Genesis 44

Benjamin en Jozef
Genesis 44
G. B. D. VAN SCHAIK

Geheiligd
Als de broers later definitief naar Egypte gaan en zij zich aan Farao voortstellen, moeten zij zelf zeggen dat zij schaapherders zijn, om het land Gosen toegewezen te krijgen, een afgezonderd land (Gen. 46:33). Tijdens de maaltijd, in hoofdstuk 43, werden de broers ook apart gezet. We kunnen zeggen dat Jozef zijn broers heiligde. Want heiligen betekent apart zettten voor een bepaald doel. Toch kon Jozef nog geen volle gemeenschap met zijn broers hebben. Hij at gescheiden van de Egyptenaren en gescheiden van zijn broers, Maar hij stond op het punt zich één te maken met deze verachte schaapherders en hen openlijk zijn broeders te noemen. Van de Heer Jezus lezen we: Want en Hij die heiligt en zij die geheiligd worden, zijn allen uit één; daarom schaamt Hij Zich niet hen broeders te noemen (Hebr. 2:11).

De broers moeten nog meer lijden
Er werden voor de maaltijd drie tafels gebruikt: één voor Jozef, één voor de Egyptenaren, één voor de Hebreeën. Er is dus een tafel apart gezet voor de mensen van de overzijde. Eigenlijk hoorde Jozef daar ook bij, hij was ook een Hebreeër. Daarvan was hij zich bewust. Er was een groot verlangen in zijn hart om bij zijn broers te gaan zitten. Maar dat kon hij nog niet doen. Er moest eerst nog iets in orde gemaakt worden. Hij liet toe dat de broers nog meer in de benauwdheid kwamen. Hij wilde hun dit lijden graag besparen, maar het moest wel. Deze diepe weg moesten de broers gaan, opdat de gemeenschap met Jozef weer hersteld zou worden.

Eenheid
Jozef maakt zich in het vervolg van deze geschiedenis één met zijn broers. Zo maakt de Heer Jezus Zich één met zijn gemeente. Dit zien we bijvoorbeeld in Handelingen 9, waar we lezen dat de Heer Jezus zegt: Saul, Saul, waarom vervolg je Mij? (vers 4-6). Saulus dacht dat hij de gemeente vervolgde. In werkelijkheid vervolgde Hij de Heer Jezus. De Heer Jezus maakt Zich één met ons. Hij heeft ons lief. Hij zegt als het ware: Als ze aan jou komen, dan komen ze aan Mij! Zo is Hij met ons verbonden. De wereld wil met ons geen gemeenschap, maar onze gemeenschap is met de Vader en met zijn Zoon, Jezus Christus (1Joh. 1:3).

Een moeilijke weg is soms nodig
De Heer Jezus wil ook graag dat wij genieten van de gemeenschap met Hem. Maar dit kan onmogelijk geworden zijn door de toestand van ons hart. Dan moeten wij die gemeenschap missen. Eerst moeten we (misschien door een heel moeilijke weg) tot inkeer en tot belijdenis van schuld komen. In het hart van Jozef is liefde voor zijn broers, ook als hij hen in een zware beproeving brengt. Ook als wij het heel moeilijk hebben moeten we toch beseffen dat God ons liefheeft en met ons gaat. Als wij alles beleden hebben wil Hij ons laten genieten van zijn gemeenschap.

Jozef, een onvolkomen type van de Heer Jezus
Eigenlijk zou je een geschiedenis als deze moeten lezen zonder de afloop te kennen. Wij weten de afloop, maar Jozef weet niet hoe zijn broers zullen reageren op de beproeving die hij zijn broers laat ondergaan. De Heer Jezus weet wat er in de toekomst met het volk Israël zal gebeuren. Hoe ze tot erkenning van schuld zullen komen en zullen terugdenken aan wat er vroeger gebeurd is. Voor de Heer Jezus is de toekomst geen verrassing. Hij weet van te voren de afloop. Een type, zoals Jozef, is altijd onvolkomen. Jozef weet niet wat de broers zullen doen. Hij heeft de dingen wel zo geregeld dat de broers in de benauwdheid zullen komen. In deze zware beproeving zal openbaar worden of ze inderdaad veranderd zijn ten opzichte van vroeger.

De broers en hun ezels
Het valt op dat er verschillende keren over de broers samen met hun ezels wordt gesproken (42:26; 43:18,24). Ook als de broers weer mogen vertrekken uit Egypte, lezen we dat zij de mannen lieten weggaan met hun ezels (44:3). Als de beker bij Benjamin gevonden wordt, lezen we dat ieder van hen zijn ezel belaadde en terug ging naar de stad (44:13). Als Jozef zich bekend gemaakt heeft aan zijn broers, zegt Farao tegen Jozef dat hij tegen zijn broers moet zeggen dat zij hun dieren moeten beladen en naar het land Kanaän moeten trekken om hun vader en hun gezinnen op te halen (45,17,18). Verder lezen we dat Jozef zijn vader tien ezels zond, beladen met het beste van Egypte en tien ezelinnen (45:23). Tenslotte wordt in Gen. 49:11 van Juda gezegd dat hij zijn ezel aan de wijnstok zal binden en het jong van zijn ezelin aan de wingerd.

Wat is de betekenis hiervan?
De betekenis daarvan is terug te vinden bij Ismaël. Hij wordt een wilde ezel of een woudezel van een mens genoemd (Gen. 16:12). Hagar, de moeder van Ismaël, is een beeld van de berg Sinaï, die slaven baart (Gal. 4:21-31). We denken hierbij aan het slavenjuk van de wet. Ezels spreken van mensen die onder de wet zijn. Met die ezels waren de broers verbonden, daar hadden ze de zorg voor. Als we de wet kennen, weten we wat de mens in het oog van God is. Hier in Genesis zien we een volk dat nog niet in vrijheid is. Zij zitten nog niet met Jozef aan één tafel. Als Jozef zich aan hen geopenbaard heeft, wordt er toch nog over tien ezels en tien ezelinnen gesproken (45:23). Dat wil profetisch zeggen, dat het volk Israël, na de openbaring van de Heer Jezus, toch nog te maken heeft met de inzettingen van de wet.

Teerkost voor de reis
We lezen in deze geschiedenis drie keer dat de broers Egypte verlaten en op weg gaan naar Kanaän. De eerste keer in Gen. 42:25. Daar wordt apart vermeld dat Jozef bevel gaf hun teerkost voor de reis mee te geven. Ook in 45:21, als Jozef zich aan de broers bekend gemaakt heeft, lezen we over teerkost voor onderweg. In dit gedeelte (Gen. 44:2) lezen we wel dat ze koren meekregen, waarvoor ze betaald hadden, maar er wordt niet gesproken over teerkost. Waarom is teerkost nu niet nodig? Rekent Jozef er op dat zij terug zullen komen, na het vinden van de beker bij Benjamin?

Een zware beproeving
In vers 1-5 geeft Jozef opdrachten aan de huisbestuurder. Hij zegt wat er gebeuren moet met het koren, het geld en de beker. En als de broers nog maar net de stad uit zijn, worden ze nagejaagd. Als de huisbestuurder de broers heeft ingehaald, beschuldigt hij ze er in opdracht van Jozef van dat ze de beker van de onderkoning hebben gestolen: Waarom hebt gij kwaad voor goed vergolden? Is deze het niet waaruit mijn heer drinkt? De broers antwoorden: Het zij verre van uw knechten, dat zij zo iets doen zouden (vers 7). Hier zijn de broers oprecht, maar het gaat Jozef er uiteindelijk om hen te herinneren aan een andere schuld die zij hadden. Namelijk dat zij hun broer verkocht hebben. Hierover hoorden we al in Gen. 42:21. Daar zeiden ze tegen elkaar dat ze moesten boeten voor wat ze hun broer hadden aangedaan. Dat besef had bij hen eigenlijk al drie en twintig jaar eerder moeten zijn. Nu, na veel beproevingen, zien we duidelijk dat die schuld bij de broers aan het licht komt: God heeft de ongerechtigheid van uw knechten gevonden (Gen. 44:16).

De beker van Jozef
In vers 5 is sprake van de beker waarbij hij iets voorzeker waarnemen zal (waarmee hij de toekomst pleegt te voorspellen, NBG). Ook in vers 15 spreekt Jozef over die beker: Weet gij niet, dat zulk een man als ik dat voorzeker waarnemen zou? De meeste vertalingen hebben in vers 5 voorspellen, al zou het Hebreeuwse woord ook waarnemen kunnen betekenen.

Deed Jozef aan waarzeggerij?
Bovenstaande wil nog niet zeggen dat Jozef zich met waarzeggerij heeft bezig gehouden. Ook al zou je kunnen zeggen dat de aartsvaders niet boven het niveau van hun tijd uitkwamen, zoals Abraham, die twee vrouwen heeft gehad, toch gaat het te ver om te veronderstellen dat Jozef de toekomst voorspeld zou hebben door middel van een beker. Jozef stelt de zaken zo voor, dat de broers niet anders kunnen denken dan dat hij een heidens heerser is, om de ontknoping straks des te sterker te laten uitkomen. De wereld waarin Jozef leefde was een occulte wereld. De toekomst voorspellen was in die tijd actueel en Jozef paste zich aan bij de kijk van zijn broers op die wereld. Voor de broers is hij nog steeds de onderkoning van Egypte.

Een verkeerd beeld van Christus
De broers hebben een verkeerd beeld van Jozef. Zij kennen hem niet. Zo hebben ook nu veel mensen een verkeerd beeld van de Heer Jezus. Niet alleen de onbekeerde Joden, maar ook de wereld. Men wil de Heer Jezus niet zien als de Messias, als de Verlosser, maar wel als een goed mens, als een voorbeeldig mens. Als een mens die opkwam voor de armen en de verdrukten. Ook een ongelovige Jood als Velikowski wil in Jezus van Nazareth nog wel een rabbi zien met paranormale begaafdheden, een rabbi met voorspellende eigenschappen. Deze voorstelling van de ware Jozef past in de gedachtengang van veel Joden. Wat zal het een ontdekking voor hen zijn, als zij hun eigen bloedverwant zullen zien zitten aan Gods rechterhand.

Jozef en Benjamin
Over de beker van Jozef is nog meer te zeggen en wel in verband met Jozef en Benjamin. Beiden zijn typen van de Heer Jezus. Benjamin was de geliefde van de vader. Dit zien we duidelijk in deze hoofdstukken. Jakob, de stamvader, is een beeld van het hele volk Israël. Benjamin mogen we zien als type van de Messias in heerlijkheid. En Jozef als type van de verworpen Messias, die na de diepste vernedering de hoogste heerlijkheid zal ontvangen. Hierbij mogen we denken aan het belangrijke Bijbelse beginsel: Door lijden tot heerlijkheid.

Een belangrijk moment
Een belangrijk moment in de geschiedenis van Israël zal het moment zijn dat zij, die nu alleen maar Benjamin zien en niets weten van een lijdende en verhoogde Messias, tot de ontdekking zullen komen dat de Christus van de christenen hun Messias is en dat Benjamin en Jozef eigenlijk één zijn, dus twee beelden, twee kanten van één persoon.

De beker van Jozef bij Benjamin
De beker van Jozef wordt gevonden in de zak van Benjamin (Gen. 44:12). Dat is de eerste stap van toenadering, om Jozef en Benjamin tot elkaar te brengen. Het doet ons denken aan de beker van de Heer Jezus. Kunt u de drinkbeker drinken die Ik drink? (Mark. 10:38). De drinkbeker die de Vader Mij heeft gegeven, zou Ik die soms niet drinken? (Joh. 18:11). Dit is de eerste stap op de weg naar de erkenning, dat de Messias in heerlijkheid dezelfde is als de Messias die heeft geleden. De drinkbeker van Jozef wordt bij Benjamin gevonden. Het Joodse volk miskent het Jozef-type van de Messias en schrijft dat lijden toe aan zichzelf. Zij leggen Jesaja 52 en 53 in die zin uit. Dit zien we hier profetisch. Nu wordt de beker bij hem gevonden. Het lijden wordt op henzelf overgedragen.

Jozef en Benjamin, typen van de Heer Jezus
Het omgekeerde merken we trouwens op bij veel christenen. Zij zien wel een lijdende Messias, maar niet een Messias in heerlijkheid: zij kennen Benjamin niet. Zij zien niet de Heer Jezus als de Zoon die gezeten is aan de rechterhand van God. Wat een ontdekking zal het zijn voor het Joodse volk, als zij Hem zullen zien die zij doorstoken hebben. Dat komt overeen met de ontdekking van de beker in de zak van Benjamin. Dat Hij, die geleden heeft, ook de Man is aan de rechterhand van God. Dat Jozef en Benjamin samen een beeld zijn van de Heer Jezus.

Kenmerken van de aartsvaders
- Het leven van Abraham wordt gekenmerkt door tent en altaar. Dit spreekt van vreemdelingschap en van aanbidding. Abraham is door God geroepen om te gaan naar het land dat God hem zou wijzen.

- In het leven van Izaäk vinden we onder andere putten, waarvoor hij moet strijden in het land van zijn vreemdelingschap (Gen. 26:15-22). Het water is een beeld van het Woord van God.

- Bij Jakob vinden we een steen met olie, als hij op weg is naar Haran (Gen. 28:18). God geeft hem de belofte dat hij behouden zal terugkeren.

- In het leven van Jozef speelt de beker een belangrijke rol. Dit was enerzijds de beker van lijden (de kant van Jozef), anderzijds de beker met wijn om die te drinken in het koninkrijk (de kant van Benjamin).

De wijsheid van Jozef
In deze geschiedenis merken we in het bijzonder de wijsheid van Jozef. Hij bezit de wijsheid om in een bepaalde situatie op de juiste manier te handelen. Ook kan hij zich verplaatsen in de situatie van de ander, zodat hij met de ander kan meevoelen. Hij weet ook hoever hij kan gaan om de broers te beproeven, opdat zij tot belijdenis van schuld komen. Daarom wacht hij zo lang, voordat hij zich aan hen bekend maakt. Hij kent zijn broers, daarom weet hij hoe hij moet handelen.

Rekening houden met de draagkracht
Dit zien we bijvoorbeeld in Gen. 44:1. Hij geeft de huisbeheerder de opdracht de zakken te vullen met koren naar dat zij zullen kunnen dragen (of: zoveel zij kunnen vervoeren NBG). Oude mannen kunnen niet zoveel dragen als jonge mannen. Er zijn andere normen voor jonge mannen, die nog sterk en krachtig zijn. Jozef hield daar rekening mee. Bij ons ontbreekt vaak deze wijsheid. Toch mogen we proberen het woord zo te brengen, dat het te dragen, te begrijpen is voor jong en voor oud.

Het voedsel is niet te koop
Ook moet de huisbeheerder het geld van iedere broer opnieuw boven in zijn zak met koren leggen. Het voedsel dat zij meekrijgen is niet te koop. Voor ons betekent het, dat de spijs die we krijgen ook niet te koop is. Net zo als het heil dat we verkregen hebben ook niet te koop is. De Heer Jezus geeft om niet. Wij mogen eten uit zijn hand zonder te betalen. Dat wisten de broers nog niet. Zij kenden Jozef nog niet.

Weest niet gelijk een paard
We lezen in Ps. 32:8: Ik zal u onderwijzen, en u leren van de weg, die gij gaan zult; Ik zal raad geven, Mijn oog zal op u zijn. Dit is de weg die God met ons wil gaan. Door zijn Woord en Geest wil hij ons bekend maken met zijn wil. Hij wil ons leren welke weg we moeten gaan. Maar als we eigen wegen gaan, als we verkeerde paden bewandelen, dan gelden voor ons de woorden: Weest niet gelijk een paard, gelijk een muilezel, hetwelk geen verstand heeft, welks muil men breidelt met toom en gebit (vers 9).

Hoe leidt de Heer ons?
Wat zien we hier bij de broers van Jozef? Het is nodig hen met toom en gebit te leiden. Zij moeten opgevoed worden en dat doet Jozef met liefde in zijn hart en met innerlijke bewogenheid, met tranen in de ogen: We lezen in totaal zeven keer dat Jozef weent.

Wat doet de Heer vaak een moeite om ons daar te brengen waar Hij ons wil hebben. Het is vooral zijn wens dat wij zijn hart vol liefde leren kennen. Als dan door moeilijke omstandigheden heen het doel wordt bereikt, dan zijn we dankbaar voor de weg die we moesten gaan. Laten we bedenken dat Hij ons liever wil leiden door middel van zijn oog (namelijk door Woord en Geest) en niet met toom en gebit.

Een valse beschuldiging
Jozef laat met opzet de beker in de zak van Benjamin stoppen. Hij weet dat de beschuldiging, dat Benjamin de beker gestolen heeft, niet waar is. Toch laat hij die moeilijkheid toe in het leven van de broers en van Benjamin. Zij zijn, wat deze zaak betreft, onschuldig. Maar het is de liefdevolle bedoeling van Jozef hen terecht te brengen. Welke les kunnen wij hieruit leren? Het kan ons ook gebeuren dat wij ten onrechte ergens van beschuldigd worden. Zoiets kan voor ons heel pijnlijk en onbegrijpelijk zijn. Toch laat God dit toe. Hij weet het, al begrijpen wij het niet. Hij wil ons leiden door zijn liefdevolle hart. Laten wij ons buigen onder de hand van God en zeggen: Heer, U hebt met alle dingen uw liefdevolle bedoeling. Misschien dat wij die bedoeling pas later ten volle begrijpen en verstaan wat Hij ons wilde leren. Dan heeft Hij zijn doel met ons bereikt.

Onze mond in toom houden
In vers 9 zeggen de broers, dat degene bij wie de beker gevonden wordt, gedood mag worden en dat zij allen slaven zullen zijn. Zij weten namelijk niet dat de beker verstopt zit in de zak van Benjamin. Als Laban bij Jakob komt en hem beschuldigt zijn terafim gestolen te hebben, zegt Jakob: Bij wie gij uw goden vinden zult, laat hem niet leven (Gen. 31:32). Hij weet namelijk niet dat zijn vrouw Rachel die terafim gestolen had. We zien ook in het leven van Jefta, waartoe ondoordacht gedane geloftes kunnen leiden (Richt. 11:30-35). Hij denkt er namelijk niet aan, dat na de overwinning op de vijand, zijn dochter hem tegemoet zal komen. Dit leert ons voorzichtig te zijn met wat we zeggen en wat we beloven. Laten we een wacht voor onze mond zetten. Lees in verband hiermee ook Spr. 13:3 en 15:28.

De broers zijn veranderd
Wat een geweldige verandering heeft er bij de broers plaatsgevonden. De huisbewaarder van Jozef zegt, dat hij bij wie de beker gevonden wordt, mee moet naar Egypte en dat de anderen vrijuit naar Kanaän terug kunnen gaan. Op deze manier moet de gezindheid van de broers tegenover Benjamin aan het licht gebracht worden. Maar zij laten Benjamin niet aan zijn lot over en zij gaan allen terug naar Egypte.

Het voorstel van Juda
Als zij opnieuw voor Jozef staan, is het Juda die de leiding neemt (vers 14). Hij neemt het woord. Hij spreekt hier namens allen. Hier bekennen de broers gemeenschappelijk dat zij gezondigd hebben: God heeft de ongerechtigheid van uw knechten gevonden (vers 16). Juda neemt de verantwoordelijkheid op zich en legt alles uit aan de onderkoning. Hij stelt zich garant voor Benjamin. Hij stelt voor dat hij als slaaf in Egypte achter zal blijven, zodat Benjamin terug kan gaan naar vader Jakob (vers 33).

Juda is veranderd
Wat een andere gezindheid dan indertijd bij Dothan. Toen stelde Juda voor Jozef maar als slaaf aan de Ismaëlieten te verkopen (Gen. 37:27). Hier zien we bij Juda de gezindheid van de Heer Jezus. Want hoe zou ik optrekken tot mijn vader, indien de jongeling niet met mij was, opdat ik de jammer niet zie, welke mijn vader overkomen zou (vers 34). Dit is het beslissende moment in deze geschiedenis Als Juda deze woorden gesproken heeft, kan Jozef zich niet langer bedwingen. Nu is het moment gekomen dat Jozef zich bekend maakt aan zijn broers. Nu vindt de verzoening plaats tussen Jozef en zijn broers.

Juda wordt gezegend
Als vader Jakob op zijn sterfbed ligt, ontvangt niet Ruben de grootste zegen. Hij heeft zijn eersteboorterecht verspeeld door een grote zonde die hij heeft bedreven (Gen. 49:1-4). Ook Simeon en Levi worden gepasseerd. Ook vanwege een zonde die zij begaan hebben (vers 5-7). Het is Juda die de grote zegen ontvangt: Juda! gij zijt het, u zullen uw broeders loven; ... De schepter zal van Juda niet wijken, noch de wetgever van tussen zijn voeten, totdat Silo komt, en aan Deze zullen de volken gehoorzaam zijn (vers 8-10).

Koning David en de Heer Jezus zijn rechtstreekse nakomelingen van Juda. Wat een zegen voor Juda!

Juda als type van het volk Israël
Er zijn 23 jaar verlopen sinds Jozef verkocht werd. Wij mogen aannemen dat hij nu 39 of 40 jaar oud is. Hij was namelijk 17 jaar oud toen hij verkocht werd (Gen. 37:2). Al zijn er zoveel jaren verlopen, het geweten van de broers spreekt nog. Zoals men wel eens zegt: De zonde heeft hen achterhaald. Juda is hier een voorbeeld van het Joodse volk in de toekomst. Bij hen zal het tweeduizend jaar duren voordat de zonde hen zal vinden en zij zullen komen tot belijdenis van schuld. Dan zal God hun duidelijk maken dat zij Jozef verkocht hebben. Doch over het huis van David, en over de inwoners van Jeruzalem, zal Ik uitstorten de Geest der genade en der gebeden; en zij zullen Mij aanschouwen, Die zij doorstoken hebben (Zach. 12:10). Na belijdenis van schuld vindt er verzoening plaats tussen de Heer Jezus (Jozef) en het volk Israël.

Genesis 44:14-34

Juda spreekt namens de broeders
(Vers 14-17). Opnieuw staan de elf broers voor Jozef. Toen de beker van Jozef gevonden werd in de zak van Benjamin, hebben zij hem niet in de steek gelaten. Allen gaan mee naar Jozef en werpen zich voor hem neer. Op de vraag van Jozef hoe zij zoiets konden doen, zij konden toch wel begrijpen dat hij de diefstal van de beker ongetwijfeld ontdekken moest, is het Juda die het woord neemt: Wat zullen wij tot mijn heer zeggen, wat zullen wij spreken, en wat zullen wij ons rechtvaardigen? God heeft de ongerechtigheid van uw knechten gevonden. Juda stelt voor dat zij allen slaven zullen zijn van Jozef. Maar Jozef zegt: Het is verre van mij zulks te doen! die man, in wiens hand die beker gevonden is, die zal mijn slaaf zijn; doch trekt gij op in vrede tot uw vader. Weer is het Juda die hierop antwoordt (vers 18-34).

Het verleden van Juda
Juda is in zijn leven een hardvochtig man geweest. Hij heeft als een goddeloze geleefd, als iemand die alleen aan zijn eigen belang dacht. Hij had bij Dothan voorgesteld Jozef als slaaf aan de Ismaëlieten te verkopen (Gen.37:27). Gelukkig, Juda is ten goede veranderd. Hij had er bij vader Jakob sterk op aangedrongen hen naar Egypte te laten gaan. Hadden wij niet getoefd, voorwaar, wij waren reeds tweemaal weergekomen. Wat Benjamin betreft (die ook mee moest naar Egypte), Juda had zich borg voor hem gesteld (Gen.43:3-10). In dit gedeelte zien we dat hij woord houdt en het opneemt voor Benjamin. Later, als vader Jakob op zijn sterfbed ligt, ontvangt Juda de grootste zegen (Gen.49:8-10).

De woorden van Ps.50:19-21 zijn van toepassing op Juda:

Uw mond slaat gij in het kwade, en uw tong koppelt bedrog. Gij zit, gij spreekt tegen uw broeder; tegen de zoon van uw moeder geeft gij lastering uit. Deze dingen doet gij, en Ik zwijg.

Dan volgt een foute conclusie:

Gij meent, dat Ik te enenmale ben, gelijk gij.

Vervolgens komt de uitspraak:

Ik zal u straffen, en zal het ordelijk voor uw ogen stellen.

Wat zullen wij zeggen

Juda heeft als een goddeloze geleefd en God heeft lange tijd gezwegen. Nu komt de crisis in zijn leven. Mocht hij gedacht hebben dat God het niet zag en het niet hoorde, hij weet nu wel beter. Door het optreden van Jozef was het geweten bij de broers gaan spreken. Juda zegt geen overmoedige dingen meer: Wat zullen wij tot mijn heer zeggen, wat zullen wij spreken, en wat zullen wij ons rechtvaardigen? (vers 16).

Een praktische toepassing
Zo kan het ook gaan met ons, als wij zitten bij de puinhopen van ons leven, als we onszelf hebben leren zien met de ogen van God, als we de hand van God op ons voelen. Dan zeggen we geen overmoedige dingen meer, dan zeggen we, net als Job (als hij onder de indruk is gekomen van de almacht van God in de schepping en in zijn voorzienigheid): Ik leg mijn hand op mijn mond.

38 Eenmaal heb ik gesproken, maar zal niet antwoorden; of tweemaal, maar zal niet voortvaren (Job 39:37,38). Dan zeggen we net als Juda: Wat zal ik nog zeggen? Het is een zegen als we zó in het licht van God komen, want dan is de weg tot herstel open.

De profetische betekenis
Als we een geschiedenis als deze overdenken, kunnen we praktische toepassingen maken, maar we kunnen ook letten op de profetische betekenis. Wat het laatste betreft, hier mogen we denken aan de toekomst van Israël. In de tijd van de grote verdrukking (de tijd van benauwdheid voor Jakob) zal de Heilige Geest zó werken in het overblijfsel van Israël (de broers van Jozef) dat de Heer Jezus Zich aan hen kan openbaren. Zij dachten dat Hij dood was, maar dan staat Hij levend voor hen.

Een belangrijk moment
Dit is een belangrijk moment in het leven van Jozef en zijn broers. In Genesis 45 lezen we dat Jozef zich aan zijn broers bekend maakt. In Gen.44:16-34 zien we de gezindheid van Juda en van zijn broers, vlak voor het moment dat Jozef zich aan hen zal openbaren. Dit kunnen we ook op onszelf toepassen: de Heilige Geest wil zó in ons werken dat wij komen in zo’n geestelijke toestand, dat de Heer Jezus Zich aan ons kan openbaren.

De woorden van Juda
In wat voor gezindheid is Juda? Dit blijkt uit zijn woorden. Als Jozef voorstelt dat Benjamin (bij wie de beker is gevonden) als slaaf in Egypte zal blijven en dat zij allen in vrede naar hun vader kunnen gaan, nadert Juda tot Jozef en geeft hij een lange uiteenzetting (vers 18-34). Eerst spreekt hij over vader Jakob, over Jozef en zijn broer Benjamin: onze vader is oud, onze broer Jozef is dood en onze vader heeft Benjamin, de jongste, heel lief (vers 19 en 20). Dan spreekt hij over Benjamin (vers 22 en 23), over zijn vader (vers 24 en 25), over hun jongste broer (vers 26), over uw knecht, mijn vader en zijn vrouw (vers 27), over beide zonen, Jozef en Benjamin (vers 28), over Jakob (vers 29), over Benjamin, gescheiden van Jakob (vers 30,31), over zijn borg zijn voor Benjamin (vers 32,33) en ten slotte over het verdriet van Jakob (vers 34).

De gezindheid is belangrijk
We lezen niet dat Juda in tranen uitbarst als blijk van verootmoediging. Hoewel hij hier nog niet het feit noemt dat zij hun broer Jozef verkocht hebben en dus de volle waarheid nog niet aan het licht komt, blijkt toch zijn goede gezindheid uit de manier waarover hij spreekt over de verschillende personen die hij noemt. En die gezindheid bij de broers en in het bijzonder bij Juda is voor Jozef de aanleiding zich aan hen te openbaren.

Hoe is onze gezindheid?
Als die gezindheid bij ons aanwezig is, krijgen wij opnieuw zicht op de Heer Jezus, dan wil Hij Zich aan ons openbaren. Hoe is onze gezindheid tegenover onze broeder en zuster? Hierbij gaat het niet in de eerste plaats om de waarheid (die aan het licht moet komen), maar om de banden van genegenheid binnen de familie van God. Zijn wij bereid (zonder te discussiëren over de waarheid, hoe belangrijk dit op zijn tijd ook kan zijn) onze hand uit te steken naar onze broeders en zusters, in plaats van ze te laten vallen? Dit is een ernstige vraag aan ons in deze tijd!

Een tweede kans voor Juda
In ons leven kunnen situaties voorkomen waarin wij volkomen gefaald hebben. God kan ons later weer in situaties brengen die daarmee overeenkomen. Dat is genade van God, want dan krijgen wij de gelegenheid het anders (beter) te doen. Juda is hier (bij wijze van spreken) terug in het veld van Dothan. Toen hij eerder bij Dothan was (Gen.37) heeft hij volkomen gefaald. Hij was de aanvoerder bij de verkoop van Jozef. Toen haatten de broers Jozef, terwijl hun vader hem liefhad. Nu is Juda in een situatie die daarmee overeenkomt. Er is weer een broer, van wie Juda zegt dat zijn vader hem heel lief heeft. Maar wat een verschil merken we op! Hij praat positief over Jozef (die dood is). Nu is er geen haat in het hart van Juda tegenover Benjamin. Laat hij Benjamin vallen? Nee, hij biedt zichzelf aan als slaaf om Benjamin te redden.

Juda staat voor God
Juda had ook heel anders kunnen reageren. Hij had verontwaardigd kunnen reageren op de valse beschuldiging van het stelen van de beker, maar dat doet hij niet. Dat is heel merkwaardig, want zo’n reaktie is heel menselijk bij mensen die een slecht geweten hebben. Nee, Juda zegt: God heeft de schuld van uw knechten aan het licht gebracht (Gen.44:16). Juda wist dat zij onschuldig waren wat betreft het stelen van de beker, maar er was een veel grotere schuld tegenover Jozef en vader Jakob. Juda herkent de hand van God. Hij spreekt eigenlijk niet meer tegen Jozef, maar tegen God. Hij staat voor God. Door de werking van de Geest van God is zijn geweten ontwaakt.

Een tweede kans voor Israël
Het gelovig overblijfsel van Israël zal aan het eind van de grote verdrukking ook in een dergelijke situatie komen. Dan zullen zij ook terugkomen in het veld van Dothan. En dan zullen zij opnieuw een ontmoeting hebben met Jozef (met de Heer Jezus). Tijdens hun eerste ontmoeting met Hem waren er Romeinse machthebbers in het land en een valse koning in Juda, terwijl het grootste deel van het volk de Messias verwierp. In de toekomst zal de situatie daarmee overeenkomen en dan zullen zij weer tegenover Hem komen te staan. Wat zullen zij dan zeggen van Hem, de Geliefde van de Vader? Dan zullen zij zien dat God de schuld op Hem gelegd heeft, dan zal de Geest van de genade en van de gebeden over hen uitgegoten worden, dan zullen zij weeklagen over de Eerstgeborene, over Hem die zij doorstoken hebben (Zach.12:10,11).

Een tweede kans voor Petrus
Hetzelfde zien we bij Simon Petrus. Bij een kolenvuur in de voorhof van Kajafas, de hogepriester, had hij de Heer Jezus drie maal verloochend (Matt.26:69-75). Maar hij komt opnieuw in het veld van Dothan. Weer bij een kolenvuur (Joh.21). En dan komt drie maal de vraag tot hem: Heb je Mij lief? Zo wordt Simon Petrus weer hersteld en wordt hem openlijk de dienst van herder toevertrouwd. Dit is genade!

Een tweede kans voor ons
Ook in ons leven kan het voorkomen dat we gefaald hebben. Misschien snakken we ernaar het te kunnen overdoen. Dan is het genade van God als wij teruggebracht worden in het veld van Dothan. Het hoeft niet altijd te gaan om zonden, misschien krijgen we opnieuw een kans om van de Heer Jezus te getuigen. Wel moeten we bedenken dat het hier niet gaat om ongelovigen, maar om gelovigen, die met de Heer in verbinding staan, die graag terug willen om te laten zien dat ze de Heer echt lief hebben. Misschien willen we opnieuw ons leven aan Hem geven en ons opnieuw voor Hem inzetten.

De verandering bij de broers
In het voorgaande zagen we hoe God gewerkt heeft in het hart van de broers. Hij gebruikte daarvoor de moeilijke omstandigheden waarin zij kwamen. Of beter gezegd: Hij bestuurde die omstandigheden. Het eerste teken van inkeer vinden we in Gen.42:21 als zij tegen elkaar zeggen: Voorwaar, wij zijn schuldig aan onze broeder. In het volgende vers zien we dat Ruben probeert zichzelf te rechtvaardigen. In vers 28 zeggen de broers: Wat is dit, dat God ons gedaan heeft? Zij zeggen niet: Wat heeft die onderkoning ons aangedaan? Nee, ze zeggen: Wat heeft God ons aangedaan? In Gen.44:16 zegt Juda: God heeft de ongerechtigheid van uw knechten gevonden. Zoals we zagen is Juda daar in een goede gezindheid. Hij laat zien hoe hij over zijn oude vader, over Jozef (die dood is) en over zijn jongste broer Benjamin denkt. Als de broers ten onrechte beschuldigd worden, verdedigt hij zich niet, hij verschuilt zich ook niet achter de omstandigheden.

Zonden moeten beleden worden
Toch missen we hier nog iets . Noch Juda, noch de broers komen hier en in het volgende hoofdstuk tot een werkelijke belijdenis van de zonde die zij begaan hebben tegenover Jozef en tegenover hun vader. Zij spreken wel over schuld, maar zij belijden niet openlijk wat zij gedaan hebben. Dit doen zij (nog) niet tegenover hun vader en ook (nog) niet tegenover de onderkoning. Dit is een les voor ons. Wat is het moeilijk om onze zonden werkelijk te belijden, om man en paard te noemen. Niet alleen onze gezindheid is belangrijk, wij moeten ook duidelijk zeggen wat er mis was. Dan pas kan er een werkelijk herstel plaatsvinden met God en ook met de broeders en zusters.

Soms moet God zwijgen
In Spr.5:21 lezen we dat voor de ogen van de Heere de wegen van ieder mens open liggen en dat Hij al zijn gangen weegt. Dit zijn indringende woorden, ook voor ons. Ik zwijg lezen we in Ps.50:21. Toch komt het moment dat God laat zien wat wij gedaan hebben: Ik zal u straffen, en zal het ordelijk voor uw ogen stellen. God zweeg tot zijn tijd gekomen was. Jammer genoeg moet God vaak lang zwijgen, omdat wij zo moeilijk te bereiken zijn. God moest de broers eerst in heel moeilijke omstandigheden brengen, toen pas kon hij hun het kwaad onder het oog brengen.

Gevolg van belijden
Belijdenis van schuld geeft bevrijding en diepe vreugde in het hart. Als er zonde in ons leven gekomen is, die gevolgd wordt door droefheid in overeenstemming met God, dan bewerkt dat een onberouwelijke bekering tot behoudenis (2Kor.7:10). Als wij onze zonden oprecht beleden hebben, krijgen we van God de verzekering dat Hij al onze zonden achter zijn rug geworpen heeft (Jes.38:17). Dan pas zijn onze zonden werkelijk weg.

Belijden aan God
Maar als wij onze zonden niet oprecht belijden voor God, dan kan Hij dat niet door de vingers zien, hoewel we kinderen van God zijn. Of misschien juist daarom niet. Dan blijft de schuld op ons drukken. Dan gaat het ons net als met David, na zijn zonde met Bathseba: Toen ik zweeg, werden mijn beenderen verouderd (Ps.32:3). God moet ons soms in de benauwdheid brengen, om ons zover te brengen dat wij onze zonden belijden. Bevrijding komt pas na belijdenis van onze zonden.

Belijden aan mensen
Hetzelfde geldt ook voor het belijden van onze zonden aan elkaar. Het is goed mogelijk dat een onbeleden kwestie een rem is voor de groei in de plaatselijke gemeente. Wat we nodig hebben is de gezindheid van Daniël, die zei: Wij hebben gezondigd (Dan.9:5). Wat we nodig hebben is een gebroken en een verslagen hart. Wij moeten eerst nagaan wat wij zelf op te ruimen hebben. Wij moeten in de gemeente ruimte geven aan de Geest van God om te werken, maar ook in ons gezin en in ons persoonlijke leven. Onze Jozef (de Heer Jezus) wil dat wij leven hebben en dat wij het overvloedig hebben (Joh.10:10). Ook wil Hij dat wij genieten van Hem en dat wij verzadiging van vreugde hebben bij zijn aangezicht (Ps.16:11).

Onszelf rechtvaardigen
Wat zullen wij ons rechtvaardigen, (Gen.44:16) zegt Juda tegen Jozef. Wij proberen vaak onszelf te rechtvaardigen. Als wij dingen gedaan hebben die niet goed zijn, proberen we het af te zwakken en ons rechtvaardiger voor te doen dan we in werkelijkheid zijn. Maar als God ons tegemoet komt en in ons hart werkt, dan gebeurt wat we hier zien bij Juda en zijn broers, dan kunnen en willen wij onszelf niet meer rechtvaardigen.

De broers opnieuw beproefd
Jozef stelt zijn broers opnieuw op de proef. Juda heeft gezegd dat zij zijn slaven zullen zijn (vers 16). Maar Jozef wil hen niet als slaven. Hier zien we iets van de rechtvaardigheid van deze rechter. Eerder hadden de broers gezegd: Bij wie van uw knechten de beker gevonden zal worden, dat hij sterve; en ook zullen wij mijn heer tot slaven zijn (vers 9). Maar Jozef zegt: Het is verre van mij zulks te doen! die man in wiens hand de beker gevonden is, die zal mijn slaaf zijn; doch trekt gij op in vrede tot uw vader (vers 17). Dit is een beproeving voor de broers. Als zij van Benjamin af willen, hebben zij nu een prachtige kans. Ze hoeven alleen maar dit voorstel aan te nemen en zij kunnen in vrede naar hun vader teruggaan. Gelukkig doorstaan de broers deze beproeving. Zij wijzen het voorstel van Jozef af.

Ook wij worden beproefd
Zo worden wij soms ook beproefd. Als iemand moeilijkheden veroorzaakt, als iemand (volgens ons) niet bij ons past, wat doen we dan? Denken we: Als hij verdwenen is, dan kunnen wij in vrede verder gaan? Uit de houding van Juda kunnen we veel leren. Hij stelt voor zelf als slaaf in Egypte te blijven, zodat Benjamin met de broers mee kan gaan naar hun vader. Juda wil borg zijn voor zijn broer. Niet de ander moet weg, maar ik wil voortaan slaaf zijn. In 1Kor.5:13 lezen we over het wegdoen van de boze uit de gemeente. Als dat gebeurt in een gezindheid van: Gelukkig, die lastpost zijn we kwijt, dan zijn we fout bezig. Wij kunnen niet rustig in vrede verder gaan als we iemand weggedaan hebben. In 2Kor.7:8-12 lezen we over droefheid bij de Korinthiërs, als gevolg van de tucht die zij moesten uitoefenen.

Van Jozef lezen we zeven keer dat hij weent. De eerste keer als hij de onderlinge gesprekken van de broers hoort (Gen.42:24). Ook weent hij als hij zijn broer Benjamin weer terug ziet (Gen.43:30). Ook als hij zich bekend maakt aan zijn broers (Gen.45:2) en als hij Benjamin om de hals valt (Gen.45:14). Verder in Gen.46:29 als hij zijn vader ontmoet. Tenslotte nog in Gen.50:1, als zijn vader sterft en in vers 17 als de broers eindelijk vragen om vergeving.

Wij kunnen de Heer Jezus bedroeven
Moet de Heer Jezus (de ware Jozef) soms ook om ons wenen? Als wij niet oprecht voor Hem staan en onze zonden niet belijden, zelfs dan niet als we in moeilijke omstandigheden komen, wat moet dat voor Hem zijn? Hij weet alles van ons. Hij heeft ons alles gegeven. Kunnen wij dan niet oprecht zijn voor Hem? Waarom gaan we niet op de knieën om onze zonden te belijden? God geve ons genade om in overeenstemming met zijn wil te handelen. Hij zal Zich verblijden als wij onze zonden oprecht belijden.

Terug naar Dothan
In dit gedeelte zien we niet alleen dat de zonde aan het licht gebracht wordt, maar ook dat de gezindheid van Juda en van de broers ten goede veranderd is. In Genesis 37 zijn de broers heel wreed tegenover Jozef. Zijn kleed wordt uitgetrokken, hij wordt in de put gegooid. Zij letten niet op zijn ellende, zij nemen afstand van hem. Het is Juda die voorstelt hem aan de Ismaëlieten te verkopen. Het kleed van Jozef wordt in bloed gedoopt en naar Jakob gestuurd. Jakob denkt dat Jozef gedood is door een wild dier en hij is verschrikkelijk bedroefd. De broers proberen hem nog te troosten. Wat een schijnheiligheid. Al die jaren heeft deze daad als een zware last op hun geweten gedrukt.

Een veranderde gezindheid
Nu wordt hun zonde door God aan het licht gebracht. Uit de woorden die Juda spreekt zien we dat zijn gezindheid (en die van zijn broers) ten goede veranderd is. We kunnen zeggen dat hij oog krijgt voor de mooie dingen van zijn vader (Jakob), van Jozef (die er volgens hem niet meer is) en van Benjamin. Jozef en Benjamin zijn beide een type van de Heer Jezus. Jozef in zijn lijden en Benjamin als de Zoon aan Gods rechterhand. In Jakob zien we (soms) een beeld van God, de Vader. Als we in boosheid leven zijn er geen goede gevoelens tegenover God en de Heer Jezus. Als wij onze zonden belijden, dan komen de positieve gevoelens tegenover God en de Heer Jezus weer terug. Dan worden hindernissen weggenomen, ook in de verhouding ten opzichte van elkaar. Dan hebben we iets voor de ander over, dan willen we borg zijn voor de ander.

Jozef sprak tot hun hart
Hoewel we zagen dat de gezindheid van de broers veranderd is, lezen we nog niet over een belijdenis van hun zonden tegenover Jozef. En een zonde die niet beleden is blijft altijd een drukkende last. Als vader Jakob gestorven is, is er bij de broers nog altijd vrees voor Jozef (Gen.50:15-21). Dan zijn ze bang dat Jozef zich op hen zal wreken, dat hij hun kwaad zal vergelden. Dan pas belijden zij hun zonden aan Jozef. En Jozef weende, toen zij tot hem spraken. Ook bieden zij zich opnieuw als slaven aan. Daarop zegt Jozef: Vreest niet; want ben ik in de plaats van God?... Zo troostte hij hen, en sprak naar hun hart. Dan pas, als hun zonden beleden zijn, bereikt hij het hart van zijn broers, niet eerder.

Elke mond wordt gestopt
Als wij onze zonden belijden, Hij is getrouw en rechtvaardig om ons de zonden te vergeven en ons te reinigen van alle ongerechtigheid (1Joh.1:8). Als wij onze zonden niet belijden tegenover de Heer en tegenover mensen, dan blijft ons geweten ons aanklagen. Wat zullen wij tot mijn heer zeggen?, spreekt Juda (Gen.44:16). Hierbij mogen we denken aan de woorden: Elke mond wordt gestopt (Rom.3:16). Dit geldt ook als er onbeleden kwaad in ons midden is. Dan ligt er een druk op onze samenkomsten, dan is er geen vrijmoedigheid om te loven, om te leren en om te bidden. Pas als het kwaad beleden is, gaan de monden weer open. Dan hebben we weer zicht op de Heer Jezus, dan spreken we weer vrijmoedig over Hem.

Is Jozef dood?
In Gen.44:20 en 28 lezen we dat zowel de broers als vader Jakob denken dat Jozef dood is. Het kwam voor de broers goed uit dit te denken. Zo werd hun geweten een beetje gesust. Dit kunnen we toepassen op de Joden die Jezus van Nazareth als dood beschouwen. Alles wat met deze visie in strijd is wordt (net als bij de broers van Jozef) weggepraat en er wort zelfs een leugen verspreid (Matt.28:11-15). Maar het getuigenis van Paulus aan de Joden en aan de stadhouder is dat Jezus leeft, dat Hij is opgestaan, dat Hij aan Gods rechterhand zit en dat Hij zal wederkomen. Israël zal eens zien dat Hij werkelijk is opgestaan en dat Hij leeft. Zij zullen Hem zien die zij doorstoken hebben. Zij zullen Hem zien als de Levende.

Jozef en Benjamin
In Genesis 45 zien de broers Jozef voor zich staan. Dan wordt het hart van Jozef openbaar aan zijn broers, zoals dat bij de ware Jozef in de toekomst openbaar zal worden ten opzichte van zijn volk Israël. Zowel voor de profetische als voor de praktische uitleg is het nodig te zien dat Jozef en Benjamin beide een beeld zijn van de Heer Jezus. Zij zijn zonen van één moeder. In de typologie van de Schrift zijn ze nauw met elkaar verbonden. In Genesis 44 zien we vooral Benjamin, in Genesis 45 vooral Jozef. In Genesis 44 zien we Benjamin in het karakter van zijn eerste naam, Ben-oni (Gen.35:18). Zo noemde zijn moeder hem. Hij was met smart ter wereld gebracht, hij was de zoon der smarten.

De onschuldige draagt de straf
In Gen.44:14 staan alle elf broers weer voor Jozef. Juda spreekt over hun schuld (vers 16). Maar in werkelijkheid zijn tien van hen schuldig en één is onschuldig. En de beker is gevonden in de zak van die ene onschuldige. Zo is ook onze schuld neergekomen op die ene Onschuldige. Als wij tot de Heer Jezus komen, dan hebben wij berouw over onze zonden. Maar dan komen we ook tot de ontdekking dat onze schuld kwam op een Ander, op een Onschuldige, op de Man (de zoon) der smarten. De beker van onze schuld wordt gevonden in de zak van die ene Onschuldige.

Zelf iets willen doen
Juda biedt zichzelf aan als slaaf, zodat Benjamin naar huis terug kan gaan (vers 33). Wat hij hier zegt, had hij eigenlijk eerder moeten zeggen, namelijk in Dothan, toen zij Jozef verkochten. Toen had hij tussenbeide moeten komen om dit te voorkomen. Trouwens, wat hij nu voorstelt lost hun grootste probleem niet op. Als de verloren zoon tot zichzelf komt en besluit terug te gaan naar zijn vader, dan is hij van plan te vragen of hij een dagloner bij zijn vader mag worden (Luk.15:18,19). Dit is een menselijke neiging; zelf iets willen doen om het gedane kwaad ongedaan te maken. Door zelf iets te willen doen, wordt de genade van God van de hand gewezen. Deze gedachte wordt veel in de christenheid gevonden. Bij velen is het een ondraaglijke gedachte dat een Ander de schuld voor hen moest dragen, dat vindt men vernederend. Neem mij maar als slaaf, zegt Juda. Maar de schuld van hem en van zijn broers kan niet weggedaan worden door slaaf te worden in de plaats van Benjamin.

(c) copyright Uit het Woord der Waarheid, Winschoten, januari ’85
Met toestemming overgenomen voor electronische distributie door Bijbelstudie-BBS

Terug naar document-overzicht
Dit artikel wordt u aangeboden door Het BijbelArchief.
Mocht u vragen en/of opmerkingen hebben over dit artikel kunt u contact opnemen met de aanbieder.