Nehemia 07

Een overdenking over Nehemia
hoofdstuk 7
J. DE BLAAUW

Terecht heeft iemand als opschrift boven dit hoofdstuk geschreven: Orde in de dienst van het huis van de Heere en van het stadsbestuur en de geslachtsregisters.

De zevenvoudige aanval van de vijand
In de voorgaande hoofdstukken zagen wij dat er een groot (6:3) werk tot stand is gekomen ondanks de tegenstand van de vijand. Nog even willen wij de zeven aanvallen van de vijand opnoemen:

1. een groot mishagen of ontstemming (2:10). 2. spot en verachting (2:19). 3. toorn (4:1). 4. spot (4:3). 5. strijd (4:8). 6. list van buitenaf (6:1-9). 7. list en het gevaar van binnenuit (6:10-19).

Het werk van God gaat door
Zoals gezegd, ondanks de tegenstand van de vijand is een groot werk tot stand gekomen: de muur werd in tweeënvijftig dagen voltooid (6:15). Geen tegenstander, hoe sterk of listig ook, kon het werk van God verhinderen. Zo is het ook in onze dagen. Nog steeds zijn er ware gelovigen die zich vergaderen met Christus als hun middelpunt. Nog steeds wordt er gebouwd aan de muur van afzondering. Nog steeds worden er poorten met sluitbalken en grendels aangebracht. Nog steeds zijn er trouwe mannen die God aangesteld heeft als poortwachters. Ook deze getrouwen ondervinden deze zevenvoudige aanval van de vijand. Gelukkig is de vijand ook nu niet in staat het werk van God te verhinderen.

In deze strijd is het nodig dat wij de hele wapenrusting van God aandoen (Ef. 6:10-18). Hoewel de duivel in beginsel overwonnen is (Kol. 2:15), moeten wij standhouden tegen zijn listen. Hij zal bijvoorbeeld steeds weer proberen ons bevreesd te maken (Vergelijk Neh. 6:9a en 19b).

Over poortwachters, zangers en Levieten
In vers 1 van ons hoofdstuk lezen wij dat Nehemia poortwachters, zangers en Levieten aanstelde toen de muur herbouwd was en de poortdeuren aangebracht waren. De poortwachters hadden een belangrijke taak. Zij hielden de wacht bij de poorten. Zij moesten erop toezien wie de stad binnenkwam en daardoor ook toegang had tot het huis van God. De zangers hadden de leiding in de lofprijzing, tot eer van God. De Levieten waren de helpers van de priesters bij hun werk in het heiligdom (Lev. 3:5vv.). Op deze drie belangrijke groepen van mensen willen wij nog wat nader ingaan. Allereerst de poortwachters.

Ook het huis van God heeft poortwachters
Ook in het huis van God zijn poortwachters. Zij moeten erop toezien wie binnengelaten worden. Een voorbeeld hiervan zien wij in Hand. 9:26-27. Saulus, die op weg naar Damaskus tot bekering gekomen was, kwam hier terug in Jeruzalem. Hij probeerde zich bij de discipelen te voegen. Maar hij werd niet onmiddellijk toegelaten tot de gemeente in Jeruzalem. Eerst bleven de poortdeuren voor hem gesloten. Zij waren allen bang voor hem, daar zij niet geloofden dat hij een discipel was. Pas toen Barnabas Saulus bij de apostelen bracht en hun vertelde wat er met hem gebeurd was, gingen de poortdeuren van de gemeente in Jeruzalem voor hem open.

De poortwachters in dagen van verval
In onze dagen van verval en vervlakking zijn de poortwachters meer dan ooit nodig. Elke gelovige, elk lid van het lichaam van Christus, heeft in beginsel zijn plaats aan de tafel van de Heere. Maar vooral in landen waar het grootste deel van de mensen belijdt christenen te zijn, moeten de poortwachters het bewijs vragen van hen die deze plaats willen innemen of zij werkelijk zijn waarvoor zij zich uitgeven. Als de poortwachters hierin slordig zijn, kan dit fatale gevolgen hebben voor het getuigenis. Zij die willen binnenkomen, moeten net als Saulus het bewijs leveren dat zij zijn waarvoor zij zich uitgeven en de poortwachters moeten dat bewijs beoordelen. Enkele voorbeelden uit het Oude en het Nieuwe Testament: Ezra 2:59-62; Neh. 7:61-65; Rom.16:17; 2 Kor. 6:14-18; 1 Tim.5:22; 2 Tim. 2:19-23; 2 Tim. 3:5.

Hanani en Hananja
In vers 2 lezen wij dat Nehemia twee mannen aanstelt over Jeruzalem. Allereerst zijn broer Hanani. Wij kwamen hem ook tegen in Neh. 1:2. Daar maakte hij Nehemia attent op de toestand van de muur en de poorten van Jeruzalem. Zijn naam betekent: De Heere geeft gunst of genade. Ten tweede stelt hij Hananja aan over Jeruzalem; de overste van de burcht. Zijn naamt betekent: De Heere beschut. Het waren dus mannen die bekend waren met de gunst en de genade van de Heere en die wisten dat de Heere hen zou beschutten in de zware taak die hun was toevertrouwd. Van Hananja wordt zelfs gezegd dat hij betrouwbaar en godvrezend was boven velen. Aan deze mannen kon Nehemia een verantwoordelijke taak toevertrouwen.

Timotheüs en Tychicus
Zo kon de apostel Paulus een goed getuigenis geven van Timotheüs en hem een verantwoordelijke taak toevertrouwen. Van hem zegt Paulus onder andere: Want ik heb niemand van gelijke gezindheid als hij, die zo trouw uw belangen zal behartigen (Zie bijv. 1 Kor. 4:17; Fil. 2:19-22; 1 Tim. 1:3-4; 1 Tim. 4:11-16). In Ef. 6:21,22 schrijft Paulus over Tychicus. Hij noemt hem de geliefde broeder en trouwe dienaar in de Heere. Paulus stuurde deze Tychicus naar de gelovigen in Efeze om hen bekend te maken met de omstandigheden waarin hij verkeerde. Paulus zat namelijk in de gevangenis in Rome.

De poorten niet te gauw openen
Hanani en Hananja waren belast met het bestuur over Jeruzalem; zij moesten onafgebroken waakzaam zijn. In vers 3 lezen wij dat Nehemia hen onder andere de volgende instrukties gaf: Laat de poorten van Jeruzalem niet geopend worden, totdat de zon heet wordt. Zolang er nog enige donkerheid of onzekerheid was ten opzichte van hen die binnengelaten wilden worden, moesten de poorten gesloten blijven. Dit kunnen wij ook toepassen op het toelaten tot het huis van God. Zolang er nog gegronde bezwaren zijn, wanneer iemand zijn plaats wil innemen aan de tafel van de Heere, moeten de poorten gesloten blijven, totdat de Geest van God duidelijkheid geeft.

Samen verantwoordelijk
In vers 3 zien wij ook dat alle inwoners van Jeruzalem verantwoordelijk waren voor het toelaten van personen tot de stad. Zij moesten wachtposten opstellen, ieder tegenover zijn huis. Zo werden alle burgers van Jeruzalem ingedeeld bij de beveiliging van Jeruzalem. Allen moesten de wacht houden. De veiligheid van de stad was alleen verzekerd, als ieder de wacht hield tegenover zijn huis. Jeruzalem was wat de inwoners van haar maakten. Zo is ook elke broeder en zuster mee verantwoordelijk bij het toelaten en uitsluiten. Het samenkomen is wat zij die ertoe behoren ervan maken.

Hoe handelen in tijden van verval?
Aan de inwoners van Jeruzalem worden in vers 3 duidelijke voorschriften gegeven hoe de bewaking van de stad moet plaatsvinden. Iedereen wist wat hem of haar te doen stond. Ook aan de Gemeente zijn wat dit betreft duidelijke voorschriften gegeven. Ook in onze dagen van verval kunnen wij weten hoe wij moeten handelen. Een belangrijke regel is: Laat ieder die de naam van de Heere noemt, zich onttrekken aan ongerechtigheid. Dit is heel persoonlijk. Daarna komt de opdracht ons te reinigen van de vaten tot oneer (2 Tim. 2:19-21). Vaten tot oneer zijn of naamchristenen die geen leven uit God bezitten of gelovigen die zich verontreinigd hebben door verkeerde verbindingen en daardoor onbruikbaar zijn geworden. Wij moeten ons van zulke vaten reinigen, dan zullen wij een vat tot eer zijn, geheiligd, bruikbaar voor de Meester, tot alle goed werk toebereid.

Het kwaad is binnengeslopen
Er kunnen in het huis van God niet alleen verkeerde personen binnenkomen, maar ook verkeerde gebruiken, die ontleend zijn aan het Jodendom of het heidendom. Bijvoorbeeld een afzonderlijke priesterstand en de zogenaamd christelijke feesten. Als wij ons nog binnen de muur bevinden, dan is dit een grote genade van God. Wel is het dan nodig dat wij allen waakzaam zijn. Vooral in onze gezinnen is waakzaamheid geboden. Als ik geen tucht heb over mijzelf, als er geen tucht is in onze gezinnen, dan kan er ook geen ware tucht in het huis van God zijn. Als ik wereldsgezind ben geworden, als de wereldsgezindheid in onze gezinnen is binnengeslopen, dan komt de wereldsgezindheid ook in het huis van God.

Als deze les uit Neh. 7:3 ter harte genomen wordt, als ieder wacht houdt en zorg draagt voor zijn eigen huis, dan is er ook in de gemeente een openbaring van orde, van veiligheid, van heerlijkheid en van vreugde die naar de gedachten van God is en tot verheerlijking van Hem. In Jes. 62:6 lezen wij van wachters op de muren van Jeruzalem, die God heeft aangesteld. Deze wachters zullen de ganse dag en de ganse nacht nimmer zwijgen. Nee, deze wachters roepen voortdurend tot God. Zo moeten ook de poortwachters, ja, wij allen, steeds tot God roepen om wijsheid, opdat de poorten op de juiste tijd worden geopend of gesloten.

De zangers
Nu nog iets over de zangers, vermeld in vers 1. Wij lezen over de zangers in 1 Kron. 6:31,32. De zangers waren aangesteld door David, om de zang in het huis des Heeren te leiden, nadat de ark haar rustplaats gevonden had. En zij vervulden hun ambt overeenkomstig het hun gegeven voorschrift. Wij lezen vervolgens van Heman, Asaf en Ethan, zonen van Kehath, Gersom en Merari, zonen van Levi. De zangers waren dus Levieten. Deze wonderbare dienst van lof en dank werd uitgeoefend in de tegenwoordigheid van de Heere. Wij lezen in 1 Kron. 9:33 dat de zangers vrij waren van elke andere dienst; het was hun opgedragen dag en nacht met hun werk bezig te zijn. Wij lezen in Ps. 22:4 dat God troont op de lofzangen Israëls.

De Korachieten
Een bekende groep van zangers waren de Korachieten, de zonen van Korach. Wij lezen van hen in 2 Kron. 20:19,21. Hier oefenen zij hun dienst niet uit in het heiligdom, maar in het leger van Josafath. Josafath moest oorlog voeren tegen de Moabieten en de Ammonieten. Wie liepen vooraan? De zangers! Zij zongen: Looft de Heere, want Zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid. Een volk dat zo de vijand tegemoet trekt is onweerstaanbaar.

Psalm 84 is één van de Psalmen die geschreven zijn door de Korachieten. Zij kunnen zeggen: Welzalig zij die in Uw huis wonen, zij zullen U voortdurend prijzen (vers 5).

Geen lied tijdens de ballingschap
Tijdens de ballingschap in Babel was de lust om te zingen vergaan (Psalm 137). Het volk zat aan Babels stromen, zij weenden als zij Sion gedachten. Zij hadden hun citers aan de wilgen gehangen. Zij die hen gevangen hielden en mishandelden wilden dat zij een vrolijk lied zouden zingen: Zingt ons één van de liederen van Sion. Maar zij antwoordden: Hoe zouden wij des Heeren lied kunnen zingen op vreemde grond? Nu de ballingschap voorbij is en zij weer wonen in Jeruzalem, wordt er weer gezongen ter ere van God.

De inwijding van de muur
In Nehemia 12 lezen wij van de inwijding van de muur van Jeruzalem. Bij die gelegenheid worden de Levieten opgeroepen uit al hun woonplaatsen. Zij komen naar Jeruzalem om de feestelijke inwijding te verrichten, met lofzangen en liederen, bij cimbalen, harpen en citers (vers 27). Verder lezen wij van twee grote zangkoren die in tegenovergestelde richting over de muur lopen (vers 31 en 38). Later worden beide zangkoren opgesteld in het huis van God. En de zangers lieten zich horen onder leiding van Jizrahja (vers 42). Het gevolg was een grote vreugde, zodat de vreugde van Jeruzalem van verre gehoord werd (vers 43).

Paulus als zanger
Ook de apostel Paulus was een man die God voortdurend prees door middel van een lied. Als hij bijvoorbeeld geschreven heeft over het volk Israël en de genadegaven en de roeping van God die onberouwelijk zijn en over de barmhartigheid van God, komt hij tot de vreugdevolle uitroep: O, diepte van rijkdom, zowel van de wijsheid als van de kennis van God! Hoe ondoorgrondelijk zijn Zijn oordelen en hoe onnaspeurlijk Zijn wegen! ... Want uit Hem en door Hem en tot Hem zijn alle dingen! Hem zij de heerlijkheid tot in eeuwigheid! Amen (Rom. 11:33-36).

Andere voorbeelden van zulke spontane lofuitingen, die waarschijnlijk ontleend zijn aan oud-christelijke liederen, vinden wij in 1 Kor. 1:30,31; Ef. 1:3-7; Kol. 1:12-14.

In verband met het zingen denken wij ook aan de woorden van Efeze 5: En spreekt tot elkaar in psalmen, lofzangen en geestelijke liederen, zingend en jubelend in uw hart tot de Heer ... (Vers 19). Lees ook Kol. 3: 16,17.

Zelfs in de gevangenis van Filippi, onder heel ongunstige omstandigheden, naar de mens gesproken, bidden Paulus en Silas en zingen zij Gods lof en de gevangenen luisterden naar hen (Hand. 16:25).

Het eeuwige loflied
Eens komt de tijd, misschien heel spoedig, dat de volmaakte lofzang in ons eeuwig tehuis zal opstijgen (Openb. 5:9).

Wij zullen spoedig voor uw troon U, onze Vader en de Zoon het eeuwge loflied zingen. Dan wordt volmaakt uw naam geloofd door de gemeente die haar Hoofd vol blijdschap zal omringen....

De Levieten
In vers 1 lezen wij ook dat de Levieten aangesteld werden. Over hun taak lezen wij o.a. dat zij bestemd waren voor de gehele dienst van de tabernakel, het huis van God (1 Kron. 6:48). In Numeri 3 lezen wij dat de Heere de Levieten nam in plaats van de eerstgeborenen (vers11-13) en hen schonk aan Aäron en zijn zonen, de priesters (vers 9). Tijdens de reis door de woestijn waren de Levieten de dragers van de tabernakel en al zijn gereedschap. Zij bestonden uit drie geslachten: de Gersonieten, de Kehathieten en de Merarieten. Elk geslacht had zijn speciale taak (Num. 3:25,26,30,31,36,37). Als in de dagen van David de ark een vaste rustplaats gevonden heeft in Jeruzalem, lezen wij: Nu behoeven de Levieten de tabernakel en al zijn dienstgerei niet meer te dragen (1 Kron. 23:26). In Neh. 8:8-10 lezen wij dat de Levieten het volk onderricht gaven in de wet

Een levietendienst in onze dagen
De Levieten hadden een taak te vervullen ten behoeve van de Israëlieten (Num. 3:5-8). De taak van de Levieten kunnen wij toepassen op de arbeiders in dienst van de Heere, die de waarheden van het huis van God bekendmaken. Over het huis van God, de tempel van God, lezen wij in 1 Kor. 3:16,17; Ef. 2:19-22; Hebr. 3:6; 1 Petr. 2:5. Wij moeten weten hoe wij ons in het huis van God moeten gedragen (1 Tim. 3:15). Zo’n Leviet was ook Timotheüs. Paulus had hem aangespoord nog in Efeze te blijven om daar een dienst te verrichten in de naam van Paulus. Hij heeft zijn dienst ten behoeve van de gemeente getrouw verricht. Hij is hierin een voorbeeld voor alle dienstknechten van de Heere, alle Levieten die binnen de muur van afzondering en veiligheid zijn en daar hun dienst verrichten. Zij hebben tot taak hun gave uit te oefenen met liefde tot de waarheid van het huis van God, in de kracht van Hem Die in de Geest in dat huis woont en in gemeenschap met de Zoon van Zijn liefde.

Een stad met weinig inwoners
In vers 4 lezen wij dat de stad ruim en groot was. Doch het volk was weinig daarbinnen en de huizen waren niet gebouwd. Veel vernielde huizen waren blijkbaar nog niet opgebouwd en er lagen nog grote open ruimten in Jeruzalem. Er waren veel mensen die er de voorkeur aan gaven buiten Jeruzalem te wonen. Vergelijk 11:1,2. Men moest zelfs het lot werpen om zo één op de tien aan te wijzen in Jeruzalem, de heilige stad, te gaan wonen en de mannen die er vrijwillig gingen wonen, werden geprezen.

Uit alles blijkt dat het een tijd van zwakheid en van kleine kracht was. Er was maar een klein overblijfsel teruggekeerd naar Israël. De grote massa van het volk was in Assyrië en Babel gebleven. Zo is het, geestelijk gezien, nu ook. Maar gezegend zijn zij die nu al vrijwillig willen wonen in Jeruzalem, binnen de muur van afzondering en veiligheid.

Samenkomen op de grondslag van het ene lichaam
De grondslag van de Gemeente is groot en wijd genoeg om ieder gehoorzaam kind van God binnen haar muren op te nemen. Zo was het in de begintijd van de Gemeente, zo is het nu nog. Er is immers maar één lichaam, het lichaam van Christus (Rom. 12:4,5; Ef. 4:4). En Christus is het Hoofd van dat lichaam, de Gemeente (Ef. 4:15; Kol. 1:18,24b). Als wij Hem de plaats laten die Hem toekomt (laten en niet toekennen, want wij die onderworpen zijn aan het Hoofd, hebben niets toe te kennen) dan is ook nu de grondslag groot en wijd genoeg, dan is er plaats voor ieder gehoorzaam kind van God: Jood en heiden, slaaf en vrije, man en vrouw.

Uiterlijk geen aantrekkelijke plaats
Toch zijn er maar weinigen die zich op de grondslag van het ene lichaam bevinden. Zoals het in de dagen van Nehemia was, zo is het ook nu. Veel mensen geven er de voorkeur aan buiten Jeruzalem te gaan wonen. Het wonen binnen Jeruzalem eist geestelijke kracht en zelfverloochening. Men moet de vertrouwde omgeving, huis en soms familie verlaten.

Maar men vergeet één belangrijk punt: God had Jeruzalem uitverkoren. Het is de plaats waar Hij woont, waar Zijn dienst wordt uitgeoefend. Op die plaats wilden de vrijwilligers zijn. Uiterlijk gezien is er voor de mens niets aantrekkelijks in Jeruzalem. Daar waren niet voldoende huizen, daar moest gestreden worden. Daar is geen plaats voor het vlees. Gerekend naar menselijke maatstaf, bevinden zich daar niet de groten van de aarde, de edelen of de intellektuelen. Bij de geestelijke dienst van de Gemeente vindt men geen gewijde muziek, geen zichtbare priesterkleding. Meestal zijn er maar weinig gaven om de dienst waar te nemen, terwijl de dienst met veel zwakheid wordt uitgeoefend. Men komt niet samen in prachtige kathedralen, meestal in onaanzienlijke lokalen, soms gewoon in een huis.

Waarom blijven veel mensen buiten?
De grondslag van de éénheid van het lichaam is ruim en groot genoeg, toch zijn er, net als in Jeruzalem in de dagen van Nehemia, maar weinig inwoners. Er zijn veel plaatsen niet bezet. Wat zijn de oorzaken dat er maar zo weinig mensen de plaats van afzondering innemen? Allereerst omdat deze plaats niet aantrekkelijk is voor het vlees, maar ook omdat men zichzelf niet wil verloochenen en ten derde omdat veel mensen niet zeker zijn wat betreft hun behoudenis.

De zekerheid van de behoudenis
In de dagen van Nehemia konden veel mensen niet aantonen dat zij tot het volk Israël behoorden en velen konden niet bewijzen dat zij bevoegd waren om het priesterambt uit te oefenen (vers 61-65).

Ook in onze dagen zijn veel mensen niet zeker wat betreft hun behoudenis. Zij kunnen niet aantonen dat zij tot het volk van God behoren, zij kunnen niet bewijzen dat zij bevoegd zijn om het priesterambt uit te oefenen. Waardoor is deze onzekerheid en deze verwarring onstaan? Door de vermenging van de christenheid met de wereld, vooral de godsdienstige wereld. Door deze vermenging is er zoveel onzekerheid ontstaan, dat men zelfs ontkent dat men zeker kan zijn wat betreft de behoudenis. Of men al of niet behouden is, zal pas later blijken, zo zegt men. Mensen die niet zeker weten of zij behouden zijn, kunnen natuurlijk niet aanzitten aan de Tafel van de Heere (1 Kor. 10:15-21). Er is bij zulke mensen trouwens ook geen behoefte om uitdrukking te geven aan de éénheid van het lichaam (1 Kor. 10:17).

Jeruzalen in de toekomst
Binnenkort zullen de straten van Jeruzalem niet meer leeg zijn. Geweldig is de profetie van Zacharia over Jeruzalem in het Vrederijk: Zo zegt de Heere: Ik ben weergekeerd tot Sion, en Ik zal in het midden van Jeruzalem wonen; en Jeruzalem zal geheten worden een stad der waarheid en de berg des Heeren der heerscharen, een berg der heiligheid. Er zullen nog oude mannen en oude vrouwen zitten op de straten van Jeruzalem; een ieder zal zijn stok in zijn hand hebben vanwege de veelheid der dagen. En de straten van de stad zullen vervuld worden met jongens en meisjes, spelende op haar straten (Zach. 8:3-8). In die tijd zal er zelfs een tekort aan ruimte zijn; dan zal Jeruzalem overbevolkt wezen (Jes. 49:19,20). Het zal dan een bijzondere eer zijn als men in Jeruzalem geboren is (Ps. 87:5,6).

Een geslachtsregister
Als Nehemia de nodige maatregelen getroffen heeft voor de veiligheid van de stad Jeruzalem, begint hij het volk te ordenen. Het gaat om een onderzoek naar de echtheid van de aanspraak van elk lid van het volk of hij mocht zijn op de plaats die hij innam of wilde innemen. Veel Israëlieten waren niet meer in staat hun geslachtsregister te tonen. Misschien door vermenging met de heidenen. Zulke personen hadden ook geen recht tot het volk van God gerekend te worden. Nu de muur gebouwd was, kon zo’n vermenging met de volken niet meer getolereerd worden.

Dit onderzoek was niet zo maar een inval van Nehemia. Nee, hij zegt zelf dat God hem in het hart gegeven had dit te doen (vers 5). Nehemia kon gebruik maken van reeds bestaande geslachtsregisters, van hen die waren opgetrokken uit Babel. Deze registers waren samengesteld in de tijd van Josua en Zerubbabel. In Ezra 2 vinden wij deze lijst van teruggekeerden. Nu kon worden nagegaan of iemand die in Jeruzalem woonde, of vroeg in de stad te mogen wonen, het recht had daar te wonen, of hij namelijk hoorde tot het volk Israël.

Is mijn naam ingeschreven?
De Heere heeft het goedgevonden dat de lijst van hen die uit Babel (verwarring) waren gegaan, nog eens werd opgetekend in de Bijbel. Dit is wel een bewijs dat Hij hieraan grote waarde hecht. Zo heeft deze dubbele lijst al ongeveer vijfentwintighonderd jaar een plaats in het Woord van God. De Heere wil dus niet dat deze namen vergeten worden. Dit is veel belangrijker dan alle eer van mensen. Ook voor ons de vraag: Is mijn naam al ingeschreven in de hemelen, in het boek van het leven van het Lam (Luk. 10:20; Fil. 4:3; Openb. 21:27)? Dit is belangrijker dan alle eer van mensen, dan bijvoorbeeld een standbeeld op aarde.

In verband met vers 69-71 nog de vraag: zijn wij ook bereid bij te dragen tot het werk en tot de tempelschat? Vers 72 sluit aan bij Neh. 11:1-3. Wij vinden hier zeven groepen van mensen die gingen wonen in hun steden.

(c) copyright Uit het Woord der Waarheid, Winschoten, april ’84
Met toestemming overgenomen voor electronische distributie door Bijbelstudie-BBS

Terug naar document-overzicht
Dit artikel wordt u aangeboden door Het BijbelArchief.
Mocht u vragen en/of opmerkingen hebben over dit artikel kunt u contact opnemen met de aanbieder.