liever als God en volgde haar. Hij had Eva van God als hulpe gekregen, maar zij verliet die plaats en handelde toen in volkomen strijd met Gods Woord. Ze geloofde de slang en onteerde daardoor God. God heeft Noach de gerechtigheid laten zien en laten prediken. Hij was de prediker van de gerechtigheid en heeft het oordeel aangekondigd dat komen zou, maar de mensen geloofden het niet.

Zo kunnen we de geschiedenis doorgaan. Vierduizend jaar lang heeft God de mens de gelegenheid gegeven te tonen dat er iets goeds in hem was. Te tonen dat hij rechtvaardig was, en dat hij als schepsel God wilde dienen en Hem de eer wilde geven die de Schepper toekomt. De Schepper heeft toch alles voor Zichzelf geschapen (Kol. 1: 16)! Maar wat was het einde? Hij had één volk uit alle volken genomen, het alle zegeningen beloofd en ze een eigen land gegeven, nadat Hij ze eerst verlost had uit de slavernij van Egypte. Hij heeft dat volk van enkele miljoenen door de woestijn geleid waar niets groeide. Maar hun schoeisel verouderde niet en hun kleren versleten niet in veertig jaren. Hebt u ooit zoiets gehoord? Hij heeft hen veilig door de Jordaan gebracht en het land in bezit gegeven. Toen kwam Hijzelf in hun midden wonen, Hij gaf hun Zijn Woord - het hele Oude Testament is aan Israel gegeven, aan niemand anders. Hijzelf gaf hun een koning naar Zijn hart, David de geliefde, die hen bevrijdde van alle vijanden. En wat was hun antwoord?

We vinden het in de Evangeliën. Daar komt Hij Zelf, zoals in Matt. 21: 37 staat: Ten laatste zond Hij zijn zoon tot hen, zeggende: zij zullen mijn zoon ontzien! Ze namen die Zoon. Ze wisten dat Hij God was toen Hij Lazarus uit de doden had opgewekt: Wie kan doden opwekken dan God alleen? Maar toen wilden ze Lazarus ook doden om het teken van de goddelijke macht van de Heer Jezus weg te nemen van de aarde. Ze wisten Wie Hij was in Zijn genade, maar ze riepen: Kruisig hem, kruisig hem, we willen niet dat deze koning over ons zij. Waarom verwierpen zij de Heere Jezus? Omdat Hij góéd was! Voor Mijn liefde staan ze Mij tegen, maar Ik was gebed. Ze hadden eerst de dienstknechten van God verworpen en nu verwierpen ze openlijk Godzelf. Ze beweerden dat ze God dienden en dat God best tevreden met hen kon zijn. Maar ze verwierpen Hem Zelf: Weg met Deze! Ga terug naar de hemel, wij willen U niet, dat was hun uitspraak. Deze wegen van God met de mensen, en vooral met Israël wordt in het kloven van het hout voorgesteld. Door dat kloven wordt het innerlijk zichtbaar. Een grote balk kan van buiten prachtig lijken, maar hoe is het innerlijk? En dat kloven is gebeurd opdat uitkwam wat in het hart van de mens was.

Deze uitkomst had de Alwetende God al in Gen. 6 gezegd: Al het gedichtsel van de gedachten van het hart van de mens is te allen tijde alleenlijk boos. En God herhaalt het in Ps. 14: Er is niemand die goed doet, niet tot één toe. Zoals het ook in Rom. 3 staat, maar toen was het bewezen bij het kruis van Golgotha: Er is niemand die God zoekt, niet tot één toe. Tesamen zijn ze afgeweken, tesamen zijn ze nutteloos. Allen hebben gezondigd en bereiken niet de heerlijkheid van God. Dat was de uitkomst van het kloven van het hout dat God zelf had gedaan. Hij heeft de mensen vierduizend jaar lang tijd gegeven te tonen dat er iets goeds in hen was. Maar het bleek dat er niets goeds was, dat ze volkomen boos waren.

Nadat Abraham het hout gekloofd had nam hij twee van zijn jongens met zich, en Izak zijn zoon; en maakte zich op en ging naar de plaats die hem God gezegd had. Daar zien we ze beiden gaan: de Vader met de Zoon. Is dat niet wat de Heere zegt in Joh. 16:32 lk ben niet alleen, want de Vader is met Mij. Daar gaan ze dan heen. Aan de derde dag toen hief Abraham zijn ogen op, en zag die plaats van verre.

Sommigen denken dat als Abraham meer tijd genomen had hij wel was teruggegaan. Er zijn inderdaad mensen die in een opwelling heel veel doen willen, maar als ze een paar dagen nadenken doen ze het gewoonlijk toch niet. Dat is bij gelovigen ook wel zo. Op een gegeven ogenblik denken ze: lk zal dat bedrag geven voor het werk van de Heere. Maar als ze het niet direct doen dan denken ze dikwijls een paar dagen later: Is het wel verstandig om zoveel te geven? Komt dat niet vaak voor? Moeten we onszelf er niet van beschuldigen? En gaat het zo niet met zoveel dingen die we ons in ons hart voornemen? Welke jonge gelovige heeft zich niet in zijn hart voorgenomen zijn gehele leven aan de Heere te geven en Hem alleen te dienen! Maar hoeveel is er in de praktijk van terecht gekomen?

Dikwijls heel weinig. Hier zien we dat Abraham onmiddellijk vroeg opstond om de wil van de Heer te doen. Maar nu na drie dagen op weg te zijn had hij nog tijd om terug te keren. Hij had nog niets gezegd tegen Izak en zeker niet tegen zijn knechten wat de Heere hem gezegd had. Niemand wist ervan dan alleen God en hij. Maar hij ging niet terug, maar verder. Zoals ook de Heere Zijn weg ging en zoals God de weg ging. De Vader zag neer op de Zoon, die geboren werd in Bethlehem en Hij zag dat er geen plaats in de lierberg was om Hem te ontvangen. Wat moet dat geweest zijn voor de Vader! De Zoon die in eeuwigheid in de schoot van de Vader was. Het middelpunt van al Diens liefde, in de eeuwige hemel, het Vaderhuis. Hij die in eeuwigheid het voorwerp was van al de liefde en het welbehagen van de Vader. Hij die alles geschapen had. Hij op wie honderden miljoenen engelen wachtten op één woord van Hem om Zijn welgevallen te doen. Hij kwam op de aarde die Hij geschapen had en er was geen plaats voor Hem in de herberg. Een beestentrog in de buitenlucht was de enige plaats die ze Hem wilden geven.

Nauwelijks was Hij geboren of de koning van de Joden wilde Hem doden en hij vermoordde alle kleine kinderen in de hoop dat Hij daarbij zou zijn. Daarom moest Hij vluchten naar Egypte, wat in de Schrift het beeld van de God vijandige wereld is, de wereld die denkt God niet nodig te hebben. Toen Hij terugkwam moest Hij gaan wonen in Nazareth die verachte stad, die zo veracht, zo laag was, dat Nathanael in Joh. 1 zegt: Kan uit Nazareth iets goeds komen? En dat dat oordeel juist was zien we als de Heere Jezus, nadat Hij daar 29 jaar gewoond had en ze zijn volmaaktheid moeten hebben gezien en Hij terugkomt en de eerste keer predikte willen ze Hem vermoorden door Hem van de steilte af te werpen. Zij die tenminste 27 jaar lang van dag tot dag Zijn leven gezien hadden. Hebben ze niet moeten zien hoe volmaakt Hij was? Maar juist die volmaaktheid is er de oorzaak van dat ze Hem haten.

Heeft de Vader niet gezien dat ze Hem van de steilte wilden afwerpen? Heeft de Vader het niet gehoord als ze tegen Hem zeggen in Joh. 8: Wij zijn niet geboren uit hoererij? Is dat geen zinspeling op de wonderbare geboorte van de Heer? Heeft de Vader het niet gezien toen ze meerdere keren stenen opnamen om Hem te stenigen? Maar de Vader week niet terug. De Vader ging door met de Zoon. En Hij ging heen met de Zoon tot aan de berg. Na drie dagen, een volkomen getuigenis, kwamen ze daar. Heeft de vader de stem van Izak niet gehoord, toen hij zei: Zie het vuur en het hout; maar waar is het lam tot het brandoffer? De weg naar het kruis zien we in vers 6: Het hout voor het brandoffer legde Abraham op zijn zoon. Ze gingen samen, maar in de hand van de Vader was het vuur en het mes.

Vuur is in de Schrift het beeld van Gods onderzoekende en beproevende heiligheid. Daardoor moest het offer op het altaar verteerd worden. Dat vuur was de hele reis in de hand van Abraham de vader, die Izak begeleidde. En Izak zelf moest het hout dragen, de last van de menselijke natuur, van de boosheid die van buiten tot Hem kwam.

Drieëndertig jaar lang! Wat een lijden moet het geweest zijn voor de Heere Jezus, omringd te zijn door de zonde, omringd te zijn door deze mensen die het goede haten: die God haten en die Hem, hun Schepper haten. Te leven in die atmosfeer en dat alles te ondervinden, wat moet dat voor de Heer geweest zijn! Wat moet het voor de Vader geweest zijn te zien hoe de Zoon drieëndertig jaar lang daar door te gaan had.

De Vader die bij Hem was en alles zag, alles meemaakte, wankelde niet. Heeft de Vader het niet gehoord toen de Heer in Gethsémané riep: Vader als het mogelijk is laat deze drinkbeker aan mij voorbij gaan? Maar niet mijn wil maar Uw wil geschiede! Nee, het was niet mogelijk. 0 ja, de Vader had kunnen zeggen: lk zal het niet doen. Hij had kunnen zeggen: Ga maar terug. Maar we weten het wel, dan was er voor ons geen redding geweest. Dan was de hel de enige plaats geweest waar wij allen gekomen zouden zijn. Dan had God ons geen enkele zegening kunnen geven. Want God is te heilig dat Hij de zonde zien kan en te rechtvaardig dat Hij een zondaar vrijspreken kan, tenzij de schuld betaald is, tenzij er een plaatsvervanger is. En er was maar Eén die die plaatsvervanger zijn kon. Dat was de mens Christus Jezus, die Zichzelf gegeven heeft als een losprijs voor allen (1 Tim. 2: 6). Allen kúnnen er deel aan krijgen. In Mat. 20: 28 staat voor vélen want die velen hebben er deel aan. Dat was de enige mogelijkheid. En zo werd het gebed van de Heere Jezus op dat ogenblik niet verhoord.

Nee, de drinkbeker kon niet voorbij gaan. De Heere zei: Niet mijn wil maar uw wil geschiede! De Vader zei: Het moet gebeuren! En zo ging Hij naar het kruis. Daar hing de Heere Jezus alleen aan het kruis.

Inderdaad, dat kruis hadden mensen getimmerd, maar we lezen hier: Abraham bouwde aldaar een altaar. God zelf was het die het kruis tot altaar maakte. Die het in het Oude Testament al gezegd had: Hij maakte het altaar waarop de Heere Jezus geofferd moest worden. Hij schikte het hout er op. Hij heeft de Heer tot zonde gemaakt! Die die de zonde niet kende heeft Hij zonde voor ons gemaakt, opdat wij zouden worden gerechtigheid Gods in Hem (2 Kor. 5: 21). Hij heeft onze zonden op Hem gelegd, zoals we het in 1 Petr. 2:24 vinden: Die zelf onze zonden in zijn lichaam gedragen heeft op het hout. God heeft ze zelf op Hem gelegd.

Hoe kunnen we hieruit leren welk een liefde in de drieënige God, welk een liefde in de Vader was. Alzo lief heeft God de wereld gehad dat Hij zijn eniggeboren Zoon gaf. Dus de Vader gaf zijn eniggeboren Zoon wetende wat er gebeuren zou. De Vader is niet teruggeweken. Hij heeft alles Zelf gedaan. Het is waar, de Romeinen bouwden het kruis. En is het niet waar wat de dichter Revius zei: ’t En zijn de Joden niet, Heer Jesu, die U kruisten ... Ik ben ’t, o Heer, die U dit heb gedaan. Maar van de andere kant was het de Vader Zelf die het kruis oprichtte. De Vader Zelf die het hout schikte, de Vader Zelf was het die Hem sloeg. Zwaard ontwaak tegen de herder en tegen de man die Mijn metgezel is. Sla die herder.

Neen, Izak hoefde niet te sterven! Izak kon geen plaatsvervanger zijn. Hoewel hij een geliefde zoon was, een prachtzoon, hij was toch in zichzelf een zondig mens. En God kon geen zondig mens als offer aannemen. Die kon geen liefelijke reuk voor Hem zijn, of letterlijk vertaald: een reuk die rust geeft. Dat was onmogelijk. God zou Zichzelf een lam ten brandoffer voorzien. En we vinden dat brandoffer hier: Toen hief Abraham zijn ogen op, en zag om, en ziet, achter was een ram in de verwarde struiken vast met zijn hoornen. Een ram, een mannelijk schaap met hoornen, die in de Schrift altijd een beeld van kracht zijn, dikwijls van koninklijke waardigheid en koninklijke heerschappij.

Twee hoornen, een volkomen getuigenis van de macht die Hij had. Hij zat vast met zijn hoornen in de verwarde struiken.

Struiken zijn ook hout, maar het is van misvormde bomen. Het is hout van struiken die of niet groter worden of nog niet de tijd gehad hebben om te groeien. Hetzelfde hout als van de bomen maar misvormd en onvolwassen. Het spreekt ook van de menselijke natuur, maar die niet tot werkelijke ontwikkeling gekomen is. Het spreekt van wat de mensen in zichzelf zijn: verwárde struiken. Is dat niet het beeld van de wereld, van de mensenwereld in het oog van de Schepper? Van de Schepper die hen geschapen had voor Zichzeltf. Die in Deutr. 6 de liefde van hun hart vraagt - dat ze Hem lief zouden hebben met geheel hun hart, met geheel hun verstand en met al hun kapaciteiten. Maar het werd niet gevonden. De Schepper die zijn schepsel door de zondeval teniet zag gaan. Wie kan vergeleken worden met Adam in zijn reine toestand? Die zo’n inzicht had, zelfs in het wezen van de dieren dat hij ze meteen een naam geven kon, een naam die het karakter van de dieren aangaf. Niemand kan dat op dit ogenblik. Hij kon het onmiddellijk bij al de dieren. Welk een bekwaamheden had de mens zoals de Heer hem geschapen had. Maar het is nu kreupelhout en daarin zat Hij vast met z’n hoornen, met zijn macht.

In Joh. 4 lezen we dat toen de Heere hoorde dat de farizeeën gehoord hadden dat Hij meer discipelen maakte dan Johannes de Doper, Hij weg gaat uit Judea. Het was een bewijs dat de Joden Hem verworpen hadden en nu begint Zijn dienstwerk in Galilea, die in de drie andere Evangeliën beschreven wordt. Dan staat er: Hij moest door Samaria gaan. Is er een moeten voor Hém, God de Zoon, de Schepper van hemel en aarde? In het Evangelie van Johannes zien we Hem als God de Zoon: ln den beginne was het Woord en het Woord was bij God en het Woord was God ... Alle dingen die geworden zijn zijn door Hem geworden. Het Woord is vlees geworden en heeft onder ons gewoond. Daar zien we dat Hij de eeuwige God is. Was er voor Hem een moeten? Was er een moeten voor de Heere Jezus dat Hij naar het kruis ging? Toen de joden en ook de priesters riepen: kom af van het kruis en we zullen in U geloven, was er toen een moeten dat Hij aan het kruis bleef?. Was Hij krachteloos zodat Hij niet van het kruis af kon komen?

Inderdaad, Zijn handen waren met nagels aan het kruis geklonken en Zijn voeten waren doorboord door de nagels, vastgehecht aan het kruis. Maar moest Hij op dat ogenblik niet het ijzer zijn kracht geven om Hem vast te houden aan het hout? Moest Hij het hout niet de kracht geven om Hem te dragen? Eén woord en het hout en het ijzer waren tot stof vergaan. Eén woord en het heelal was verdwenen in het niet zoals Hij het eenmaal door één woord tot aanzijn riep. Hij sprak en het was er! We weten dat de werelden door Zijn woord tot stand gekomen zijn (Hebr. 11:3). En toch kon Hij niet van het kruis komen. Toch moest Hij door Samaria gaan.

Daar was een vrouw, een zedeloze vrouw die vijf mannen gehad had en nu leefde met een ander met wie ze niet getrouwd was. Een vrouw waarvoor de hartstochten haar leven bepaald hadden. Maar die vrouw had een ziel te verliezen. Zij was één van hen voor wie de Heere Jezus op aarde gekomen was om te redden. Hij kon daarheen gaan, Hij kon met haar spreken en Hij wist dat ze daardoor gered zou worden. Daarom kon Hij niet weggaan. Toen de Heere Jezus naar het kruis ging zag Hij mij, en Hij wist wie ik zijn zou: een mens in wie niets goeds was, van wie de gedachten van het gedichtsel van zijn hart te allen dage alleen boos zouden zijn. En Hij wist dat als Hij mij niet zou redden Hij mij straks voor de grote witte troon zou moeten oordelen naar mijn werken. En elke daad die ik in mijn leven gedaan had, elke gedachte die ik gehad zou hebben en elk woord dat ik gesproken zou hebben, zou op zichzelf al genoeg zijn, om mij voor eeuwig in de hel te werpen. Er zou geen ontkomen aan zijn. De rechtvaardige Rechter moest mij in de hel werpen. Hij wist het. En daarom kon Hij niet van het kruis afkomen, omdat Hij mij liefhad en mij redden wilde van het eeuwig verderf. Hij is: De Zoon van God die mij heeft liefgehad en Zichzelf voor mij heeft overgegeven. Daarom moest Hij door Samaria gaan omdat daar die vrouw was die anders voor eeuwig verloren zou gaan en die nu gered kon worden door het geloof in Hem. En Hij heeft haar gered.

Dat vinden we hier: Hij was de ram die met zijn hoornen, met zijn goddelijke kracht, vast zat in de verwarde struiken. Dat is de betekenis als type immers van het mannelijke in de Schrift: de energie waarmee een positie verwerkelijkt wordt. Hij die het Lam was en die dat in mannelijke energie verwerkelijkte. Die alles volbracht wat daarmee verbonden was. Zo ging Hij naar het kruis en deed het werk. Hij wankelde geen ogenblik. Hij stelde Zijn gelaat als een keisteen wordt gezegd in de Schrift. Hij ging de weg. Hij zat met Zijn hoornen vast in de verwarde struiken, omdat dat de enige weg tot redding was van het verlorene. En Abraham nam die ram en offerde hem ten brandoffer in de plaats van zijn zoon. Inderdaad de Heere Jezus wilde die weg gaan. Zijn liefde bond Hem om die veg te gaan waarin God verheerlijkt zou worden en waardoor wij gered zouden worden. Maar de Vader had het altaar gebouwd en de Vader offerde Hem ten brandoffer in de plaats van Izaäk, die geen redder kon zijn. Welk een Vader is onze Vader!

Ik herhaal, deze laatste waarheid geeft vrede aan het hart. Zolang we deze waarheid niet kennen en aangenomen hebben heeft niemand vrede voor het geweten. Iemand kan zien dat hij een verloren zondaar is en op weg naar de hel. Dat is bekering! En dan zegt God: geloof het evangelie. En dat is, dat de Heere Jezus Zichzelf heeft gegeven als een losprijs voor allen die Hem en Zijn werk in het geloof aan zouden nemen. Dat geloof geeft de zekerheid dat je zonden zijn vergeven! Maar vrede met God heeft hij pas als hij ziet dat God zelf de Heere Jezus gaf. Dat het niet is dat de Heere Jezus hem beschermt tegen God, maar dat het de Vader Zelf was die de Heere Jezus gaf. Omdat de Vader hem de zondaar zo liefhad dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gaf en Hem Zelf op de weg naar het kruis leidde, Zelf het altaar bouwde en Hem zelf slachtte omdat de Vader ons redden wilde!

Het is niet alleen de liefde van de Heere Jezus, het is ook de liefde van de Vader. Als er in Joh. 3 staat: Alzo lief heeft God de wereld gehad dan is het de drieënige God. God de Vader die Zijn Zoon gaf wordt daar genoemd. Maar in andere Schriftplaatsen: Gal. 2:20 De Zoon van God die mij heeft liefgehad; Ef. 5:2 Die óns heeft liefgehad en Ef. 5:25: Christus heeft de geméénte liefgehad, vinden we de liefde van de Zoon. En we vinden ook de liefde van de Heilige Geest: Door de eeuwige Geest heeft de Heere Jezus Zichzelf onberispelijk Gode opgeofferd, zoals Hebr. 9:14 ons zegt. En dat is het waarop de Vader en de Heere Jezus ons oog richt: Op de Vader, en de eniggeboren Zoon die in de schoot van de Vader is, heeft Hem verklaard.

Zolang wij God zien als een verschrikkelijke Rechter die ons wil en moet oordelen, maar het niet kan doen omdat het bloed van de Heere Jezus ons beschermt voor Zijn verschrikkelijk oordeel, hebben we geen vrede met God. En zolang we dat niet hebben zijn we niet vrij ons bezig te houden met al die wonderbare dingen die de Vader voor ons bereid heeft. Zolang kunnen we het ook niet begrijpen. Dat kunnen we alleen als we het hart van de Vader een beetje hebben leren kennen en zien dat het de Vader Zelf was die Zijn Zoon gaf, opdat Hij ons alles wat in Zijn hart was zou kunnen geven. Dat wat Hij in de eeuwigheid in Zijn raadsbesluiten vastgesteld had: gelijkvormig te zijn aan het beeld van Zijn Zoon opdat deze, de Zoon, de Eerstgeborene zou zijn onder vele broederen (Rom. 8:29).

We hebben een wonderbare Heiland. Niemand is met Hem te vergelijken! We hebben een wonderbare Vader. Is er iets of iemand met Hem te vergelijken? Daar zien we de bron van al onze zegeningen: De Vader die ons tot deze heerlijkheden bestemde! Zeker Hij deed het niet gescheiden van de Zoon en de Heilige Geest, maar Hij stond op de voorgrond. Hij was het die ons uitverkoor in Christus vóór de grondlegging van de wereld, opdat we heilig en onberispelijk vóór Hem zouden zijn in liefde (Ef. 1:4). Die ons bestemde (adopteerde) voor het zoonschap voor Zichzelf (Ef. 1 : 5). En zoals ik daarnet aanhaalde Rom. 8:29. En die, om ons dat te geven, zelfs zijn Zoon niet spaarde maar Hem voor ons allen overgaf! En de Zoon volkomen eenswillend met Hem. Zo gingen die Beiden tesamen. Bereid om alles te doen wat de Vader nodig oordeelde om ons op die plaats te kunnen brengen.

Zo gingen die Beiden samen. De Vader die Zijn Zoon gaf en de Zoon die Zichzelf gaf. De Vader die ons liefhad. Die liefde, maar ook licht is. Die daarom alleen op deze weg ons Zijn liefde kon tonen. Alleen op deze weg al die zegeningen kon geven! De Zoon die ook liefde is en daarom Zichzelf ook wilde geven om dat te bereiken. En die, zoals Joh. 13 het zegt: Wetende dat de Vader alle dingen in Zijn handen gegeven had, de opdracht gekregen had om alles te doen wat nodig was om dat raadsbesluit van de Vader uit te voeren. En dat betekende: Eerst 33 jaar te leven op aarde. Dan naar het kruis te gaan om door Zijn sterven, het hele fundament voor alle zegeningen te leggen. Daarna ons tot bekering te brengen zodat we het evangelie zouden geloven. Ons door deze wereld te leiden naar de heerlijkheid en ons zelf in te brengen in het huis van de Vader. Dat alles is inbegrepen in dat: Wetende dat de Vader Hem alles in de hand gegeven had.

Inderdaad, dat is onze zekerheid. De Heere Jezus die het werk op het kruis volbracht heeft. Die de Vader volkomen geopenbaard heeft. Die ons de heerlijkheid gegeven heeft die de Vader Hem gaf op grond van het werk dat Hij op het kruis deed, niet in het dragen van de zonden maar in het brandoffer, de Vader verheerlijkende Maar die ons nu ook door de woestijn voert, door het leven voert.

Misschien dat we nog ingaan in het paradijs van God, als Hij nog niet zo snel komt. Maar uiteindelijk komt Hij ons halen om ons te brengen in het huis van de Vader. En dan zal Hij tot de Vader zeggen: Zie Ik en de kinderen die Gij Mij gegeven hebt. Nee niet Zijn kinderen maar de kinderen van de Vader, die de Vader aan Hem toevertrouwd heeft opdat Hij alles zou doen wat nodig was om ze daar bij Zich te brengen in het Vaderhuis. Opdat ze daar zouden zijn, gelijkvormig aan het beeld van de Zoon van de Vader, van de Heere Jezus de eniggeboren Zoon. Opdat Hij dan de Eerstgeborene zou zijn onder vele broederen!

(c) copyright Uit het Woord der Waarheid, Winschoten, januari ’81
Met toestemming overgenomen voor electronische distributie door Bijbelstudie-BBS

Terug naar document-overzicht
Dit artikel wordt u aangeboden door Het BijbelArchief.
Mocht u vragen en/of opmerkingen hebben over dit artikel kunt u contact opnemen met de aanbieder.