Daniël 04

Daniël
Hoofdstuk 4
W. Kelly

Hoofdstuk 4
Het begin van het wereldrijk van de volken is een voorafschaduwing van het eind van dat rijk in de toekomst. Zoals er toen bevrijding kwam door de macht van God, zo zal dat in de toekomst ook gebeuren; een bevrijding speciaal in verbinding met de getrouwen van Israël, de Joden. Ik bedoel niet de Joden in hun tegenwoordige toestand. Nu zijn zij als volk terzijde gesteld. Maar dit zal niet altijd zo blijven. De tijd komt dat het zaad van Abraham zich tot God zal bekeren en de Messias zal aannemen, zoals door de profeten is voorspeld. God zal met de getrouwen zijn, die er in die dagen gevonden worden. Voordat die tijd aanbreekt, zal er een belangrijke verandering plaatsvinden in de wereldgeschiedenis. God zal ”hen die niet van de wereld zijn”, eerst uit de wereld wegnemen: de Gemeente zal worden opgenomen. De Heere Jezus komt spoedig!

Direkt en indirekt Godsbestuur
Zoals wij weten, was er een tijd in de wereldgeschiedenis, dat God een direkt bestuur uitoefende over Israël. Zelfs hun oorlogen heetten de oorlogen van Jahweh en hun nederlagen, hongersnoden, enz. werden door Hem gezonden als straf voor bepaald kwaad dat bij Zijn volk gevonden werd, waarvoor Hij hen moest straffen. In de tegenwoordige tijd is het werk van God niet direkt verbonden met de voortgang van de wereld. Haar tijden van vooruitgang en achteruitgang zijn niet de uitdrukking van Zijn wil, hoewel Hij hen in voorzienigheid altijd bestuurt. Terwijl het waar blijft, dat er geen oorlog of leed van enige aard is, dat buiten God om gebeurt en dat alles uitdrukkelijk onder Zijn soeverein bestuur valt, is dat toch nog geen direkt Godsbestuur. In de tegenwoordige tijd kan niet gezegd worden, dat een bepaalde oorlog naar het Woord van God is, of dat een hongersnood een kastijding is voor een of ander kwaad. Zolang Israël de natie was waarin God Zijn wegen met de aarde openbaarde, kwamen overwinningen en nederlagen, vreugde en leed, direkt van Hem. Maar vanaf de tijd, dat God Zijn volk Israël opgaf, is er alleen maar indirekt bestuur geweest over deze aarde.

De roeping van de Gemeente
Daar komt nog iets bij. Toen Christus door Israël verworpen werd, verloor het volk daardoor de mogelijkheid om te worden hersteld als het belangrijkste volk op aarde. God maakte hiervan gebruik, zo mogen wij zeggen, om iets anders in te voeren, namelijk de roeping van de Gemeente. Ook werd de Heilige Geest van de hemel gezonden om aan de harten te werken, in het midden van de Gemeente te wonen en mensen te dopen tot één lichaam, het Lichaam van Christus, waarvan het Hoofd in de hemel is.

Het oordeel van verblinding
Daarom heeft God nu ook geen bijzondere relatie met de Joden. Hij laat Zich met hen niet meer in dan met andere volken. Er ligt een oordeel van verblinding over hen. Ze waren van tevoren blind. Het lag niet aan God dat ze Christus afwezen. In die zin maakt Hij nooit iemand blind. Alleen de zonde verblindt. Maar als de mensen het licht van God afwijzen en hardnekkig ieder getuigenis van Hem verwerpen, geeft Hij de mens soms over aan volslagen duisternis. Het volk Israël is nu ook verblind door Gods oordeel. Maar terwijl dit het geval is met de grote massa van dit volk, is het niet zo met allen. Er zal altijd een overblijfsel uit Israël zijn. Het is inderdaad de enige natie van wie dit gezegd kan worden. De enige natie die God nooit helemaal en voor altijd heeft opgegeven.

De band met Israël hersteld
Ook andere naties kunnen God kennen. Hij beproeft hen in Zijn opmerkelijke genade een tijdlang. God heeft onze westerse landen wonderbaar gezegend. Hij heeft de mensen Zijn Woord vrijelijk gegeven en veel andere voorrechten daarbij. Maar dit houdt van Gods kant geen verplichting in om onze landen altijd te blijven zegenen. Integendeel. Als de mensen zich van de waarheid afkeren en aan afgoderij de voorkeur geven, zal God hen zeker opgeven. De westerse landen zullen vallen onder de misleiding, die straks over de wereld zal komen. Wij staan vlak voor die tijd. Terwijl God in deze tijd bezig is met het bijeenverzamelen van de Gemeente uit alle volken, kan er geen enkele speciale band met Israël zijn. Hij zal hen nu niet als Zijn volk aanwijzen en hen bevrijden uit al hun benauwdheden. Maar wanneer het God behaagt de Gemeente weg te nemen, zal Israël opnieuw naar voren komen. In die dag, als hun harten door de Geest van God zullen worden aangeraakt, zal de bevrijding komen, waarvan wij een voorbeeld zagen aan het eind van hoofdstuk drie.

Een indruk van voorbijgaande aard
Bij die gelegenheid was de koning zo onder de indruk, dat hij bevel gaf, als verordening in zijn rijk, dat de God van Sadrach, Mesach en Abednego moest worden geëerd. Iedereen die een lastering zou spreken tegen die God, zou in stukken gehouwen worden en zijn huis zou tot een puinhoop gemaakt worden. Dit bevel en ook de speciale eer die in hoofdstuk twee aan Daniel gebracht moest worden, was maar van zeer korte duur. Het was louter een voorbijgaand gevoel, dat geleidelijk uit de gedachten van de koning verdween, zoals een morgenwolk aan de hemel.

Niet veranderd
Nebukadnezar vertelt in hoofdstuk vier zelf hoe weinig de wegen van God zijn hart hadden geraakt. Hij was maar een ogenblik geraakt geweest door de openbaring van Gods wijsheid en macht. Het is gemakkelijk om eer te bewijzen aan een profeet en om de onderdanen van zijn rijk te dwingen om de God te eren die als geen ander kon verlossen. Maar hoe was het met hemzelf? ”Ik, Nebukadnezar, gerust zijnde in mijn huis, en in goede welstand in mijn paleis” (vers 4). Uit zijn eigen verhaal wordt duidelijk dat Nebukadnezar in de grond der zaak nog dezelfde man was, hoewel hij vertelt van de genade aan hem betoond en de wonderbaarlijke gebeurtenissen van de voorafgaande hoofdstukken. Maar er was geen werkelijke verandering in zijn ziel gekomen. Zijn hart was niet tot God gebracht. Hij was rustig in zijn huis en in goede welstand in zijn paleis. Evenals bij de mens van de wereld, versterkte alles wat God hem in handen had gegeven alleen maar zijn trots en zelfingenomenheid.

Een nieuwe waarschuwing
In deze toestand zond God hem een nieuwe waarschuwing: ”Ik zag een droom, die mij vervaarde, en de gedachten, die ik op mijn bed had, en de gezichten van mijn hoofd verbijsterden mij” (vers 5). Daarom gaf hij een bevel om alle wijzen van Babel tot hem te brengen, opdat zij de uitlegging van de droom bekend zouden maken. Het was weer tevergeefs. Zij kwamen en hij vertelde de droom. ”Maar zij maakten mij zijn uitlegging niet bekend” (vers 7). ”Totdat ten laatste Daniël voor mij inkwam, wiens naam Beltsazar is, naar de naam van mijn god” (vers 8). Tot hem sprak de koning: ”Beltsazar, gij overste der tovenaars, daar ik weet, dat de geest der heilige goden in u is en geen verborgenheid u zwaar is, zo zeg de gezichten van mijn droom die ik gezien heb, te weten zijn uitlegging” (vers 9). Nebukadnezar mag dan in heidense stijl tot Daniël spreken en de wijsheid van de allerhoogste God in hem toeschrijven aan zijn eigen goden, toch erkent hij, dat er iets speciaals, iets bijzonders, in Daniël is.

Daniël is verbijsterd
Toen Daniël de droom hoorde, was hij ongeveer een uur lang verbijsterd en zijn gedachten verontrustten hem. Wij moeten dit gezicht niet beperken tot de geschiedenis van Nebukadnezar alleen. In hoofdstuk twee was Nebukadnezar het hoofd van goud, in dit hoofdstuk is hij de boom. Maar in hoofdstuk twee stelde het gouden hoofd niet de koning voor, maar zijn rijk. Wat waar was voor koning Nebukadnezar, was karakteristiek voor het hele heidense rijk. Zo ook in dit hoofdstuk. Daniël gevoelde leed en afgrijzen, bij het zien van wat Nebukadnezar te wachten stond. Het visioen kondigde ook duidelijk de afloop aan van het nieuwe systeem dat de God van de hemel had opgericht. Maar laten wij verder gaan met ons hoofdstuk. Daniël legt het visioen uit. ”Mijn heer” zegt hij, ”de droom wedervare uw haters, en zijn uitlegging uw tegenpartijders. De boom die gij gezien hebt, die groot en sterk geworden was, en welks hoogte tot aan de hemel reikte, en die over het ganse aardrijk gezien werd, en wiens loof schoon, en wiens vruchten vele waren, en waar spijs aan was voor allen, onder wie het gedierte des velds woonde, en in wiens takken de vogelen des hemels nestelden; dat zijt gij, o koning! die groot en sterk zijt geworden...” (vers 19-22).

God is getrouw
Zowel de Psalmen als de Profeten gebruiken het beeld van een boom om de door God aan Israël en aan andere mensen aangewezen positie aan te duiden. Zo is de wijnstok in Psalm 80 duidelijk een beeld van wat Israël had behoren te zijn naar Gods bedoeling. Maar Israël heeft volkomen gefaald. Dit zien wij ook in Jeremia 2; Ezechiël 15 en andere plaatsen. Gods plannen lijken te mislukken. Maar Hij geeft het nooit op. Hij kan berouw hebben over de schepping. Overal waar niet alleen het werk van Zijn hand gevonden wordt, maar ook de vrucht van de werking van Zijn hart, Zijn voornemen, daar geeft God het niet op. Waar Hij enkel tot aanzijn roept wat tevoren niet bestond, daar kan verandering in komen. Maar er is geen verandering, daar waar God Zijn liefde op iemand richt en bepaalde passende gaven geeft. ”De genadegaven en de roeping van God zijn onberouwelijk” (Rom. 11:29). Dit is een heel belangrijke zaak. God is getrouw. Als ik in de trouw van God geloof, wat mijn persoonlijk leven betreft, waarom zou ik niet in de trouw van God geloven, wat Israël betreft? Is Hij ooit van Zijn voornemen afgeweken of heeft Hij ooit Zijn gaven teruggenomen? Zo niet, dan zal God, hoe de schijn ook mag zijn, Zijn trouw en genade tot het einde toe bevestigen.

Het voorbeeld van de cederboom
Het voorbeeld van de cederboom uit Ezech. 31:3 kan ons helpen om te illustreren wat wij in Daniël zien. ”Zie, Assur was een ceder op de Libanon, schoon van takken, schaduwachtig van loof, en hoog van stam, en zijn top was tussen dichte takken”. En verderop: ”De cederen in Gods hof verduisterden hem niet” (vers 8). Hier gaat het om de andere machten in de wereld. ”De cypressen waren niet te vergelijken met zijn twijgen ...”. Deze aanhalingen uit de Schrift laten ons zien dat de boom in de Schrift wordt gebruikt als symbool van vruchtdragen of van een plaats van hoge waardigheid en belangrijkheid.

De gelijkenissen over het koninkrijk der hemelen
In het Nieuwe Testament wordt het beeld uitgebreid. Daar zien wij een macht die een tijd lang Israël vervangt. Mattheüs 13 toont ons dat de bedeling van het koninkrijk der hemelen in één van haar fasen wordt vergeleken met een boom die opschiet. De Heere ontvouwt daar de geschiedenis van het belijdende christendom. In Mattheüs 12 heeft Hij het oordeel over Israël uitgesproken. De laatste toestand van dit volk zou erger zijn dan de eerste. Dat was de toestand van het boze geslacht dat de Heere Jezus ter dood zou brengen, voordat God Zijn volk oordeelt. Vervolgens wendt de Heere zich tot het christendom. In de gelijkenis van het mosterdzaad zien wij dat wat in het begin klein was, uitgroeit tot een geweldige zaak op aarde. Het kleine mosterdzaad wordt een grote boom. De boom als symbool wijst dus heen naar grootheid op aarde. Het kan de grootheid van een individu zijn, als uitdrukking van macht, zoals bij Nebukadnezar; de grootheid van een volk dat andere volken overheerst, of de grootheid van een religieus systeem zoals in Mattheüs 13.

In Daniël 4 wordt met de boom duidelijk een aardse macht bedoeld. Deze boom wordt door de mensen bewonderd. Alles wat het hart bevredigt is daar te vinden. Haar magnifieke afmetingen, de schoonheid van haar takken en bladeren, de overvloed en de heerlijkheid van haar vruchten, de aangename schaduw waaronder al de schepselen, de dieren van het veld en de vogels van de hemel, bescherming vinden. Dit alles en nog meer wordt erin gevonden. Zo dachten de mensen ook over die boom.

Het oordeel wordt aangekondigd
Wat is het oordeel van God? ”Dat nu de koning een wachter, namelijk een heilige gezien heeft, van de hemel afkomende, die zeide: Houwt deze boom af en verderft hem; doch laat de stam met zijn wortels in de aarde” (vers 23). Het gaat dus om een tijdelijke verderving. Er is in Gods gedachten niet zoiets als een totale vernietiging. Er moeten middelen gebruikt worden om de boom in leven te houden. ”Doch laat de stam met zijn wortels in de aarde, en met een ijzeren en koperen band in het tedere gras van het veld, en in de dauw des hemels natgemaakt worden, en dat zijn deel zij met het gedierte des velds, totdat er zeven tijden over hem voorbijgaan. Dit is de uitlegging, o koning! en dit is een besluit van de Allerhoogste, dat over mijn heer, de koning, komen zal” (vers 23,24). En dan geeft Daniël de persoonlijke toepassing op Nebukadnezar. De koning werd gewaarschuwd voor wat hem overkomen zou. Hij zou uit de mensen worden verdreven en hij zou verkeren bij de dieren van het veld. ”Men zal u het kruid, als de ossen te eten geven; en gij zult van de dauw des hemels natgemaakt worden, en er zullen zeven tijden over u voorbijgaan, totdat gij bekent, dat de Allerhoogste heerschappij heeft over de koningkrijken der mensen en ze geeft aan wie Hij wil” (vers 25). Deze toestand zou voor een bepaalde tijd zijn. ”Totdat gij bekent ...”.

De macht van God
Wij hoeven niet lang bij deze geschiedenis stil te staan. Geen gelovige met een eenvoudig hart, zal geneigd zijn hierover moeilijkheden op te werpen. Anderen hebben dit wel gedaan en het gedeelte uitgelegd als een loutere waanvoorstelling in de gedachten van de koning. Het Woord bevestigt, dat koning Nebukadnezar door Gods macht vernederd werd tot een dierlijke toestand. Wij erkennen dat God de natuurwetten opzij kan zetten. Hij deed dat door sommigen ongedeerd in de vurige oven te laten wandelen. Een ander bewaarde Hij in de leeuwenkuil. Wij voelen wel dat het alleen een kwestie van Zijn wil en Zijn woord is, dat Nebukadnezar in deze verschrikkelijke vernedering werd gebracht. Hij werd weggejaagd onder de dieren van het veld en at gras als de runderen. Wie het ene gelooft moet ook het andere geloven. Alleen Gods macht kan zo werken, Gods macht is de waarborg voor alles.

Wij hebben in dit gedeelte ook een beeld van de macht van de volken, van hun zelfingenomenheid en van het oordeel van God over hen. Ik denk dat Nebukadnezar ons laat zien, wat de algemene tendens bij die volken is, die macht bezitten, een macht die hen door God gegeven is. De koning wil zichzelf bewonderen en verhogen, door al de grootheid die God hem geschonken had, aan eigen verdienste toe te schrijven. Dan wordt hem duidelijk het oordeel aangekondigd, dat over hem zou komen.

Het oordeel komt
Daar op deze waarschuwing geen acht werd geslagen, volgt: ”Dit alles overkwam de koning Nebukadnezar. Want op het einde van twaalf maanden, toen hij op het koninklijk paleis van Babel wandelde, sprak de koning, en zeide: Is dit niet het grote Babel, dat ik gebouwd heb tot een huis van het koninkrijk, door de sterkte van mijn macht, en ter ere van mijn heerlijkheid? Dit woord nog zijnde in de mond van de koning, viel er een stem uit de hemel: U, o koning Nebukadnezar! wordt gezegd: Het koningkrijk is van u gegaan” (vers 28-31).

Macht wordt vaak misbruikt
Precies zo hebben de machtigen van de volken altijd gehandeld met betrekking tot God. Ik spreek nu niet over individuele personen die van tijd tot tijd opstaan. Vrome personen kunnen in de positie zijn geweest die ook door Nebukadnezar werd bekleed en hun macht op de juiste wijze gebruikt hebben. Maar in het algemeen hebben zijn opvolgers vanaf die dag tot nu toe, hun heerschappij over de wereld hoofdzakelijk voor zichzelf gebruikt.

Het christendom wordt staatsgodsdienst
Ik zeg dit niet in een gevoel van minachting voor deze machten. Ik stel alleen de feiten vast. De heersers over de volken waren vele eeuwen voor en na Christus heidenen. Toen het christendom door Constantijn werd aangenomen en vervolgens langzamerhand door het hele rijk, kon niemand vermoeden dat het meer was dan een aangenomen religie. Maar dit belette de algemene loop der dingen niet. Het enige verschil was, dat aan de heidense godsdienst die tot dan overheersend was geweest, een einde werd gemaakt. Het christendom, dat van tevoren werd vertrapt, werd verheven tot staatsgodsdienst. Heidendom en christendom wisselden van plaats. Constantijn heeft misschien gedacht, dat het goed was de heiden te verdrukken en aan de christen eer te bewijzen. De Bijbel zelf in de hand nemen en onderzoeken wat de wil van God was, kwam niet aan de orde. Is dit sinds de tijd van Nebukadnezar ooit het geval geweest bij hen die de wereld beheersten? Ik spreek over de grote gezaghebbers van de wereld, toen het Romeinse rijk nog niet verbroken was. Hoewel er daarna best uitzonderingsgevallen kunnen zijn geweest van koningen die de vreze Gods voor ogen hadden, was het niet in hun macht de wezenlijke loop van de politiek van hun koninkrijk te veranderen. Zij die het geprobeerd hebben, hebben gefaald in hun pogingen.

Nebukadnezar slaat geen acht op de waarschuwing
Dit hoofdstuk laat ons zien, dat alle macht en gezag die God aan de mensen geeft, gebruikt wordt om hun eigen trots te bevredigen. Het gevolg hiervan is, dat alle begrip van Gods gedachten van hen zou worden weggenomen. Nebukadnezar had opmerkelijke visioenen en openbaringen van God ontvangen. Maar wat baatten ze? Hij ontving nu deze waarschuwing, de meest persoonlijke van alle. Daniël had hem de raad gegeven, om zijn zonden door gerechtigheid af te breken en zijn ongerechtigheden op te geven, door genade te betonen aan de ellendigen (vers 27). Maar de koning slaat geen acht op deze waarschuwing.

Twaalf maanden gingen voorbij. Toen schreef Nebukadnezar, met een hoogmoedig hart, al de grootheid en pracht waarmee hij was omringd, aan zichzelf toe en aan het werk van zijn eigen handen: ”Is dit niet het grote Babel, dat ik gebouwd heb tot tot een huis van het koninkrijk, door de sterkte van mijn macht, en ter ere van mijn heerlijkheid” (vers 30)? Direkt werd het aangekondigde oordeel uitgevoerd. Wat toen letterlijk waar was voor Nebukadnezar, werd moreel waar, wat de totale macht van de volken betreft. Al de volken zouden zonder begrip van God zijn en zich niet aan Hem onderwerpen.

Het hart van een beest
”Ter zelfder ure werd dat woord volbracht over Nebukadnezar; want hij werd uit de mensen verstoten, en hij at gras als de ossen, en zijn lichaam werd van de dauw des hemels nat gemaakt, totdat zijn haar groeide als de vederen van de arenden, en zijn nagels als van de vogels” (vers 33). In vers 16 was gezegd: ”Zijn hart worde veranderd, dat het geen mensenhart meer is, en hem worde een beestenhart gegeven”. Elke relatie tot God ging geheel verloren. Hij had niet meer begrip van God dan de dieren van het veld. Zelfs een natuurlijk mens heeft een geweten. Maar Nebukadnezar verloor al zijn denkvermogen. Het werd gereduceerd tot het onverstand van een dier.

Het verschil tussen mens en dier
De mens is gemaakt om op aarde het schepsel te zijn dat tot God opziet en in afhankelijkheid van Hem leeft. Dat is zijn heerlijkheid. Een beest heeft geen begrip van God, Die alle dingen gemaakt heeft. De mens heeft dat besef van nature wel. De mens heeft een ingeschapen Godsbesef. Er vond bij Nebukadnezar ook een fysieke verandering plaats. Teruggebracht tot de toestand van een dier, verloor hij dat wat een mens kenmerkt: alle erkenning van God. Hij had het hart van een dier, zoals hier wordt gezegd. Hij had niets van het karakter en de heerlijkheid van de mens overgehouden. De mens is hier beneden geplaatst als het beeld en de heerlijkheid van God. Hij is er verantwoordelijk voor om God bekend te maken en hij kan dat alleen maar doen, als hij naar God opziet. Er zijn mensen die het uiterlijke voorkomen van een mens hebben, maar ”zijn als de beesten, die vergaan” (Ps. 49:21).

Deze waarheid zien wij opmerkelijk bevestigd bij Nebukadnazar. Maar het is in principe waar voor ieder mens die zichzelf en niet God voor ogen heeft. Nebukadnezar had geen inzicht, geen verstand. Hij schreef alles wat hij bereikt had toe aan zichzelf en niet aan God. Zo werd hij door een verschrikkelijk oordeel van God teruggebracht tot de laagste toestand. Nooit had een heiden zo’n macht en heerlijkheid gehad als Nebukadnezar, maar in één ogenblik wordt alles veranderd. Op het toppunt van zijn trots kwam het oordeel van God over hem. Hij werd uit de gemeenschap van de mensen verstoten en at gras als de runderen.

Geen definitief oordeel
Toch was dit oordeel niet definitief. Het zou zijn ”tot zeven tijden over u voorbijgegaan zijn”. Omdat dit oordeel over Nebukadnezar een type is van de toestand waarin de volkerenmachten zijn, is ”tijden” een juistere uitdrukking dan jaren. Een symbolische term is hier beter op zijn plaats dan een term uit het gewone leven. De volken zouden, hoewel God hun die macht gegeven had, regeren zonder enige gepaste erkenning van Hem. Zij gebruikten en gebruiken hun macht voor hun eigen doel en hun eigen belang. De houding van Nebukadnezar en het oordeel over hem, is terecht van toepassing op de gehele loop der volkeren.

Nebukadnezar looft de Allerhoogste
Wij gaan terug naar Nebukadnezar. De zeven tijden gingen over hem voorbij. ”Aan het eind van deze dagen nu, hief ik, Nebukadnezar, mijn ogen op ten hemel” (vers 34). Dat was het eerste teken van de terugkeer van zijn verstand. Een dier kijkt naar beneden, het ziet nooit naar boven, in de morele betekenis van het woord. De mens, als hij moreel als mens handelt, erkent in zijn geweten dat er Eén is van Wie hij alles heeft gekregen en Die hij moet eren en gehoorzamen. Nebukadnezar hief, toen de tijd van het oordeel voorbij was, zijn ogen op naar de hemel. Hij neemt de ware plaats in van een mens tegenover zijn Schepper. En zijn verstand keerde in hem terug. Wat is het gevolg? Hij looft de Allerhoogste en prijst en verheerlijkt de eeuwig Levende.

Nebukadnezar loofde God
Nebukadnezar hief, toen de tijd van het oordeel voorbij was, zijn ogen op naar de hemel. Wat was het gevolg? Hij loofde de Allerhoogste en prees en verheerlijkte de Eeuwiglevende. Merkt u het verschil op? Bij voorgaande gelegenheden had hij zich neergebogen voor Daniël en gaf toen bevel om liefelijke reukwerken aan Daniël te offeren. Ook heeft hij eens wetten en decreten uitgevaardigd, met het bevel dat de God van de Joden door al zijn onderdanen moest worden geëerd.

Maar wat deed hij nu? Hij boog zich voor God. Hij was niet bezig anderen ten goede of ten kwade te dwingen, maar zelf roemde, prees en vereerde hij de Allerhoogste. Let ook op de gepaste uitdrukking: ”de Allerhoogste”, omdat het hier met speciale nadruk wordt gebruikt. ”En ik loofde de Allerhoogste, en ik prees en verheerlijkte de Eeuwiglevende, omdat Zijn heerschappij een eeuwige heerschappij is, en Zijn koningschap is van geslacht tot geslacht; en al de inwoners der aarde zijn als niets geacht, en Hij doet naar Zijn wil met het heir des hemels en de inwoners der aarde, en er is niemand, die zijn hand afslaan, of tot Hem zeggen kan: Wat doet Gij?” (vers 34,35)

De wortelstomp in de aarde
Als de tijden van de volkeren eindigen, zal de wortelstomp zijn vitaliteit laten gelden. Deze werd in de aarde gelaten, beschermd door de Goddelijke voorzienigheid. De aardse regeringen vormen nog altijd een belemmering voor de anarchie, die zich anders over de aarde zou hebben verspreid. Wij moeten niet vergeten, dat het bestaan van de regeringen in deze wereld een buitengewone genade is. Het ontbreken van bestuur betekent anarchie. Terwijl God in deze tijd de mensen in bedwang houdt en het welzijn van de wereld tot op zekere hoogte op het oog heeft, komt er straks een tijd dat de wortelstomp opnieuw zal uitspruiten. Dan zal worden gemerkt dat de door God ingestelde regering werkelijk aan het doel beantwoordt waarvoor God haar op de aarde heeft gesteld. Wanneer zal dat zijn? ”Wanneer Uw gerichten op de aarde zijn, zo leren de inwoners der wereld gerechtigheid” (Jes. 26:9).

De gezegende regering van Christus
Als Christus regeert zal ieder woord dat van God komt, werkelijk overeenkomstig Zijn wil worden vervuld. Dan zal de mens volledig worden gezegend en hij zal niet langer lijken op de dieren die vergaan. Dan zal Israël nooit meer zijn eigen Messias verwerpen. De volken zullen dan de macht die God hen in Zijn mildheid heeft geschonken, niet voor zichzelf opeisen. In die dag zullen al deze heerlijkheden met kracht gezien worden. Maar het kan alleen als Christus, die ons leven is, in heerlijkheid is verschenen en wij met Hem in heerlijkheid zullen verschijnen. Christus zal het Hoofd van de volken en van de Joden zijn. Alle naties, stammen en tongen zullen Hem dienen. God kan alleen daar gekend worden, waar Christus gekend wordt. Zijn goedheid en heerlijkheid kunnen alleen worden gezien, daar waar Christus wordt erkend.

De tijd van de herstelling van alle dingen
De Heere Jezus Christus Zelf zal komen. Alles wat door de mens bedorven en afgebroken is, zal Hij herstellen en weer oprichten. Wanneer die dag komt, zal worden gezien dat het bestuur van de volken, niet in haar huidige verdorven toestand, maar gereinigd van het kwaad en uitgeoefend naar de gedachten van God, op aarde zal gedijen. Ze zal het kanaal zijn van ongekende voorspoed en zegen. De zonde is voor de genade van God tot nu toe een belemmering geweest om zich te openbaren. Wanneer de grote vervulling van deze geschiedenis van Nebukadnezar zal plaatsvinden, zal God de teugels in eigen hand nemen, als de Allerhoogste God. De volken zullen zich dan buigen in lofprijzing en dankbare vreugde.

God, de Allerhoogste
Het is zinvol om in de Schrift te zoeken naar de tekstplaats, waar een bepaald woord voor het eerst gebruikt wordt, om de volledige betekenis te kunnen zien. De uitdrukking ”Allerhoogste God” komen wij voor het eerst tegen in de geschiedenis van Melchizédek, toen Abraham terugkeerde van de vervolging van de koningen, die Lot gevangen hadden genomen. Zo zal het aan het einde van deze bedeling ook zijn, wanneer er niet alleen overwinning zal zijn over al de machten die zich tegen Gods volk verzamelden, maar ook Melchizedek zal verschijnen om te zegenen.

Melchizédek ontmoette Abraham. Abraham gaf hem de tienden van alles en ontving zijn zegen. Melchizédek is in dit opzicht een type van Christus, dat hij de koninklijke heerlijkheid met de priesterlijke verenigt. Melchizédek was de koning van Salem en zijn naam betekent: koning van de gerechtigheid. In de dag van Christus zal de vrede gebaseerd zijn op gerechtigheid. Maar Melchizédek was ook een priester van de Allerhoogste God. Niet het brengen van offers of van reukwerk karakteriseerde zijn dienst, maar het brengen van brood en wijn, ter verfrissing van de overwinnaars. Hij zegende en sprak de zegen van de Allerhoogste God, de Bezitter van hemel en aarde, uit. In de toekomstige dag zal er niet langer een morele kloof zijn tussen hemel en aarde, maar een volledige vereniging van hemel en aarde. Het zal een verbinding zijn, gekenmerkt door de meest intieme harmonie. En de Heere Jezus zal de band zijn die verenigt. Hij is het Hoofd van hen die de hemel toebehoren, Hij is ook de Koning der koningen en de Heere der heren. Hij is de souvereine Beschikker is over alle aardse macht.

Een tijd van zegen voor de Joden en de volken
Voor Christus zullen allen die in de hemel en op de aarde en onder de aarde zijn zich buigen. Dit zal het tijdperk zijn van het volledige herstel van het verstand (inzicht) en van geweldige zegen voor de volken. Als er personen geroepen zijn, om de trouw van God te eren en met inzicht in Zijn wegen te wandelen, dan zijn het wel Zijn eigen kinderen, die het bewustzijn van de liefde van de Vader genieten. Omdat wij deze plaats, die wij door genade innemen, mogen verstaan, zijn wij in staat om het onvermijdelijke einde van alle dingen te kennen, voor zover het de mens betreft. De dag van het oordeel nadert. Als die dag over de wereld komt, zal het oordeel Jood en heiden treffen, want beiden zijn in een toestand van afval. Toch weten wij dat er een overblijfsel van Jood en heiden zal zijn. Dat de Joden verhoogd, de volken gezegend zullen worden. De heerschappij zal niet langer een verminkte stronk zijn, maar zij zal weer uitlopen tot haar normale kracht en majesteit onder de dauw van de hemel.

Niet door menselijke inspanning
Het is een grote dwaling wanneer iemand weigert zijn totaal vervallen toestand te oordelen. Als hij vol zelfvertrouwen hoopt een beter mens te worden en gelooft dat de wereld door de inspanning van de mens in een toestand van vrede en rechtvaardigheid zal komen. Zó zal het niet gebeuren. De bewoonde wereld moet eerst door de Heere geoordeeld worden. Maar het is een even grote dwaling om te wanhopen aan de zegeningen voor de mens hier beneden. Want de spoedig terugkerende Rechter over levenden en doden, is ook de Redder en Heere, Die de zuchtende schepping zal bevrijden en de sluwe verwoester opzij zal zetten. Die ook het verstrooide Israël, dat dan, door de oordelen getuchtigd, nederig en gedwee zal zijn, bijéén zal vergaderen. Israël zal dan door de volken, die iedere afgod zullen verachten, gezocht worden. En Zijn rust zal heerlijk zijn!

Waarom gaat de mens verloren?
Wij mogen met een dankbaar hart het goede van God aannemen. Wij mogen weten dat er zelfs midden in het oordeel genade is en dat de genade over het oordeel triomfeert. Maar er is geen genade voor degene die Christus verwerpt, die Zijn genade weigert aan te nemen, die zichzelf het eeuwige leven niet waardig acht en sterft. Geen mens die het evangelie hoort, gaat verloren omdat hij boos is. Er is een geneesmiddel voor alles wat wij zijn. De mens gaat verloren, omdat hij het eeuwige leven verwerpt en veracht, omdat hij de genade veracht, als hij de Zoon van God verwerpt.

(c) copyright Uit het Woord der Waarheid, Winschoten, januari ’87
Met toestemming overgenomen voor electronische distributie door Bijbelstudie-BBS

Terug naar document-overzicht
Dit artikel wordt u aangeboden door Het BijbelArchief.
Mocht u vragen en/of opmerkingen hebben over dit artikel kunt u contact opnemen met de aanbieder.