Genesis 43

Benjamin en Jozef
Genesis 43
G. B. D. VAN SCHAIK

Een verandering ten goede bij Juda
In dit hoofdstuk zullen we zien wat voor een verandering ten goede er bij Juda heeft plaatsgevonden. Dit als gevolg van al de moeilijkheden en beproevingen die hij en de broers hebben meegemaakt op hun eerste reis naar Egypte. Eerst hebben zij samen drie dagen in de gevangenis gezeten, vervolgens is Simeon in de gevangenis gebleven en nu moet Benjamin mee naar Egypte. Maar Jakob weigert om toestemming te geven. Hij zegt: Gij berooft mij van kinderen! Jozef, hij is er niet, en Simeon, hij is er niet; nu zult gij Benjamin wegnemen! al deze dingen zijn tegen mij (Gen. 42:36).

Juda stelt zichzelf borg voor Benjamin
Ruben zegt tegen Jakob: Dood twee van mijn zonen, zo ik hem tot u niet terugbreng (Gen. 42:37). Maar Jakob antwoordt: Mijn zoon zal met u niet aftrekken (vers 38). Dan is het Juda die de leiding neemt. Hij zegt: Indien ik hem tot u niet breng en hem voor uw aangezicht stel, zo zal ik alle dagen tegen u gezondigd hebben! (Gen. 43:9). Juda stelt zichzelf borg voor Benjamin. Hij is bereid deze last op zich te nemen voor zijn hele verdere leven. Wat een verschil met zijn woorden in Gen. 37:26-28: Wat gewin zal het zijn, dat wij onze broeder doodslaan, en zijn bloed verbergen? Komt, en laat ons hem aan deze Ismaëlieten verkopen ...

Zorg voor de kinderen
Juda zegt tegen vader Jakob: Zend de jongeling met mij, zo zullen wij ons opmaken en reizen, opdat wij leven en niet sterven, noch wij, noch gij, noch onze kinderkens (vers 8). Hij betrekt zijn eigen kinderen er ook bij, maar op een andere manier dan Ruben (Gen. 42:37). Juda beseft dat zij bij elkaar horen. Hij heeft zorg voor vader Jakob en ook voor al de kinderen van zijn vader. Hij heeft zorg voor zijn naaste familie. Juda beseft dat niet alleen hij in leven moet blijven, maar ook zijn vader en de kinderen van zijn vader. Dit is een belangrijke les voor ons. Het is geweldig de Heer Jezus te kennen, maar onze kinderen hebben Hem ook nodig. Hebben wij zorg voor onze kinderen? Brengen wij onze kinderen jong bij de Heer Jezus?

Gaat tot Jozef
Is er bij ons ouders nog behoefte aan geestelijk voedsel? Dat voedsel van Jozef hebben we allen nodig. Ook onze kinderen. In Gen. 41:55 zegt Farao tegen de Egyptenaren die honger hebben: Gaat tot Jozef. Dit geldt ook voor onze gezinnen, voor onze kinderen. God redt en zegent alleen door de Heer Jezus. Alleen bij Hem kunnen we voedsel voor onze zielen vinden. Onze kinderen moeten dit in hun jeugd leren. Hierin hebben wij ouders een belangrijke taak. Ook wij moeten onze kinderen brengen tot de ware Jozef.

Moet de Heer ons tuchtigen?
God heeft bij Juda een verandering te goede bewerkt door middel van de moeilijkheden in zijn leven. God kan het ook nodig vinden dat er in ons leven moeilijkheden komen om een verandering ten goede in ons geestelijke leven te bewerken. Misschien moeten we onze houding tegenover onze broeder of zuster veranderen. Misschien moeten we leren borg voor hen te staan, in plaats van een afkeer van hen te hebben. Er zijn scheuringen onder gelovigen ontstaan omdat het vlees werkzaam was. Voor herstel is een verandering van gezindheid nodig. Het is best mogelijk dat de tuchtigende hand van de Heer ons daartoe moet brengen.

Die man
In de eerste veertien verzen van hoofdstuk 43 wordt de naam van Jozef niet genoemd. De broers spreken over hem als die man. Zij kennen Jozef niet. Zij zijn bang voor hem. Hij is het die het oordeel over hen brengt. Als Jakob over Jozef spreekt noemt hij hem ook die man (vers 11). Zij zijn in hun gedachten voortdurend met Jozef bezig, maar zij kennen hem niet. Hun leven is van hem afhankelijk, zoals blijkt uit de woorden van Juda (vers 8). Maar we horen de naam Jozef niet. Pas als de broers naar Egypte gaan en opnieuw voor Jozef staan, horen we zijn naam weer (vers 15).

Jakob geeft toestemming
Omdat hun leven ervan af hangt, blijft er niets anders over dan naar Egypte te trekken met Benjamin. Uiteindelijk geeft Jakob toestemming om te gaan (vers 11). De broers zijn bang voor die man, maar zij moeten hem weer ontmoeten. Jozef had vroeger een droom gehad, waarin de zon, de maan en elf sterren voor hem bogen. Als Jakob hier toestemming geeft naar Egypte te gaan, dan buigt hij hiermee als het ware ook voor Jozef.

Jakob kan maar weinig geven
Als Jakob zijn zonen laat gaan, geeft hij hun geschenken mee (vers 11). Waarschijnlijk om die man die zij niet kennen, maar voor wie zij wel angst hebben, gunstig te stemmen. Jakob geeft wat hij in deze tijd van hongersnood en armoede kan geven. En dat is maar weinig. Hij is van goede komaf. Waarschijnlijk waren Abram en Sara (die afkomstig waren van Ur) van adel. De naam Sara betekent prinses. Later zien we dat Jakob het zich kon permitteren de heerser van Egypte te zegenen (Gen. 47:10). Maar hier verkeert Jakob in behoeftige omstandigheden. Wat kan hij meegeven? Een weinig balsem, en een weinig honing, specerijen en mirre, terpentijnnoten en amandelen (vers 11). Zo werden de broers op pad gestuurd, met het weinige dat nog over was.

Geestelijk armoede
Vandaag de dag kennen wij in ons land geen materiële armoede of hongersnood. Maar wel is er, ook onder ons, een geestelijke armoede. Veel mensen zijn wel van goede komaf. Hun ouders en grootouders hadden een totaal ander leven met de Heer. Maar wij hebben niet veel over gehouden, een weinig van dit en een weinig van dat. Er is soms geen blijdschap van het geloof meer. Er is nog een beetje zoetheid en er is nog iets om wonden te helen. Wij kunnen dan ook maar weinig aan anderen geven, omdat we maar weinig bezitten. Wij hebben vaak weinig kennis van de Heer Jezus en wij hebben dan maar weinig om Hem aan te bieden.

Bij Jozef is geen geschenk nodig
Een andere les die we uit dit gedeelte kunnen leren, is deze. De broers nemen geschenken mee om daardoor die man gunstig te stemmen. Maar dat heeft voor Jozef geen enkele waarde. Alleen schuldbelijdenis is nodig om de verstoorde verhouding tussen Jozef en zijn broers weer te herstellen. Zo was het toen en zo is het ook nu, als het gaat om de verstoorde verhouding tussen God en de mens. In Gen. 32:13-20 lezen we ook over Jakob die een geschenk meegeeft om Ezau gunstig te stemmen. In Spr. 21:14 lezen we: Een gift in het verborgene houdt de toorn onder, en een geschenk in de schoot de sterke grimmigheid. In bepaalde gevallen kan een geschenk wel nutttig zijn, maar bij Jozef is geen geschenk nodig.

God, de Almachtige, geve u barmhartigheid
En God, de Almachtige, geve u barmhartigheid voor het aangezicht van die man (vers 14). Deze wens van Jakob was eigenlijk niet nodig tegenover Jozef. Bij Nehemia, die een heidense vorst moest ontmoeten, was bijvoorbeeld wel barmhartigheid nodig (Neh. 1:11). Maar bij Jozef was de bereidheid om hen aan te nemen. Hij had barmhartigheid in zijn hart.

Een geestelijke toepassing
Het bovenstaande kunnen we geestelijk toepassen. Veel mensen die niet gerechtvaardigd zijn door het geloof, menen dat ze met iets naar God toe moeten komen. Zij bedenken wat ze Hem kunnen aanbieden. Maar al deze inspanningen hebben geen waarde. Een zondaar moet komen zoals hij is, met erkenning van zijn nood en van zijn schuld. Hij moet niet God bidden om barmhartigheid, of dat Hij hem wil aannemen. God heeft laten zien dat Hij barmhartig is. Hij kan niets van de zondaar aannemen. Hij kan alleen het offer van de Heer Jezus aannemen.

Een typologische toepassing
Het bovenstaande kunnen we ook typologisch toepassen. Zolang Israël meent zelf iets te moeten presteren en zolang ze de Messias niet kennen als de Barmhartige, blijft het volk in een ellendige toestand. Maar als zij hun schuld zullen belijden, dan zal onmiddellijk de barmhartigheid van hun Messias gezien worden, dan zal Hij Zich aan hen openbaren. In de toekomst zal de geest van de genade en de gebeden op hen uitgestort worden (Zach. 12:10). In de tijd van de benauwdheid voor Jakob (Jer. 30:7) zullen zij het hart van de Messias leren kennen. Deze tijd van benauwdheid waar Jakob doorheen moet, zien we in Gen. 37:35; 42:38 en 43:14.

De broers nemen dubbel geld mee
We lezen niet alleen over geschenken, maar ook over geld. Na hun eerste reis vonden de broers het geld, dat zij voor het koren betaald hadden, terug in de zakken. Dat gaf grote verwarring en vrees (Gen. 42:28). Nu zij teruggaan naar Egypte nemen zij dubbel geld mee. Zij zeggen tegen de huisbestuurder van Jozef: Wij hebben ook ander geld in onze hand afgebracht, om spijs te kopen; wij weten niet, wie ons geld in onze zakken gelegd heeft (vers 22). Maar de huisbestuurder stelt hen gerust, hij zegt dat hij hun geld ontvangen heeft. Ook het geven van dubbel geld kan Jozef niet tot andere gedachten brengen. Zo heeft het ook geen zin om door het geven van geld te proberen God gunstig te stemmen. Ook door het geven van geld kan de stem van het geweten nooit tot zwijgen worden gebracht.

Belijdenis van schuld
In Gen. 42:21,22 lazen we een aangrijpende belijdenis van de broers. Daar zagen we een begin van het erkennen van berouw en van het doen van boete. Maar dat was niet genoeg. Zij waren nog niet waar ze moesten zijn. Zo is alleen het feit dat een zondaar weet dat hij schuldig staat tegenover God niet voldoende. Er zijn voorbeelden van mensen die dit uitgesproken hebben en toch verloren zijn gegaan. Het is op zichzelf wel heel belangrijk, het is een goed begin, maar het is niet voldoende. Alleen te weten dat er betaald is, is niet genoeg. Het belijden van schuld is wel nodig, maar ook moet een zondaar weten dat een Ander de straf voor die schuld betaald heeft.

De onschuldige moet boeten
Dit zien we ook bij de broers. Zij hebben beleden dat zij schuldig waren, maar er is een ander die voor hun schuld gaat boeten. De beker van de onderkoning wordt gevonden in de zak van Benjamin (Gen. 44:12). De broers ontdekken dat de straf komt over de enige die onschuldig was aan de dood van Jozef. Benjamin moet boeten, de anderen gaan vrijuit (Gen. 44:17). We kunnen ons bewust zijn van veel verkeerds in ons leven, maar wat ons verootmoedigt is te zien dat de enige onschuldige, de Heer Jezus, de straf moest dragen. Het was niet de wet, maar het kruis, waar de onschuldige mijn straf heeft gedragen.

God, de Almachtige, geve u barmhartigheid
Jakob noemt God de Almachtige in verband met barmhartigheid:

En God, de Almachtige, geve u barmhartigheid voor het aangezicht van die man (vers 14). Jakob heeft in zijn leven de barmhartigheid van de Almachtige ervaren. Als hij na veel omzwervingen opnieuw in Bethel komt, verschijnt God aan hem, na de dood van de voedster van Rebekka. Dan zegent God hem en noemt hem Israël. God noemt Zich bij die gelegenheid: God, de Almachtige (Gen. 35:8-11).

God, de Almachtige
Ook tegenover Abram noemt God Zich de Almachtige, als Hij aan hem verschijnt en hem de naam Abraham geeft. Hij krijgt de belofte de vader van een groot volk te worden (Gen. 17:1-5). Bij die gelegenheid belooft God dat Sara een zoon zal krijgen en zij moeten hem de naam Izaäk geven (vers 19). Dit gebeurt na Genesis 16, waar we lezen over de geboorte van Ismaël, de vrucht van de eigen weg in het vlees (vers 16). Ook hier laat de Almachtige God Zich kennen als de barmhartige God.

Wie zijn God en de Heer Jezus voor ons?
Ook wij mogen God kennen als de Almachtige. Ook mogen wij de Heer Jezus kennen als Degene aan Wie alle macht is gegeven (Matt. 28:18). Zo mogen wij hen kennen als de Almachtige. Ook mogen wij de barmhartigheid van God en van de Heer Jezus kennen (Ef. 2:4; Judas :21).

Van kinderen beroofd
Zoals gezegd, er was bij Jakob en bij zijn zonen nog geen kennis van Jozef. De geschenken en het dubbele geld laten hun toestand zien. De toestand van Jakob blijkt ook uit zijn woorden: En mij aangaande, als ik van kinderen beroofd ben, zo ben ik beroofd (vers 14). Deze woorden spreekt hij uit terwijl hij net als Abraham en Izaäk perssonlijk de belofte ontvangen heeft dat in zijn zaad alle volken van de aarde gezegend zullen worden. Toen Abraham zijn zoon moest offeren, sprak hij niet zulke woorden. Abraham had geloof en hij heeft overwogen, dat God machtig was hem zelfs uit de doden op te wekken (Hebr. 11:18). Zo’n geloof heeft Jakob hier niet. Eigenlijk is het onvoorstelbaar dat Jakob dit kan zeggen. Hij zegt namelijk dat het nageslacht van Abraham zal eindigen als er gebeuren zal wat hij vreest. Dit is een dieptepunt in het leven van Jakob.

Alle dingen zijn tegen mij
In Gen. 42:36 zei Jakob: Al deze dingen zijn tegen mij. Jakob was een gelovige, maar wat kan een gelovige het moeilijk krijgen in zijn leven. Alles schijnt tegen hem te zijn en de weg van God begrijpt hij niet. Wij weten (achteraf) dat God aan het werk was met Jakob, om hem uiteindelijk te zegenen. Wij weten dat zijn geliefde zoon (Jozef) verhoogd was en dat de weg van God niet ten dode was maar ten leven. En dat God in het leven van Jakob alles ten goede leidt.

Een troost voor ons
Dit is een troost voor ons, ook als we het moeilijk hebben. Wij mogen geloven dat het God is, die de weg met ons gaat en dat hun die God liefhebben alle dingen meewerken ten goede (Rom. 8:28). De omstandigheden mogen moeilijk zijn, maar we kunnen toch vrede in het hart hebben, omdat we weten dat God alles ten goede leidt.

De broers ontvangen zegeningen
Dan komt het gevreesde moment dat de broers met angst en beven staan voor het aangezicht van Jozef (vers 15). Er gebeuren wonderlijke dingen. Zij ontvangen zegeningen waar zij geen raad mee weten. Zij worden naar het huis van Jozef gebracht. Dit is een groot voorrecht, maar dat beseffen en waarderen zij op dat moment niet. Zij denken: Wat overkomt ons nu weer? Dit alles maakt hen angstig. De broers bevinden zich in een treurige toestand. Zij ontvangen zegeningen, maar die zegeningen maken hen alleen maar angstig.

De broers begrijpen het niet
Het slachtvee wordt geslacht en bereid. Want deze middag zullen zij met Jozef eten (vers 16). Maar de broers praten over het geld. De zegeningen die Jozef hun wil geven begrijpen en waarderen zij niet. De zegeningen die ze ontvangen herinneren hen aan hun plichten, alsof die zegeningen nog verdiend moesten worden. Mensen die God niet kennen en gelovigen die niet in een goede toestand zijn, begrijpen en waarderen de zegeningen niet die God wil geven. Nog een zegen ontvangen de broers: Hun voeten worden gewassen (vers 24). Dit is een verkwikking, een aangename verfrissing. Deze zegen ontvangen zij vlak voordat zij in aanraking komen met Jozef zelf.

De broers komen met geschenken
(Vers 24,25). Het eerste wat de broers doen, als zij in het huis van Jozef gebracht worden, is het klaarleggen van de geschenken. Zo wachten zij op de thuiskomst van Jozef. Wat zullen ze daar tegen opgezien hebben. Want zij denken dat hij een harde man is. Uit hun ervaring wisten ze dat hij hun vijandig gezind was. Dit hadden zij thuis ook verteld. Om de onderkoning wat milder te stemmen, hebben zij deze geschenken voor hem meegenomen. Zo hopen zij hem gunstig te stemmen.

Geschenken zijn niet nodig
Wat een vergissing maken de broers! Zij proberen op deze manier een andere gezindheid bij Jozef te bewerken. Maar de bedoeling van Jozef was geheel anders. Hij had altijd al een goede gezindheid. Hij wil juist hen veranderen. Veel mensen maken nog steeds dezelfde vergissing tegenover de Heer Jezus en God. Met geschenken proberen zij Hem gunstig te stemmen. Maar God hoeft Zich niet met ons te verzoenen. Hij wil ons met Zichzelf verzoenen. De vijandschap ligt niet aan Gods kant, maar aan onze kant. Wij waren krachteloos, goddeloos, zondaars, vijanden (Romeinen 5). Denk maar aan de verloren zoon. Alles kwam van de Vader. Zo komt alles van God en van de Heer Jezus. Alles moet van Jozef komen. Dat moeten de broers leren. Geweldig is het om te zien hoe de broers stap voor stap tot dit inzicht worden gebracht.

Geen zegen onder de wet
De broers worden gezegend, maar zij kunnen er niet van genieten. Dit doet ons denken aan mensen die onder de wet leven. Zulke mensen hebben ook geen oog voor de zegeningen die God wil geven. Zij denken dat zij die zegen zelf moeten verdienen en dat God een God is die eist. En zij proberen aan de eisen van God te voldoen. Jammer genoeg kennen zij God niet als een God die zegent, zij beseffen niet dat Hij een God vol liefde is en dat Hij barmhartig en genadig is.

Jozef vraagt naar hun welstand
De broers zijn in het huis van Jozef en zij wachten op het moment dat hij bij hen zal komen om samen met hem te eten (vers 25). Als Jozef thuis komt, bieden zij hem een geschenk aan en buigen zij zich voor hem ter aarde (vers 26). Jozef vraagt naar hun welstand en hij vraagt naar hun oude vader (vers 27). De broers zijn heel kort in hun antwoord. Zij zeggen dat het wel is met hun vader en dat hij nog leeft. De broers geven geen eerlijk antwoord over zichzelf en over hun vader. Het is niet wel met hun vader. Het enige wat waar is, is dat hun vader nog leeft. Die vraag komt tot hen terwijl zij in de problemen zitten. Zij hebben een vader die gezegd heeft: En mij aangaande, als ik van kinderen beroofd ben, dan ben ik beroofd (Gen. 43:14).

De toestand van onze ziel
Jozef vraagt naar hun welstand en naar hun oude vader. Ook hierin is Jozef een beeld van de Heer Jezus. De Heer Jezus heeft ook interesse in onze welstand, hij stelt belang in de toestand van onze ziel. Na zijn opstanding komt Hij bij de Emmaüsgangers en onderwijst hen. Terwille van de toestand van hun ziel. Hij komt bij Petrus en bij Thomas. Terwille van de toestand van hun ziel. Wat kunnen wij antwoorden, als Hij ons vraagt naar de toestand van onze ziel? Antwoorden wij alleen maar: Ik leef nog? Storten wij werkelijk onze harten uit bij deze vraag van de Heer Jezus?

Zorg voor elkaar
De apostel Johannes zegt in zijn derde Brief: Ik wens dat het u in alles goed gaat en dat u gezond bent, zoals het uw ziel goed gaat (vers 2). De toestand van de ziel is heel belangrijk. Merken wij dit op bij elkaar? Hebben wij als broeders en zusters oog voor elkaar? Zijn wij geïnteresseerd in elkaars omstandigheden? Stellen wij ook belang in de toestand van de ziel van onze broeder en zuster? Echte deernis hebben met de ander is moeilijk. Je moet je daarvoor verplaatsen in de omstandigheden van de ander.

Een les voor jonge mensen
We gaan nog even terug naar het moment dat de broers opnieuw voor Jozef staan (vers 26). Wat een benauwdheid, wat een angsten moeten zij doormaken. Dit alles is het gevolg van zonden die zij jaren geleden hebben bedreven en die zij nog nooit hebben beleden. Hierin ligt een belangrijke les voor jonge mensen. Bedenk dat één uur van onbedachtzaamheid kan maken dat je jaren schreit. En: Wat de mens zaait, dat zal hij ook oogsten (Gal. 6:7). Als je jong bent mag je van veel dingen genieten, maar vergeet niet, dat je eenmaal rekenschap aan God moet afleggen (Pred. 11:9). Gedenk aan uw Schepper in de dagen van uw jongelingschap (Pred. 12:1). Volg niet het voorbeeld van de broers. Volg liever het voorbeeld van Jozef!

De dromen van Jozef komen uit
Opnieuw liggen de broers geknield voor Jozef (vers 26,28). Zij komen steeds meer in de benauwdheid. Jozef staat voor hen. Jaren geleden heeft Jozef gedroomd van de korenschoven, van de zon, van de maan en van elf sterren die allemaal voor hem bogen (Gen. 37:5-11). Nu gaan deze dromen in vervulling. In Gen.42:6 lezen voor de eerste keer dat de broers zich voor hem neerbuigen met hun aangezicht ter aarde. Nu zijn zij nog onwetend, zij weten niet voor wie zij knielen. Als zij in Gen. 50:18 opnieuw voor hem buigen en zeggen: Wij zijn uw slaven, dan weten zij wel wie Jozef is.

Schuldbelijdenis is nodig!
In het verleden hebben de broers zwaar gezondigd tegen God en tegen mensen. Namelijk tegen hun broer Jozef en tegen hun vader Jakob. Deze zonde ligt als een zware last op hun geweten. Deze last kan pas van hen afgenomen worden als zij komen tot belijdenis van schuld. Dit leert ons iets van de wegen die God met de mensen gaat. Als er bij ons zonden zijn, dan zal God door zijn Geest werken aan ons geweten, om ons zover te brengen dat wij onze zonden belijden. Dan pas kan er weer herstel plaatsvinden.

Herinneringen uit het verleden
In dit hoofdstuk (Genesis 43) zien we dat bepaalde dingen de broers herinneren aan hun verleden. Hun geweten moet namelijk wakker gemaakt worden.

- Het geld waarvan sprake is in vers 12,15,18-23 herinnert de broers aan de verkoop van Jozef voor twintig zilverstukken (Gen. 37:28).

- Het geschenk dat de broers meenemen naar Egypte bestaat onder andere uit gom, balsem en hars (vers 11). Deze dingen herinneren hen aan de Ismaëlieten uit Gilead die op weg waren naar Egypte en onderweg Jozef als slaaf kochten. Ook zij hadden gom, balsem en hars bij zich (Gen. 37:25).

- In Gen. 43:18 zeggen zij ondermeer: Om ons tot slaven te maken. En wat hadden zij met Jozef gedaan? Zij hadden hem als slaaf verkocht (Gen. 37:27,28).

Jozef weent
Dan ziet Jozef na lange tijd zijn jongste broer Benjamin weer (vers 29). Wat zal er door hem zijn heengegaan? Dit is één van de meest aangrijpende geschiedenissen van de Bijbel. Het hart van Jozef gaat uit naar Benjamin. We lezen dat Jozef een andere kamer binnengaat en daar weent (vers 30). We lezen zeven maal dat Jozef weent (Gen. 42:24; 43:30; 45:2,14; 46:29; 50:1,17). De tranen van Jozef staan niet in verband met wat hemzelf overkomt, maar altijd in verband met anderen. We lezen niet dat hij weent als hij door zijn broers verkocht wordt, ook niet als hij door Potifar in de gevangenis geworpen wordt. We hebben niet gelezen dat hij weende in die hele moeilijke tijd van 23 jaren lang.

Waarom weent Jozef?
Jozef weent als hij weer in contact komt met zijn broers. Voor het eerst lezen we dat hij weent in Gen. 42:24, als hij het gesprek van de broers hoort. Dit wenen hebben de broers niet opgemerkt. Zij beseffen niet dat Jozef weent uit liefde en deernis voor hen, als hij hun ellende ziet en de nood waarin zij verkeren. In Gen. 43:30 weent Jozef voor de tweede keer. Dit is op het moment dat hij Benjamin terugziet. Hij weent tweemaal om zijn broers, voordat hij zich aan hen bekend maakt. Hij weent tweemaal bij het zich bekend maken (Gen. 45:2,14). Hij weent bij de ontmoeting met Jakob (Gen. 46:29). Dat is wenen van blijdschap. Hij weent bij het overlijden van Jakob (Gen. 50:1). Dat is wenen van droefheid. En hij weent nog eens als de broers bij hem komen en laten blijken dat zij hem nog zo slecht kennen (Gen. 50:17).

De Heer Jezus weent
Ook hierin is Jozef een prachtig voorbeeld van de Heer Jezus. Ook Hij heeft geweend toen Hij hier op aarde was. We lezen niet dat Hij weende over de dingen die Hem Zelf overkwamen. Hij weende toen Hij stond bij het graf van Lazarus (Joh. 11:35). Hij weende over de stad Jeruzalem (Luk. 19:41). Hij was bedroefd vanwege de verharding van de harten van de Joden (Mark. 3:5). Ook was Hij bedroefd in de hof Gethsémané, vlak voor zijn lijden en sterven (Mark. 14:34).

Hoeveel smart hebt U verdragen, hoeveel tranen hier geweend.

Waarom wenen wij?
Hoeveel tranen wenen wij om onszelf, uit medelijden met onszelf? Kunnen we zo met de ander meeleven, dat hun tranen ook onze tranen zijn? Wij hebben vaak goedkope woorden en weinig echte tranen om anderen.

Een gruwel voor de Egyptenaren
In Gen. 43:32 lezen we dat als de maaltijd wordt opgediend, er apart wordt opgediend voor Jozef, voor de broers en voor de Egyptenaren. De reden wordt erbij vermeld. Het was voor de Egyptenaren een gruwel om de maaltijd te gebruiken met de Hebreeën. Nog twee dingen waren trouwens voor de Egyptenaren een gruwel: Elke schaapherder (Gen. 46:34) en: Wat de Israëlieten aan de Heere offerden (Ex. 8:26).

Een gruwel voor de wereld
Egypte is, zoals we weten, een beeld van de wereld. Maar als Jozef onderkoning is over Egypte, dan is dat natuurlijk positief. Hier is Jozef een beeld van de Heer Jezus die over de hele wereld is gesteld. We denken nu aan Egypte als een beeld van de wereld in negatieve zin. We zagen drie dingen die voor de Egyptenaren een gruwel waren. We kunnen dus de vraag stellen: Wat is een gruwel voor de wereld? Welke dingen zijn een gruwel voor de mensen van de wereld? Hebreeën, schaapherders en zij die offers brengen aan God.

Wat zijn Hebreeën?
De drie hierboven genoemde dingen staan met elkaar in verband. Allereerst zagen we dat de Egyptenaren niet wilden eten met de Hebreeën. De nakomelingen van Abraham, Izaäk en Jakob worden Hebreeën genoemd. Deze naam stamt misschien af van Heber (Gen. 10:21), de stamvader van Abraham. De naam Hebreeër kan ook betekenen iemand die van de overzijde komt. Het waren doortrekkers, pelgrims, vreemdelingen (Hebr.11:9, 13). Het waren mensen met een nomadenbestaan, vaak schaapherders. Terwijl de Egyptenaren landbouwers waren. Zij zagen neer op schaapherders.

De toepassing die we kunnen maken is deze: Mensen van de wereld kunnen geen gemeenschap hebben met pelgrims, met vreemdelingen en bijwoners.

Wat zijn schaapherders?
Als we (net als Abraham) wandelen door geloof, dan hebben we onze tentpinnen niet definitief vastgemaakt in de aarde. Dan vertonen we ook de kenmerken van een schaapherder. Dan hebben we zorg voor het zwakke en het gewonde (vergelijk Ezechiël 34). Veel grote mannen uit het Oude Testament waren schaapherders: Abraham, Izaäk, Jakob, Mozes, David. Zijn wij ook mensen met het hart van een herder? Willen wij de ander dienen? Hebben wij ook zorg voor de zwakken en de zieken? Willen wij zorgdragen voor de kudde van God?

Het brengen van offers
Het bijzondere van de schaapherder ligt niet alleen in de zorg voor de schapen. Bij Abel zien we dat hij ook een offer bracht: één van de eerstelingen van zijn schapen. Niet alleen schaapherders waren voor de Egyptenaren een gruwel (Gen. 46:34) maar ook het offer dat zij aan God brachten (Ex. 8:26). Is het ook de wens van ons hart om offers te brengen aan God? Offers van lof en dank, de vrucht van de lippen van hen die zijn naam belijden! Geestelijke offers die aangenaam zijn voor God. Als we dat willen, dan zijn we ook doortrekkers in deze wereld, dan zijn we pelgrims en vreemdelingen. Dan zijn we schaapherders en offeraars. Het gevolg is dan wel dat we voor de wereld een gruwel zijn.

De afkeer is wederzijds
In Deuteronomium lezen we over dingen die voor God een gruwel zijn (Deut. 7:25; 17:1; 18:12; 32:16). Voor God is het een gruwel als christenen onder één juk gaan met ongelovigen. Als het goed is zijn de dingen van de wereld voor ons een gruwel. Paulus schrijft in Gal. 6:14: Maar ik wil volstrekt niet roemen dan alleen in het kruis van onze Heer Jezus Christus, door Wie voor mij de wereld gekruisigd is en ik voor de wereld. De scheiding tussen ons en de wereld is gemaakt op het kruis. God plaatst het kruis tussen mij en de wereld.

De bekering van Paulus
Toen Paulus tot bekering kwam (Handelingen 9), ging hij voor de wereld verloren en de wereld ging voor hem verloren. Wie was de grote verliezer? Dat was de wereld! Het ging (in het geval van Paulus) niet direkt om grove zonden. Paulus kwam los van de religieuze wereld van het Jodendom. Die wereld verloor een begaafde jongeman, een vervolger van de pas ontstane gemeente, iemand die was opgevoed aan de voeten van Gamaliël. Opeens veranderde alles in het leven van Paulus. Hij zag de Heer Jezus, die hij vervolgde. Hij zag het kruis. Toen was hij voor de wereld dood en de wereld was dood voor hem.

Zijn wij los van de wereld?
Dit is een belangrijke les voor ons, voor mij persoonlijk. De dingen van de wereld hebben (als het goed is) hun waarde voor mij verloren. Zij zijn voor mij een gruwel. En wat de wereld betreft, de wereld moet niets hebben van de christenen. Wanneer we tenminste echte Hebreeën zijn. Vreemdelingen, bijwoners, pelgrims. Toch heeft de wereld nog invloed op ons. Laten we daarom allemaal dicht bij de Heer Jezus blijven.

Wie is hij toch?
(Gen. 43:33,34). De grote machthebber van Egypte, Jozef, wijst de broers een plaats aan in volgorde van hun leeftijd, zodat de mannen elkaar verbaasd aankijken. Dit is iets heel bijzonders. Wie is hij toch, deze machtige man? Hoe weet hij dit? Het is of hij hen kent en doorgrondt. Hebben wij wel eens nagedacht over het bijzondere van de Heer Jezus, van Wie Jozef een prachtig voorbeeld is? De discipelen hebben eens vol verbazing uigeroepen: Wie is toch Deze, dat Hij zelfs de winden en het water gebiedt en zij Hem gehoorzamen? (Luk. 8:25).

Het deel van Benjamin
Benjamin krijgt vijf keer zoveel. Jozef wil ontdekken wat er in de harten van de broers leeft ten opzichte van Benjamin. Zijn zij jaloers op Benjamin, net zoals zij vroeger jaloers op hem waren?

Die vijfmaal grotere portie is ook een bijzondere onderscheiding voor Benjamin. Het brengt een bijzondere gezindheid van de gever tot uitdrukking. We zien iets dergelijks bij Saul en Samuël in 1Sam. 9:24.

Terug naar document-overzicht
Dit artikel wordt u aangeboden door Het BijbelArchief.
Mocht u vragen en/of opmerkingen hebben over dit artikel kunt u contact opnemen met de aanbieder.