De Brief aan de Hebreeën (11)

De Brief aan de Hebreeën
Hoofdstuk 11
H. Smith

10. Het pad van het geloof (Hebreeën 11)

In hoofdstuk 3 worden de gelovigen aangesproken als deelgenoten van de hemelse roeping. Wij zijn geroepen van de aarde tot de hemel. In hoofdstuk 9 zien we dat Christus is ingegaan in het heiligdom, om nu te verschijnen voor het aangezicht van God voor ons. In hoofdstuk 10 zien we dat de gelovige geschikt gemaakt is voor de hemel door het werk van Christus, zodat hij nu, terwijl hij nog op aarde is, in de geest kan ingaan in het heiligdom, binnen het voorhangsel. In dit hoofdstuk zien we het pad dat de gelovige heeft te gaan door deze wereld, op weg naar de hemel. Vanaf het begin tot het eind is dit een pad van geloof. Dit hele hoofdstuk is een prachtige illustratie van de woorden van Habakuk, aangehaald in Hebr. 10:38: ”De rechtvaardige zal op grond van geloof leven”.

Niet aanschouwen, maar geloven
Als we bedenken aan wie deze Brief geschreven is, kunnen we begrijpen dat een heel hoofdstuk nodig was om het grote beginsel op grond waarvan de gelovige leeft, te beschrijven. Voor de Hebreeën was het heel moeilijk dit pad van het geloof te begrijpen, want zij waren opgevoed in een godsdienstig systeem dat vooral te maken had met het zien, het aanschouwen. Het centrum van de Joodse godsdienst was een prachtig versierde tempel. Er werden dieren geofferd door priesters die gekleed waren in prachtige kleding. Al de plechtige handelingen die de priesters verrichtten, gebeurden volgens een voorgeschreven ritueel. Maar dit alles was terzijde gezet door het christendom dat zij aangenomen hadden. Deze gelovigen moesten leren dat in het christendom niet het zien, het aanschouwen, belangrijk is, maar het geloof (1 Kor. 5:7).

Buiten de legerplaats
Bovendien waren de zichtbare dingen van de Joodse godsdienst alleen maar schaduwen van de goede dingen die zouden komen, terwijl de onzichtbare dingen van het christendom het beeld, de werkelijkheid vormen (Hebr. 10:1). De Hebreeën worden opgeroepen buiten de Joodse legerplaats te gaan tot Christus. Want Hij bevindt Zich ook buiten de legerplaats, op de plaats van schande (Hebr. 13:12,13). Voor de Hebreeën bestond het gevaar dat zij weer terug zouden gaan tot binnen de Joodse legerplaats.

Christendom en Jodendom
Deze ernstige vermaningen en waarschuwingen van de apostel moeten ook wij ter harte nemen. Want het christendom waarin wij ons bevinden is als geheel weer teruggekeerd tot de schaduwen. Men heeft het Joodse systeem nagebootst. Men heeft prachtige kerken en kathedralen gebouwd met zichtbare altaren (dit laatste geldt voor de Roomskatholieke en Grieksorthodoxe kerken). Men heeft priesters aangesteld om uitgebreide godsdienstige handelingen te verrichten, die vooral aantrekkelijk zijn voor het vlees van de natuurlijke mens. Maar men spreekt niet over bekering en wedergeboorte. Men heeft de christelijke belijdenis niet helemaal losgelaten door terug te gaan tot het Jodendom, maar men heeft geprobeerd het Jodendom met het christendom te verbinden. Het gevolg daarvan is, dat het christendom de belangrijkste waarheden van de Bijbel heeft losgelaten.

Een korte indeling
In dit geweldige hoofdstuk laten wij de schaduwen achter ons en betreden wij het pad van het geloof. Alleen op dit pad kunnen de werkelijke en belangrijke dingen van God gekend worden en kunnen we ervan genieten. Bovendien zullen we zien dat in alle bedelingen het geloof de belangrijke schakel met God was.

De verzen 1-3 vormen de inleiding. Verder kunnen we dit hoofdstuk indelen in drie gedeelten.

1. (Vers 4-7). Hier wordt gesproken over het geloof als het grote beginsel waardoor wij
    tot God kunnen naderen en aan het komende oordeel kunnen ontkomen.

2. (Vers 8-22). In dit gedeelte zien we voorbeelden van mannen van geloof die door het
    geloof zagen op de toekomstige dingen en daardoor in staat waren als
    vreemdelingen en bijwoners op aarde te leven.

3. (Vers 23-40). Wij zien dat het geloof sterker is dan de macht van de duivel en de
    tegenwoordige wereld met al zijn aantrekkingskracht en met al zijn moeilijkheden.

Inleiding (Vers 1-3).

Wat is het geloof?
(Vers 1). In deze inleiding vinden we de grote beginselen van het geloof. Het eerste vers is eigenlijk geen definitie van het geloof, maar meer een verklaring van het resultaat van het geloof. Het laat ons meer zien wat het geloof doet, dan wat het geloof is. Het geloof is de zekerheid (of de verwezenlijking van) de dingen die men hoopt. Het maakt de dingen die wij hopen tot werkelijkheid voor onze harten. Het geeft ons de overtuiging van dingen die niet zichtbaar zijn. De onzichtbare dingen worden zo werkelijk voor de gelovige alsof ze zichtbaar zijn. ”Nog meer eigenlijk, want wij kunnen ons nog vergissen in de dingen die we zien” (JND).

Een goed getuigenis
(Vers 2). Door het geloof verkregen de ouden een goed getuigenis. En dat verkregen zij niet door hun werken, door hun leven, maar alleen door hun geloof. Zij waren mannen en vrouwen van dezelfde natuur als wij; zij hadden ook hun fouten en gebreken en hun werken waren soms te veroordelen. Toch, ondanks al hun fouten, werd hun leven gekenmerkt door geloof in God. Nadat wij hun getuigenis hebben gehoord, worden we aan het eind van dit hoofdstuk eraan herinnerd dat zij door hun geloof dit goede getuigenis verkregen hebben (vers 39).

Het ontstaan van het heelal
(Vers 3). ”Door het geloof begrijpen wij dat de werelden door het Woord van God bereid zijn”. De natuurlijke mens is een vijand van God. Hij probeert met zijn verstand het ontstaan van het heelal te verklaren, zonder God. Hij wil graag het ontstaan van de wereld vinden in de krachten van de natuur. Het gevolg is, dat hij in de duisternis tast en geen zekerheid vindt in zijn veronderstellingen. De theorieën die door de ene generatie met gejuich worden begroet als het toppunt van wijsheid, worden door een volgende generatie van de hand gewezen als onhoudbare onzin.

De mens houdt zich alleen bezig met de dingen die zichtbaar zijn. Maar God stelt uitdrukkelijk vast, dat wat men ziet niet ontstaan is uit wat zichtbaar is. Door zijn verstand brengt de mens zichzelf in een moeras van elkaar tegensprekende veronderstellingen. Door het geloof begrijpt de gelovige hoe de werelden gemaakt zijn. Wij weten dat de oorsprong van de materie niet de materie is, want de dingen die wij zien zijn niet ontstaan uit dingen die zichtbaar zijn. Het geloof weet dat de werelden ontstaan zijn ”door het Woord van God”.

In deze verzen, die de inleiding vormen van dit hoofdstuk, zien wij drie grote beginselen van het geloof. Ten eerste maakt het geloof de dingen die onzichtbaar zijn voor ons zichtbaar (vers 1). Ten tweede verkregen de ouden door het geloof een goed getuigenis (vers 2). Ten derde doet het geloof ons dingen begrijpen die buiten het voorstellingsvermogen van de natuurlijke mens liggen.

Naderen tot God door het geloof (Vers 4-7).
In deze verzen wordt gesproken over Abel, Henoch en Noach. In het voorbeeld van Abel zien wij dat wij alleen door het geloof tot God kunnen naderen. In het voorbeeld van Henoch zien wij dat het geloof bevrijdt van de dood. In het voorbeeld van Noach zien wij dat het geloof bevrijdt van het oordeel. Door het geloof komt de afzonderlijke gelovige in de juiste verhouding tot God te staan.

Het voorbeeld van Abel
(Vers 4). In Abel zien wij de enige manier waarop een zondaar tot God kan naderen. Abel wist dat hij een zondaar was en dat God een heilig God is, die geen zonde door de vingers kan zien. Hoe kon hij dan rechtvaardig worden voor God? Door het geloof ging hij de enige weg die er is voor een zondaar, die onder het vonnis van de dood staat. Hij kwam tot God op grond van de dood van een onschuldig slachtoffer (Gen. 4:3). Zijn offer aan God spreekt van de Heere Jezus, het Lam van God. Zo verkreeg Abel getuigenis dat hij rechtvaardig was, daar God over zijn gaven getuigenis gaf. God gaf geen getuigenis over het leven van Abel, ook niet over zijn geloof, maar God gaf getuigenis over het offer dat hij in het geloof bracht.

Dit is nog altijd de enige weg waarop een zondaar zegen kan ontvangen. Iemand die gelooft in de Heere Jezus en het grote offer dat Hij gebracht heeft aanneemt, verkrijgt getuigenis dat hij rechtvaardig is. Voor hem gelden de woorden: ”In Hem wordt ieder die gelooft gerechtvaardigd van alles” (Hand. 13:39). Daardoor spreekt Abel nog, nadat hij gestorven is. Hij spreekt van de weg van het geloof waardoor een zondaar zegen kan ontvangen.

Het voorbeeld van Henoch
(Vers 5,6). In Henoch zien wij een ander kenmerk van het geloof. Het geloof bevrijdt van de dood. Over Henoch lezen wij dat hij door het geloof werd weggenomen, opdat hij de dood niet zag. In tegenstelling tot alle gezond verstand en ervaring, verwachtte hij weggenomen te worden zonder de dood te zien. Alleen het geloof kan een gebeurtenis verwachten die nooit tevoren in de geschiedenis van de mensheid heeft plaatsgevonden.

Zo verwachten wij niet de dood, maar de opname van de gemeente. Wij wachten op een gebeurtenis die zijn weerga niet vindt in de geschiedenis van de mensheid. Wij wachten op het geluid van de bazuin en de stem van de Heere, die ons zal roepen om Hem tegemoet te gaan in de lucht. De natuurlijke mens wacht met angst op de dood, waardoor er een einde komt aan zijn bestaan op aarde. Alleen het geloof kan verwachten veranderd te worden, zonder door de dood te gaan.

Het geloof van Henoch
In het verhaal in Genesis lezen wij niets over het geloof van Henoch (Gen. 5:21-24). Wel lezen wij twee keer dat hij wandelde met God. Wij mogen aannemen dat de apostel hierop zinspeelt, als hij zegt dat Henoch vóór zijn wegneming ”getuigenis verkregen heeft dat hij God behaagd had”. Omdat hij dit getuigenis verkregen heeft, moet hij geloof hebben gehad, want zonder geloof is het onmogelijk God te behagen. Wie tot God nadert, moet niet alleen geloven dat God is, maar dat Hij een beloner is van hen die Hem ijverig zoeken.

Het voorbeeld van Noach
(Vers 7). In Noach zien wij een ander kenmerk van het geloof. Het geloof bevrijdt namelijk van het oordeel van God. God had hem gewaarschuwd voor het komende oordeel, toen er uiterlijk nog geen enkel teken te zien was van een komende oordeelsdag. God gaf hem een aanwijzing over de dingen die nog niet gezien werden. Wat de dingen betreft die wel gezien werden, ging alles gewoon door. De Heere Jezus zegt ons dat de mensen in die dagen aten en dronken, trouwden en uithuwelijkten (Matth. 24:38). Toch geloofde de man van het geloof de aanwijzing van God en maakte hij eerbiedig een ark gereed tot behoudenis van zijn huis. Door wat hij in het geloof deed veroordeelde hij de wereld, die het getuigenis van God over het komende oordeel afwees. Zo werd hij een erfgenaam van een lange rij van gelovigen die door hun geloof in het Woord van God rechtvaardig verklaard zijn.

Uitzien naar het toekomstige aardrijk (Vers 8-22)
Met vers 8 begint een nieuw gedeelte. Wij zien in dit gedeelte onder andere, dat Abraham de beloften van God over toekomstige dingen geloofde. Dit geloof gaf hem de kracht om als vreemdeling en bijwoner op aarde te leven. In dit gedeelte komen vijf oudtestamentische gelovigen voor onze aandacht: Abraham, Sara, Izaäk, Jakob en Jozef. Van ieder van hen wordt een bepaald kenmerk van hun geloof genoemd. Maar allen zagen uit naar het toekomstige aardrijk.

De roeping van Abraham
(Vers 8). Abraham is de belangrijkste getuige van het geloof. Hij legde zijn hand op de beloften van God betreffende de toekomstige dingen en daardoor ontving hij de kracht om als vreemdeling op aarde te leven. Hij werd geroepen om te gaan uit het land waar hij woonde, met het oog op een ander land dat hij later zou ontvangen. Als God iemand roept uit deze tegenwoordige wereld, doet Hij dat omdat Hij hem brengen wil in een betere wereld.

Wat Stéfanus zag
Wij willen de lezer eraan herinneren, dat Stéfanus zijn rede voor de Joodse Raad begon met de woorden: ”De God der heerlijkheid verscheen aan onze vader Abraham” (Hand. 7:1). Dit zijn geweldige woorden, maar nog geweldiger zijn de woorden aan het einde van de rede van Stéfanus, waar we lezen (vers 55, 56), dat hij naar de hemel staarde en de heerlijkheid van God zag en Jezus, staande aan Gods rechterhand. Hij zei: ”Ik zie de hemelen geopend en de Zoon des mensen staande aan Gods rechterhand”. Bij de roeping van Abraham lezen we, dat de God der heerlijkheid verschijnt aan een mens op aarde. Vlak voordat Stéfanus, een nieuwtestamentische gelovige, sterft, ziet hij een Mens in de heerlijkheid van God in de hemel.

Met welk doel geroepen?
Omdat de Heere Jezus zijn plaats in de heerlijkheid heeft ingenomen, zien wij duidelijk, wat Abraham vaag zag: Het volle resultaat van de roeping van God. Wij zijn, net als Abraham, geroepen ”naar het voornemen van God” (2 Tim. 1:9). Dit betekent, dat wij geroepen zijn uit deze tegenwoordige wereld om deel te hebben met Christus in de heerlijkheid waar Hij is, om bij Hem te zijn en Hem gelijkvormig te zijn (Fil. 3:14; Rom. 8:29; 2 Thess. 2:14).

”Door het geloof”
In Abraham zien wij niet alleen een voorbeeld van de soevereine roeping van God, maar ook het antwoord van het geloof op deze roeping. Wij lezen dat hij ”uitging zonder te weten waar hij zou komen”. Je land verlaten zonder te weten waar je naar toe gaat, is dwaasheid in het oog van de natuurlijke mens en in strijd met alle gezond verstand en voorzichtigheid. Maar juist door de gehoorzaamheid van Abraham blijkt zijn geloof. Voor het geloof van Abraham was het voldoende, dat hij wist dat God hem had geroepen. God wist wel waarheen Hij Hem zou leiden. Wij willen graag eerst de gevolgen zien van een stap die we in gehoorzaamheid aan het Woord van God willen nemen. Daarom aarzelen we die stap te nemen. Menselijke voorzichtigheid wil graag de gevolgen zien van een stap, in gehoorzamheid aan de Heere genomen. Maar het geloof laat de gevolgen van zo’n stap over aan God.

Wij zijn pelgrims
(Vers 9). Abraham ging niet alleen ”door het geloof” uit zijn land, maar hij wandelde ook ”door het geloof” in het land van de belofte, als in een vreemd land, terwijl hij wachtte op een beter, dat is een hemels vaderland. Daarom heeft hij (met Izaäk en Jakob) als vreemdeling en bijwoner in het land gewoond. Voor hem was het land waar hij woonde een vreemd land. Hij was een pelgrim die in tenten woonde.

Dit is ook de plaats van de christen in onze tijd. Wij zijn geroepen uit deze tegenwoordige boze wereld. Wij zijn nog niet aangekomen op de plaats van onze bestemming: de hemel. Daarom zijn we vreemdelingen in een vreemde wereld en pelgrims die op reis zijn naar een andere wereld.

De stad die de fundamenten heeft
(Vers 10). We zagen eerst dat Abraham ”door het geloof” uitging uit zijn land, vervolgens dat hij ”door het geloof” wandelde in het land van de belofte. In dit vers zien we dat hij uitzag naar de stad die de fundamenten heeft, waarvan God ontwerper en bouwmeester is. Dit vooruitzicht gaf hem de kracht om als pelgrim te leven in het land van de belofte als in een vreemd land. Hij zag uit naar de toekomstige zegen die God voor zijn volk bereid heeft. Rondom hem waren de steden van de mensen die, evenals de steden nu, geen rechtvaardig fundament hebben. Zulke steden zijn tot de ondergang gedoemd. Abraham zag uit naar de stad van God die gefundeerd is op gerechtigheid en die daarom nooit zal ondergaan. Wij weten uit vers 16 en uit Hebr. 12:22 dat deze stad die de fundamenten heeft ”de stad van de levende God is, het hemelse Jeruzalem.

Dwaasheid of wijsheid
Abraham bewandelde het pad van het geloof met het oog gericht op de toekomstige wereld. Voor het natuurlijke verstand is het de grootste dwaasheid, om afstand te nemen van deze tegenwoordige zichtbare wereld, met het oog op een wereld die je nog nooit gezien hebt. Maar het geloof kijkt naar de stad van God: het hemelse Jeruzalem. Was het dwaasheid van Abraham om hiernaar uit te zien? Nee, het was wijsheid! En dat zal voor iedereen duidelijk zijn als deze geweldige stad gezien zal worden in al zijn heerlijkheid en pracht. Deze stad, waarin geen verdriet, geen geween, geen dood en geen nacht zal zijn. Wijs zijn ook zij die in de voetstappen van Abraham wandelen, deze tegenwoordige wereld ontvluchten en als vreemdelingen en bijwoners wandelen op weg naar de stad van God.

De levenmakende kracht van God
(Vers 11,12). In deze verzen zien we dat het geloof niet alleen op God vertrouwt als de moeilijkheden groot zijn, maar dat het geloof ook op God vertrouwt als het natuurlijk gezien onmogelijk is. Abraham vertrouwt op God. Hij weet dat Hij trouw is, en wat Hij beloofd heeft zal laten uitkomen, op zijn manier. God beloont dat geloof door hen een zoon te geven, hoewel zij daar eigenlijk te oud voor waren. God zorgt voor een groot nageslacht van Abraham, maar Hij doet dit op zijn manier, namelijk van één die ”een afgestorvene” was. Zo doet God vaak. Hij voert zijn plannen uit door middel van zwakke mensen, onder omstandigheden die hopeloos schijnen. Waar zwakheid is, geeft Hij kracht, waar dood is, brengt Hij leven. Hij kan een nageslacht geven ”als de sterren van de hemel in menigte en als het zand aan de oever van de zee, dat ontelbaar is”, aan iemand die al afgestorven is. ”Wie roemt, laat hij roemen in de Heere” (1 Kor. 1:31).

Gestorven in geloof
(Vers 13-16). Deze gelovigen leefden niet alleen ”door het geloof”, maar zij zijn ook ”in het geloof” gestorven, zonder de vervulling van de beloften te hebben ontvangen. Zij zijn gestorven, maar God geeft ons in dit gedeelte een prachtige beschrijving van hun leven. Wij weten dat zij in hun leven veel fouten gemaakt hebben, want zij waren mensen van gelijke natuur als wij. En hun fouten zijn in het Oude Testament beschreven tot voorbeelden en waarschuwing voor ons. Maar hier vermeldt God alleen, wat in hun leven de vrucht was van de genade van God. Dit gedeelte kunnen we het grafschrift van God noemen, dat Hij plaatst op het graf van deze aartsvaders. Wat zegt God van hen?

1. ”Zij zagen het in de verte en begroetten het” (vers 13). Zij zagen verder dan de zichtbare dingen. Zij zagen de beloften in de verte en begroetten het. Zij waren ervan overtuigd de toekomstige heerlijkheid te zullen ontvangen. Van harte hebben zij de hoop van de heerlijkheid begroet.

2. Zij beleden dat zij vreemdelingen en bijwoners op de aarde waren” (vers 13). De toekomstige heerlijkheid, die zij van harte begroetten, had een praktisch gevolg in hun leven: zij beleden dat zij vreemdelingen en bijwoners op aarde waren.

3.”Want wie zulke dingen zeggen, tonen duidelijk dat zij een vaderland zoeken” (vers 14). Zij gaven een duidelijk getuigenis van hun belijdenis dat zij vreemdelingen en bijwoners waren op aarde:

4. En als zij terug zouden denken aan dat waaruit zij weggetrokken zijn, zouden zij tijd hebben gehad terug te keren (vers 14). Zij gaven geen gehoor aan de verleiding om terug te keren naar de wereld die zij verlaten hadden. Omdat zij daaraan niet terugdachten, kwamen zij ook niet in de verleiding terug te keren. God heeft ook ons geroepen en ons getrokken uit de tegenwoordige boze eeuw. We merken steeds weer dat de duivel probeert ons terug te brengen naar de wereld. Hij gebruikt daarvoor allerlei middelen: de begeerte van het vlees, de aantrekkelijkheid van de wereld, onze familiebetrekkingen of onze zaken. Abraham beleed duidelijk dat hij een vreemdeling en bijwoner was. Lot beleed duidelijk dat hij een mens volgde. Drie maal lezen we dat hij met Abraham ging. Toen de gelegenheid zich voordeed, greep hij die aan en ging naar de steden in de vlakte, terwijl Abraham verder ging op weg naar de stad van God.

5. ”Maar nu verlangen zij naar een beter, dat is een hemels vaderland” (vers 16). Omdat zij geen gehoor gaven aan de verleiding om terug te keren naar het land dat zij verlaten hadden, konden zij vrij en ongehinderd verder reizen met een verlangen in hun hart naar ”een beter, dat is een hemels vaderland”.

6. ”Daarom schaamt God Zich niet voor hen hun God genoemd te worden” (Vers 16). Voor mensen wier leven gekenmerkt wordt door deze dingen, schaamt God Zich niet hun God genoemd te worden. Toch maakten deze mensen in hun leven grote fouten en waren er dingen waarvoor zij zich schaamden. Maar het beginsel dat hun leven kenmerkte en aan hun wandel richting gaf, was van dien aard dat God Zich niet schaamde dat zij bij Hem hoorden en dat Hij hun God genoemd werd.

7. ”Want Hij heeft voor hen een stad bereid” (vers 16). Voor zulke mensen heeft God een stad bereid. Deze stad is dus al ”bereid”. Wat de vervulling betreft is het nog een ”toekomstige stad” (Hebr. 13:14), maar in de raad van God is deze stad al ”bereid” en daar zagen de aartsvaders naar uit.

Als deze dingen ook ons kenmerken, dan zal God, ondanks onze fouten, onze zwakheid en onze geringheid in de ogen van de wereld, Zich niet schamen onze God genoemd te worden.

Het geloof van Abraham wordt beproefd
(Vers 17-19). In het leven van Abraham zien we nog een ander bewijs van zijn geloof. Het geloof van Abraham is beproefd door de duivel, door hem te verleiden om terug te gaan. De duivel verzoekt mensen om hen te doen zondigen. Maar ook God heeft het geloof van Abraham beproefd. Waarom deed God dat? Niet om hem te doen zondigen, maar om de waarde van zijn geloof aan te tonen. We lezen dat Abraham ”beproefd” werd, toen God hem vroeg zijn enige zoon, die hij liefhad, te offeren. Juist deze zoon, in wie de beloften van God vervuld moesten worden. Het geloof van Abraham doorstond deze beproeving en dit geloof stelde hem in staat zijn zoon te offeren, zoals we in dit gedeelte twee keer lezen. Want ”hij heeft overwogen, dat God machtig was hem zelfs uit de doden op te wekken”.

Het geloof van Izaäk
(Vers 20). ”Door het geloof zegende Izaäk Jakob en Ezau ook aangaande toekomstige dingen”. Izaäk is het volgende voorbeeld van iemand die door het geloof wandelde, in het licht van de toekomst. Hij zegende zijn zonen ”aangaande toekomstige dingen”. We lezen in Gen. 27:27-29,39,40 hoe dit is gebeurd. In dit hoofdstuk lezen we een treurige geschiedenis. Wij zien dat allen fouten maken en we zien weinig van het geloof van Izaäk. Hij liet zich beheersen door zijn eetlust (”wildbraad was naar zijn smaak”) en liet zich leiden door zijn natuur. Hier (in Hebreeën 11) zien we dat God verder ziet dat het uiterlijk. Hier deelt God ons mee dat Izaäk door het geloof zijn zonen zegende aangaande toekomstige dingen.

Het geloof van Jakob
(Vers 21). ”Door het geloof zegende Jakob bij zijn sterven elk van de zonen van Jozef en hij aanbad leunend op het uiteinde van zijn staf”.

Ook Jakob heeft door middel van zijn geloof getuigenis verkregen. Maar God wacht tot zijn sterven, voor Hij melding maakt van zijn daad van geloof, waardoor ook Jakob een plaats krijgt tussen de andere geloofshelden. Als we het leven van Jakob bezien, dan is op hem veel aan te merken. Hij heeft zijn broer van de eerste plaats verdrongen, hij heeft zijn vader bedrogen. Hij moest vluchten uit zijn huis, hij werd een zwerver in een vreemd land. Hij diende een meester die hij bedroog en door wie hij bedrogen werd. Zijn kinderen hebben hem veel verdriet aangedaan en aan het einde van zijn veelbewogen loopbaan was hij een vreemdeling in Egypte. Toch is hij een ware heilige van God en aan het einde van zijn stormachtige leven is er een heldere zonsondergang. We zien zijn geloof, als hij de beide zonen van Jozef, Manasse en Efraïm, zegent. Het zou natuurlijk geweest zijn, als hij de eerste plaats aan Manasse gegeven had, maar hij wist, door het geloof, dat God wilde dat Efraïm de eerste plaats zou krijgen. Daarom legde hij zijn handen kruiseling op de hoofden van beide zonen van Jozef en, ondanks het protest van Jozef, gaf hij de eerste zegen aan Efraïm (Gen. 48:13-22).

Het geloof van Jozef
(Vers 22). ”Door het geloof maakte Jozef bij zijn levenseinde melding van de uittocht van de zonen van Israël en gaf bevel aangaande zijn gebeente”. Tenslotte komt Jozef voor onze aandacht als voorbeeld van het geloof dat ziet naar toekomstige dingen. Wij lezen dat hij bij zijn sterven melding maakte van de uittocht uit Egypte. Wat een macht had hij uitgeoefend in Egypte, wat een geweldige positie had hij ingenomen. Maar toen hij stierf, stond al deze heerlijkheid van de wereld niet meer voor zijn aandacht. In plaats van dat hij terug zag naar de heerlijkheid die hij bezeten had, keek hij vooruit naar de komende heerlijkheid van het volk Israël. Op dat moment zag het er niet naar uit dat Israël Egypte ooit zou verlaten. Zij hadden zich gevestigd in het land Gosen. Wij lezen dat zij grondbezit hadden in het land Egypte (Gen. 47:11) en dat zij vruchtbaar waren en zich snel uitbreidden (Ex. 1:7). Maar het geloof zag, dat Israël verlost zou worden uit Egypte en het beloofde land zou binnengaan. Daarom gaf Jozef door het geloof aanwijzingen met het oog op het vertrek van het volk Israël uit Egypte.

Het geloof overwint de wereld
(Vers 23-40). In de verzen 4-7 van dit hoofdstuk zagen we, dat de gelovige door het geloof tot God nadert, op grond van het offer en dat hij bevrijd wordt van de dood en het oordeel. In de verzen 8-22 zagen we dat de gelovige door het geloof door deze wereld wandelt als een vreemdeling en bijwoner, in het licht van de toekomstige wereld. In het laatste gedeelte van ons hoofdstuk, dat begint met vers 23, zien we dat het geloof de tegenwoordige wereld overwint. In het voorgaande was Abraham het grote voorbeeld van een gelovige die in het geloof uitziet naar de toekomstige wereld, het hemelse land en de stad die fundamenten heeft. In het gedeelte dat nu voor ons ligt is Mozes het grote voorbeeld van een gelovige die door het geloof de wereld overwint.

Het geloof van de ouders
(Vers 23). In verband met de geboorte van Mozes worden we herinnerd aan het geloof van zijn ouders. Door dat geloof waren zij ongehoorzaam aan het gebod van de koning, maar zij overwonnen ook door dat geloof hun vrees. Het is vaak zo, dat de vrees voor mogelijk naderend onheil nog moeilijker te overwinnen is dan het onheil zelf. Het mag ons vreemd toe lijken, wat hen bewoog deze daad van geloof te verrichten: dat was namelijk de schoonheid van hun kind. Zij handelden in geloof ”omdat zij zagen dat het kind mooi was”. Blijkbaar werkte bij hen het geloof door de liefde.

Het geloof van Mozes
(Vers 24). Na iets gehoord te hebben over het geloof van de ouders, willen we ons nu bezighouden met het geloof van Mozes. Bij hem zien we hoe het geloof deze tegenwoordige wereld overwint, met alles wat de wereld te bieden heeft aan rijkdom, eer en aanzien. De ouders overwonnen hun vrees voor de wereld; hun zoon overwon de vriendschap van de wereld. Dit maakt het geloof van Mozes nog treffender. Wij kunnen de vrees voor de wereld overwinnen, maar toch bezwijken voor de gunst, de vriendschap van de wereld.

De rede van Stéfanus
Om de grootte van het geloof van Mozes beter te zien willen we nagaan wat de Schrift nog meer over hem zegt. Stéfanus vertelt ons in zijn rede voor de Joodse Raad meer over Mozes en zijn positie in het land Egypte (Hand. 7:20-22). We lezen hier dat Mozes ”buitengewoon mooi” was, dat hij ”onderwezen werd in alle wijsheid van de Egyptenaren” en dat hij ”machtig was in zijn woorden en werken”. Hier zien we een man met een aantrekkeljk voorkomen, een man die al de kennis van het meest ontwikkelde land van zijn tijd in zich had opgenomen, een man die zijn wijsheid kon toepassen met machtige woorden en die op zijn woorden machtige daden kon laten volgen. Mozes was in alle opzichten geschikt om met glans de hoogste positie in de wereld in te nemen. Bovendien was deze hoge positie binnen zijn bereik, want hij was door adoptie de zoon van de dochter van Farao en kon als zodanig aanspraak maken op de troon.

De weigering van Mozes
We gaan terug naar Hebr. 11:24. Voor Mozes waren de omstandigheden dus heel gunstig in de wereld om promotie te maken. Maar wat deed Mozes ”toen hij groot geworden was”? Toen dus het moment gekomen was om voordeel te hebben van zijn mogelijkheden en zijn positie. Toen keerde hij al deze heerlijkheid van de wereld de rug toe en ”weigerde hij een zoon van Farao’s dochter genoemd te worden”. Hij nam een belangrijke beslissing, een beslissing met verstrekkende gevolgen.

De keuze van Mozes
(Vers 25). Vervolgens lezen we wat hij koos. Ook zijn keuze is even merkwaardig als zijn weigering. In zijn dagen was er een grote groep mensen die de laagste klasse vormde in Egypte. Zij waren ongewenste vreemdelingen en werden behandeld als slaven. Hun leven was bitter door harde slavenarbeid met leem en tichelstenen en door hun werk op het veld onder de verzengende zon (Ex. 1:13,14). Maar ondanks hun lage maatschappelijke positie en hun harde slavenarbeid, waren dit slavenvolk het volk van God. Met deze mensen wilde Mozes zich verbinden. ”Hij gaf er de voorkeur aan met het volk van God slecht behandeld te worden, boven een tijdelijke genieting van de zonde”.

Door het geloof
Als we denken aan de merkwaardige weigering en keuze van Mozes, mogen we ons wel afvragen wat de beweegreden hiervan was. Het wordt ons verteld met één woord: geloof. Door het geloof wees hij de wereld af, door het geloof verkoos hij slecht behandeld te worden met het volk van God. Door het geloof handelde hij in strijd met de natuurlijke gevoelens van een mens en deed hij iets dat tegen elk gezond verstand inging.

Geen menselijke redeneringen
Mozes liet zich niet leiden door menselijke gedachten en redeneringen. Hij had kunnen denken dat de voorzienigheid van God hem op deze belangrijke plaats gebracht had, hij die op het bevel van de koning eigenlijk had moeten sterven. Zijn natuurlijke gevoelens hadden hem duidelijk kunnen maken, dat hij uit dankbaarheid voor zijn weldoenster aan het hof moest blijven. Zijn gezond verstand zou hem hebben kunnen overtuigen, dat hij juist in zo’n hoge positie het belang van zijn arme volksgenoten kon bevorderen.

Maar het geloof ziet op God. Het geloof weet dat omstandigheden, natuurlijke gevoelens en gezond verstand op zichzelf wel belangrijk kunnen zijn, maar dat ze geen geen goede gids of gedragsregel zijn in de weg van het geloof. Wij mogen zeggen dat de voorzienigheid van God Mozes in het paleis van de koning had gebracht, maar dat het geloof hem eruit leidde. Door het geloof weigerde hij in verbinding te blijven met het in zijn tijd belangrijkste volk in de wereld. Hij koos hij de zijde van het meest verachte volk in het land Egypte.

De overlegging in het hart van Mozes
(Vers 26). Als het geloof zo handelt dat moet er een of andere verborgen kracht zijn, een of ander geheim motief, dat het geloof in staat stelt een stap te doen die zo tegenstrijdig is met de natuur van de mens. In vers 24 zagen we de weigering van Mozes. In vers 25 zijn keuze. In vers 26 zien we dat er een overlegging in het hart van Mozes is geweest. Welke keuze moest hij maken? Mozes legde de dingen als het ware op een weegschaal. Aan de ene kant lagen daar de schatten van Egypte, aan de andere kant de smaad van Christus. Wat moest hij kiezen? Hij keek naar de beloning en de balans sloeg door naar de kant van de smaad van Christus. Toen wist hij wat hij moest kiezen. Wat hij moest weigeren. Hij achtte de smaad van Christus grotere rijkdom dan de schatten van Egypte. Voor de wereld is deze overlegging, deze keuze en deze weigering van Mozes dwaasheid.

Alles is vergankelijk
Maar Mozes zag de schatten van Egypte in het licht van God en van de eeuwigheid. Hij zag dat over al de heerlijkheid van deze wereld de schaduw van dood en oordeel ligt. Hij zag dat al het plezier van de wereld van korte duur is en dat al de schatten van Egypte tenslotte eindigen in een graf. Zo was het ook gegaan met Jozef. Hij had ook een belangrijke positie in Egypte gehad. Nooit tevoren had iemand, naast de koning, zo’n macht gehad. Toch eindigde al zijn macht en heerlijkheid in een doodskist. De laatste woorden van Genesis zijn: ”En Jozef stierf ...e n hij werd in een kist gelegd in Egypte”. Zo gaat het met alle macht en heerlijkheid van deze wereld. Alles is vergankelijk, voor een tijd. Alles verdwijnt weer na een bepaalde tijd.

Met Christus verheerlijkt
Met de kinderen van God is het heel anders. In de wereld worden zij gesmaad en slecht behandeld. Maar als wij lijden, dan lijden wij met Christus, dan dragen wij de smaad van Christus. Wij weten dat als wij met Hem lijden, wij ook met Hem verheerlijkt zullen worden (Rom. 8:17). We lazen dat Mozes zag op de beloning. Wij zeggen misschien dat Mozes tijdens zijn leven weinig beloning heeft ontvangen, tenminste niet van het volk. Toch was er voor hem een beloning, ook al tijdens zijn leven. Hij is veertig dagen bij God geweest op de berg. Zijn gezicht straalde toen hij van de berg afkwam. Is dat geen geweldige beloning? Nog een beloning zien we in Matt. 17:1-3. Daar is hij met Elia op de berg van de verheerlijking. Daar ziet hij de Koning in al zijn heerlijkheid. Het gezicht van Christus straalde als de zon en zijn kleren werden wit als het licht. En Mozes en Elia spraken met Hem. Mozes was slecht behandeld, met het volk van God, maar hij was standvastig, want hij zag op Christus ”als de Onzichtbare” (vers 27). Nu is hij met Hem in heerlijkheid. Dit is inderdaad meer waard dan al de schatten van Egypte.

”Voorbeelden voor ons”
Wij weten dat al deze dingen hun overkomen zijn als voorbeelden en beschreven zijn tot waarschuwing voor ons (1Kor. 10:11). Wij kunnen leren van al deze voorbeelden, maar nu in het bijzonder van dit voorbeeld van het geloof van Mozes. Wij moeten ook leren de smaad van Christus grotere rijkdom te achten dan de schatten van deze wereld. Wij mogen ook zien op de beloning in de toekomst, als wij bij de Heere zullen zijn in heerlijkheid. Wij moeten ook standvastig zijn bij alle tegenstand, spot en verachting van de wereld en zien op de Onzichtbare.

”Wij zien Jezus”
Een ander voorbeeld voor ons is Stéfanus. Hij ondervond veel tegenstand en beledigingen van zijn tegenstanders. Maar hij bleef standvastig in zijn lijden. Hij verzette zich niet. Wij lezen in Hand. 7:55: ”Hij echter, vol van de Heilige Geest, staarde naar de hemel en zag de heerlijkheid van God en Jezus, staande aan Gods rechterhand”.

Wij moeten er niet mee tevreden zijn te weten dat Hij ons ziet, maar wij moeten leven in de kracht van het geloof dat Hem ziet. Het is een geweldig iets, te weten dat Hij ons ziet, maar het is ook geweldig door het geloof te wandelen en door het geloof Hem te zien en te wachten op het ogenblik dat wij Hem werkelijk zullen zien zoals Hij is (1Joh. 3:2), ”van aangezicht tot aangezicht” (1Kor. 13:12).

De waarde van het bloed
(Vers 28). We zien in vers 27 dat het geloof Mozes als het ware uittilde boven de vrees voor mensen. In dit vers zien we dat het geloof in hem een heilige vrees voor God bewerkte. Het geloof erkent dat wij zondaars zijn en dat God een heilige God is, die de zonde niet door de vingers kan zien. De Israëlieten waren ook zondaars en hadden net als de Egyptenaren het oordeel verdiend. Hoe konden zij voorkomen dat hun eerstgeborenen gedood werden? God voorzag in een middel om aan het oordeel te ontkomen: het bloed van het lam. God had gezegd: ”Wanneer Ik het bloed zie, dan ga Ik u voorbij” (Ex. 12:13). Het geloof rust niet in de waarde die wij hechten aan het bloed van het Lam, maar in de waarde die God daaraan hecht. Zo lezen we in ons vers: ”Door het geloof heeft hij het Pascha gevierd en het sprenkelen van het bloed, opdat de verderver van de eerstgeborenen hen niet aanraakte”.

Door de Rode Zee
(Vers 29). Door te geloven in de waarde die God hecht aan het bloed, ging in Egypte het oordeel aan Israël voorbij. In dit vers lezen we dat zij ”door het geloof gingen door de Rode Zee als door droog land”. Voor de Egyptenaren was God de Rechter, voor de Israëlieten, bij de Rode Zee, was God de Redder. Toen het volk bang was voor het naderende leger van de Egyptenaren zei Mozes tegen hen: ”Vreest niet, staat vast en ziet het heil des Heeren” (Ex. 14:13). Toen hield God de wateren van de Rode Zee tegen, zodat zijn volk er door kon trekken als door droog land. In Egypte waren zij beveiligd tegen het oordeel door het bloed van het lam. Bij de Rode Zee werden zij verlost van al hun vijanden.

Het Pascha en de Rode Zee
Christus heeft door zijn dood in de eerste plaats voldaan aan de rechtvaardige eisen van een heilige God. Maar door de dood en opstanding van Christus is de gelovige ook gegaan door de dood en het oordeel. Het Pascha is een beeld van Christus die Zichzelf ”vlekkeloos aan God heeft geofferd” (Hebr. 9:14). De Rode Zee is een beeld van de dood van Christus voor ons: ”Christus is overgegeven om onze overtredingen en opgewekt om onze rechtvaardiging” (Rom. 4:25).

Verlost of verloren
De Egyptenaren die ook probeerden door de Rode Zee te gaan, werden verzwolgen. De plaats die Israël de verlossing bracht, bracht de Egyptenaren de dood. Als de natuurlijke mens, zonder geloof, de plaats van de dood ingaat, dan gaat hij ten onder. Nu zijn er ook veel mensen die alleen een uiterlijke belijdenis van het christendom bezitten en die proberen door eigen inspanning behouden te worden en niet door het geloof in het bloed van Christus. Als zulke mensen sterven, gaan zij de ondergang tegemoet, dan zijn zij voor eeuwig verloren.

De muren van Jericho
(Vers 30). Door het geloof werden de Israëlieten gered van het oordeel en verlost uit Egypte. Door het geloof overwonnen zij de tegenstand van de vijand, die hen wilde verhinderen het beloofde land binnen te gaan. ”Door het geloof vielen de muren van Jericho”. Israël heeft Jericho belegerd op een manier zoals nooit tevoren en nooit daarna met een stad gebeurd is. Maar het was niet alleen het feit dat zij zeven dagen lang om de stad trokken, dat de muren van Jericho vielen. De muren van Jericho vielen ”door het geloof”, doordat Israël in geloof het Woord van God gehoorzaamde.

Rachab de hoer
Vers 31). Door het geloof kreeg een vrouw met een slechte reputatie een plaats tussen al deze Oudtestamentische geloofshelden. ”Door het geloof kwam Rachab de hoer niet om met de ongelovigen”. Als hoer verdiende zij de veroordeling van mensen. Maar door het geloof kreeg zij een plaats temidden van deze grote wolk van getuigen die een goed getuigenis kregen van God.

Nog enkele namen
(Vers 32). De namen van Gideon, Barak, Simson, Jefta, David en Samuël voltooien de lijst van geloofsmensen. Men heeft wel eens opgemerkt dat deze namen niet in een historische volgorde staan. In de geschiedenis leefde Barak voor Gideon, Jefta voor Simson en Samuël voor David. Misschien mogen we zeggen dat in de dagen van de richteren het geloof van Gideon groter was dat het geloof van Barak en dat het geloof van Simson groter was dan het geloof van Jefta. Misschien staat David bij de richters omdat hij ook een bestuurder was en wordt Samuël het laatst genoemd, om hem te verbinden met de profeten die na de koningen kwamen.

De kracht van het geloof
(Vers 33,34). In de laatste verzen van dit hoofdstuk wijst de apostel op nog meer geloofsdaden, om nog enkele eigenschappen van het geloof naar voren te brengen. Eerst wijst hij op gebeurtenissen die de nadruk leggen op de kracht van het geloof, waardoor koninkrijken omvergeworpen en legers op de vlucht gedreven werden. Dat is een geloof dat sterk is in zwakte, dat sterk is in de oorlog, dat triomfeert over de krachten van het vuur en dat leeuwenmuilen toestopt, dat zelfs de overwinning behaalt over de dood.

De volharding van het geloof
(Vers 35,36). Vervolgens wijst de apostel op de volharding van het geloof. Wij lezen van anderen die gefolterd werden zonder de verlossing aan te nemen, opdat zij een betere opstanding verkregen. Weer anderen ondergingen de beproeving van bespottingen en geselingen; ja zelfs van boeien en gevangenschap.

Het lijden en de schande van het geloof
(Vers 37,38). Ten derde spreekt hij in het bijzonder over het lijden van het geloof. ”Zij werden gestenigd, in stukken gezaagd, verzocht, met het zwaard vermoord ...”. Tenslotte zien wij de schande van het geloof. De wereld joeg de geloofsmensen uit hun midden weg en behandelde hen als verachtelijke verschoppelingen. De gelovigen werden zwervers op aarde. Door zo’n behandeling van deze waardige Godsmensen liet de wereld zien dat zij zelf onwaardig was. Door deze geloofshelden te veroordelen, veroordeelde de wereld zichzelf.

(Vers 39, 40). Wij zagen in het voorgaande de kracht, de volharding, het lijden en de schande van het geloof. Ondanks al deze eigenschappen van het geloof ontvingen de geloofshelden in hun dagen niet de beloofde zegeningen. In het verleden leefden zij door het geloof, in het heden hebben zij een goed getuigenis, in de toekomst zullen zij de beloning ontvangen, namelijk de beloofde zegeningen. Groot zullen de zegeningen zijn van deze Oudtestamentische gelovigen. Toch heeft God voor de christen van deze tijd ”iets beters” bereid. Als God zijn plan volbracht zal hebben en de Gemeente zal opnemen, zullen de Oudtestamentische heiligen samen met de Gemeente de volheid van zegen ontvangen. Zij wachten en wij wachten op de dag van de opstanding, om tot volmaaktheid te komen.

(c) copyright Uit het Woord der Waarheid, Winschoten, mei ’88
Met toestemming overgenomen voor electronische distributie door Bijbelstudie-BBS

Terug naar document-overzicht
Dit artikel wordt u aangeboden door Het BijbelArchief.
Mocht u vragen en/of opmerkingen hebben over dit artikel kunt u contact opnemen met de aanbieder.