De profeet Jona - Deel 1

DE PROFEET JONA

R. Been (Sr.)

 

INLEIDING:

 

Historiciteit van Jona.

 

Het kleine boek Jona is een eigen­aardig profetisch boek. ‑ Heel anders dan de overige boeken van de oud‑testamentische profeten. ­Regel is, dat wij de geschiedenis van de profeten zelf niet in hun boeken vinden; wij lezen alleen wat zij van God ontvangen hadden om aan anderen te prediken. ‑ Wel ontmoeten wij in hun profetieën soms enkele bijzonderheden omtrent de profeten, bijv. tot welke stand zij behoorden, omtrent hun leeftijd en arbeid, beroep, of zij al dan niet gehuwd waren, enz. Maar hun geschiedenis vinden wij niet.  De aandacht moet geheel vallen op de boodschap, die zij brachten.

 

In het boek Jona vinden wij wél geschiedenis.  Niet die van zijn gehele leven, maar van een periode, die verband hield met zijn dienst in een bepaald geval. ‑ En toch is dit boek geen geschiedkundig, maar een profetisch geschrift in de serie van de twaalf boeken der z.g. ’kleine’ profeten, omdat de ge­schiedenis van Jona één profetie is,door de persoon van Jona voorge­steld.

 

Dit brengt met zich mede, dat Jona geen legendarische persoon en zijn boek geen dichterlijke fantasie is, maar dat deze Jona werkelijk heeftbestaan, en zijn gedeeltelijke ge­schiedenis zó heeft plaats gevonden, als ons in zijn boek medegedeeld wordt.

 

En als hiertegen aangevoerd wordt, of al die wonderlijke en vreemde dingen, in werkelijkheid wel plaats gevonden hebben, en dat wij hier hebben te denken aan een allego­rische voorstelling, gegrond op een mythe, met het doel wijze lessen te geven, dan antwoorden wij, dat de God van Jona een God is, Die wonderen doet, voor Wie niets onmogelijk is.  De dingen in dit boek vermeld zijn voor mensen wel wonderlijk en vreemd, maar niet bij God.

 

Er is daarom minder geloof nodig om het eenvoudige Bijbelverhaal aan te nemen, dan om de hypothesen te aanvaarden, die ten doel hebben aan de Bijbel zijn bovennatuurlijke kracht te ontnemen.

 

In Jona 1 : 1 wordt de profeet aangeduid als: Jona, de zoon van Amittaï.  In het boek Koningen vinden wij dezelfde Jona genoemd, maar dan nog met de toevoeging: ’de profeet, die van Gath ‑ héfer was.’ 2 Kon. 14: 25 Van hem wordt daar gezegd, dat hij als profeet onder de tien stammen, een herstel van Israël had geprofeteerd.  Jehova zou Zich nog ontfermen over het volk, dat geen helper had.  Onder de regering van de koning

Jerobeam II is dat herstel van het tienstammenrijk ook werkelijk ge­komen.  Het moet voor deze Jona een aangenaam iets geweest zijn, om het herstel van het door hem geliefde volk te kunnen aankondigen.  Maar deze medede­ling in het tweede boek der Koningen bewijst tevens, dat Jonaeen werkelijke, een bestaande profeet is geweest.

 

Maar het belangrijkste bewijs is, dat de Heer Jezus Zelf meer dan eens over Jona gesproken heeft, alsover een persoon, die eens bestaanheeft, en zulks naar aanleiding van wat over hem geschreven staat in het boek Jona.  Op drie plaatsen in de Evangeliën vinden wij zinspe­lingen op wat met Jona plaats vond, zoals dit in het boek Jona beschreven wordt, Matth. 12:38‑41;16:4; Luk. 11: 29‑32.  En dan blijkt het duidelijk, dat de twee belangrijkste voorvallen uit het boek Jona, die juist steeds maar weer door het ongeloof in twijfel getrokken worden, door de Heer Jezus bevestigd worden, n.l.: ten eerste, dat hij in de buik van de grote vis geweest is.  En ten tweede: dat hij daarna naar Ninevé is gegaan, om daar te prediken.

 

De Heer heeft geen enkel woord over de ontrouw van Jona gesproken.   Jona, in zijngeschiedenis, was een teken, want hij stond als het ware uit de doden op. En zijn latere prediking in de grote stad Ninevé had het beoogde gevolg, want de stad bekeerde zich op Jona’s prediking van naderend oordeel.  De Heer gebruikt deze beide feiten om aan te tonen, hoe goddeloos de priesters en het volk in Zijn dagen waren. ‑ Heidenen, die niet met God in betrekking stonden, luisterden naar de oordeels ‑ prediking van Jona.  De Joden, die wél met God in verbin­ding waren, wilden niet luisteren naar Hem, Die van genade sprak.

 

Waar nu Christus het boek Jona geheel als het woord van God aan­haalt, als gezaghebbend tegenover de Joden, en juist spreekt over Jona in de vis, zullen mensen het dan wagen de werkelijkheid van deze feiten te betwijfelen, te ontkennen? Hij, die dat doet, maakt Christus tot een leugenaar, hij zal zich daar­voor eens hebben te verantwoorden voor de Rechterstoel.

 

Jona als profeet.

 

Wij kunnen gerust aannemen, dat Jona zelf de schrijver van dit boek is geweest.  ’Het woord des Heren geschiedde tot Jona,’ zegt vers 1 van het eerste hoofdstuk.  Hijzelf heeft, als profeet, de gedachten geschreven, die hem, ook in de vis, vervulden, gedachten, hem door de Heilige Geest ingegeven, en die voor alle volgende eeuwen neerge­legd in dit boek. ‑ Evenals David in enkele van zijn psalmen, heeft ook Jona zijn fouten, gebreken en verkeerde gezindheid niet wegge­laten.  Treffend is het, hoe hij, de man die telkens God tegensprak, aan het slot van zijn boek het laatste woord aan God laat. ‑ Zijn zwijgen daar is sprekend.

 

Voor zover ons bekend is, is Jonade enige profeet, die van Godswegeeen bepaalde zending onder deheidenen heeft moeten volbrengen. ‑ Alle andere profeten werkten onder Juda of Israël, gingen soms wel voor een enkele persoon over de grenzen van het land, of werkten in de vreemde ten behoeve van Israël, zoals bijv.  Daniël, maar hun zending gold toch niet de heidenen. Maar Jona wordt door God uitge­zonden naar een grote heidense stad, om die het oordeel des Heren aan te zeggen, met het doel, dat de stad zich zou bekeren van haar boze werken, opdat haar dan vergeving geschonken zou kunnen worden.  Dat heeft Jona van te voren ook reeds begrepen.

Eigenlijk was dit dus een blijde boodschap voor Ninevé.  En Ninevé

 

was de hoofdstad van het grote Assyrische rijk, de latere doods­vijand van Israël, naar welk rijk later ook de tien stammen gevanke­lijk weggevoerd zijn.  Ook in de toe­komst zal de profetische Assyriër, de koning van het noorden, de grote vijand zijn.

 

Al wat met Jona is geschied isprofetie, en wel in tweeërlei opzicht: 1 ten aanzien van het Israëlietische volk;

2 ten aanzien van Christus.

 

Denken we eerst aan de profetie van Israël.  Op de grote verzoendag wordt nog altijd het boek Jona door de Joden gelezen. ‑ Een gelovige vroeg eens aan een rabbijn waarom zij dit nog steeds deden.  Zacht antwoordde de man met deze erkenning: Jona? dat zijn wij. ­Beter dan de hedendaagse

Bijbel‑critici, begreep deze rabbi, dat Jona in zijn geschiedenis een beeld is van die van het Joodse volk.

 

In wat er met Jona is geschied heeft God Israël willen voorstellen. Dat uitverkoren volk, dat onder en voor de heidense volken een zegen had moeten wezen.  Het woord des Heren is tot dit bevoorrechte volk gekomen, het had naar dit woord moeten wandelen, opdat de hei­dense volken hierdoor zouden worden aangetrokken, en een zegen zouden verkrijgen.  Maar Israël heeft dit niet gedaan, integendeel. Door hun zonden en boosheid is de naam des Heren onder de volken gelasterd.  Het heeft in hoogmoed tegenover de volken gestaan, de heidenen als honden beschouwd. De gedachte, dat God aan heidenen genade zou bewijzen, hen vergeving van zonden zou schenken, was voor Israël, evenals voor Jona, onverdragelijk, een grote ergernis.  Bij de beschouwing van het boek Jona spreken wij verder over de profetie ten aanzien van Israel.

 

Als wij nu dit kleine boek nagaan, en zien wat voor profetie het bevat in betrekking tot Christus, dan valt allereerst onze aandacht op de vele verschillen tussen Hem en Jona. Het is wel waar, dat Jona profetisch een voorbeeld is van Christus, de Heer Jezus Zelf heeft Zijn:’ wantzoals Jona ... zozal de Zoon des mensen...’ uitgesproken, maar er is een groot onderscheid tussen de Heer en Jona.

 

De Heer was trouw.  Hij kwam om de wil van God te doen en heeft die wil ook in alles en volmaakt gedaan.  Maar toch is Hij in het graf terecht gekomen, drie dagen en drie nachten daarin vertoefd. ‑ Jona deed de wil van God niet, kwam daardoor in het ’graf’ in de grote vis.

 

De Heer had een boodschap van genade, Jona van oordeel De Heer  dorstte naar het heil van het ver­lorene, Jona was onwillig, omdat hij de zegening van heidenen wildeverhinderen.

 

De Heer sliep rustig te midden van een zware storm, die echter aan de Heer van de schepping geen kwaad doen kan.  Jona sliep, maar het was de slaap van een verharde, van een hardslapende.  Als hij wakker wordt erkent hij zich als schuldig.

 

Jezus heeft Zich geofferd voor anderen.  Zelf was Hij geheel on­schuldig. ‑ Jona heeft zichzelf over­gegeven, maar het was om eigen schuld.

Vrijwillig begaf de Heer Zich onder de toorn van God over de zonde, terwille; in de plaats van anderen.  Jona kwam onder die toorn wegenseigen zonde.

 

Er zijn nog meer verschil‑punten. Maar genoeg! Toch is er ook deze  overeenkomst.‑ de ’zee’ van Gods verbolgenheid is gestild geworden in de drie uren van duisternis op het kruis. ‑ De oude wereldzee is stil geworden, toen Jona overboord werd geworpen.  Voor het overige is het moeilijk overeenkomsten aan te wijzen, daar er tussen gehoorzaam­heid en ongehoorzaamheid meer verschilpunten dan overeenkom­sten zijn.

 

’Zie meer dan Jona is hier, ’ zo heeft de Heer eens rustig gezegd. ‑Jona is niet meer dan een schaduw, Jezus is de werkelijkheid. ‑ In hoogmoed wilde de mens eens als God zijn. ‑ In Jezus werd God mens. ‑ De mens verhief zich, Jezus ging de weg van de zelfvernedering.

Terug naar document-overzicht
Dit artikel wordt u aangeboden door Het BijbelArchief.
Mocht u vragen en/of opmerkingen hebben over dit artikel kunt u contact opnemen met de aanbieder.