Genesis 42

Hem zien
Genesis 42
G. B. D. VAN SCHAIK

Genesis 42 t/m 45 vormt een nieuw en apart gedeelte in dit Boek en ook in de geschiedenis van Jozef. Deze vier hoofdstukken horen bij elkaar.

De heilshistorie
De geschiedenissen uit de Bijbel (en dus ook deze geschiedenis) kunnen we vanuit verschillende gezichtspunten bezien. Allereerst vanuit de heilshistorie. We zien hier namelijk hoe God de beloften die Hij gegeven heeft aan Abraham, Izaäk en Jakob vervult. Juist door middel van het verwerpen en het verkopen van Jozef door zijn broers, wordt het doel van God bereikt. In Gen. 50:20 zegt Jozef: Gij wel, gijhebt kwaad tegen mij gedacht, doch God heeft dat ten goede gedacht; opdat Hij deed, gelijk het te dezen dage is, om een groot volk in het leven te behouden. Gezien vanuit de heilshistorie is de geschiedenis van Jozef heel belangrijk. Wij zien in zijn leven iets van de weg van God met zijn volk op aarde. De weg van God in het leven van Jozef is wonderlijk. De bedoeling van God is uiteindelijk, de kinderen van Jakob te redden van de hongersnood en hen en hun nakomelingen voor een tijd in Egypte te laten wonen.

Praktische lessen voor ons
Als wij een gedeelte in de Bijbel lezen, kunnen wij ons altijd afvragen: Wat kan ik hiervan leren? Wat wil God hierdoor tot mij zeggen? Dus ook uit een gedeelte als dit kunnen wij praktische lessen leren. Bijvoorbeeld dat God ook in ons leven (net als in het leven van Jozef) tot zijn doel komt, al begrijpen wij de weg die Hij met ons gaat niet altijd. Ook kunnen we uit dit gedeelte een belangrijk praktisch beginsel leren: Het is onmogelijk een zegen van God te ontvangen zonder berouw en verootmoediging. De broers komen naar Egypte om koren (een zegen) te vinden, maar zij vinden hun eigen zonden (Gen. 42:21,22). Zij worden wel gevoed, maar zij vinden de zegen pas door een weg van diepe verootmoediging. Maar dan ontvangen zij een zegen die hun voorstellingsvermogen ver te boven gaat. Zie bijvoorbeeld Gen. 45:20-23. Dit beginsel geldt nu nog! Eerst moet er inkeer, bekering, berouw en belijdenis voor God zijn, dan pas kan de zegen ontvangen worden. Er zijn mensen die wel een zegen willen ontvangen, maar zonder berouw. Als de mens op zijn voetstuk blijft staan, als hij niet op de knieën wil, is het onmogelijk van God een zegen te ontvangen.

De profetisch-typologische betekenis
Ook het profetisch-typologische aspekt is belangrijk, ook in dit gedeelte. Bij de bespreking van de voorgaande hoofdstukken merkten we al op dat Jozef een type is van de Heer Jezus. Ook in dit gedeelte is Jozef een prachtig voorbeeld van de Heer Jezus. En wel onder andere in zijn wijze, milde en liefdevolle manier van handelen met zijn broers, ook al is die schijnbaar hard. Dat was nodig om zijn doel met zijn broers te bereiken. Zo wil de Heer Jezus zondaars tot geloof brengen en gelovigen tot herstel. Uw doen is steeds gezegend, al schijnt het soms ook hard.

Eerst vernederd, dan verhoogd
Ook zien we bij Jozef (als type van de Heer Jezus) dat hij vernederd en verworpen is door zijn broers, dat hij door de diepste diepten gaat (put, slavernij, gevangenis), maar ook dat hij verhoogd wordt. Net als de Heer Jezus wordt hij verhoogd na het lijden. Wij (die leven in de tijd van de gemeente) weten van die verhoging van de Heer Jezus. Wij weten dat wij de bruid van Christus zijn (waarvan Asnath een type is). Maar de verhoging van Christus is nog onbekend voor Israël.

Een tijd van benauwdheid voor Jakob
De tijd komt (na de opname van de gemeente) dat de draad met Israël weer wordt opgevat. Dan gaat Israël door een tijd van grote verdrukking, een tijd van benauwdheid voor Jakob (Jer. 30:7). Jozef is al in de benauwdheid geweest, hier zien we de benauwdheid van Jakob. Hierover later meer. Jakob is Jozef kwijt, naar hij denkt. Hij is bang ook Benjamin kwijt te raken. Hetzelfde geldt voor de broers. Zij zijn zielsbenauwd, zij komen in de gevangenis. Dit herinnnert hen aan wat zij eens gedaan hebben. Zij komen tot belijdenis van wat zij gedaan hebben: De ene, die is niet meer (Gen. 42:13).

In al hun benauwdheid was Hij benauwd
Jozef maakt zich niet meteen bekend aan zijn broers, dit doet hij pas in Genesis 45. Zo is er voor Israël pas een zegen na berouw en bekering. Israël kan alleen hersteld worden na belijdenis en verootmoediging. Jozef maakt zich niet meteen bekend, maar hij lijdt wel mee met zijn broers, ook weent hij. In al hun benauwdheid was Hij benauwd (Jes. 63:9). Jozef is bij hen als zij deze heilzame weg van zelfontdekking gaan; hij is bij hen tot zij helemaal verbroken zijn, tot er niets meer van hen over is en hun toestand helemaal veranderd is. Dan is het moment gekomen dat Jozef zich bekend maakt. Dat is profetisch gezien (dus: in de toekomst) het moment dat Israël zal zien dat Jezus van Nazareth de Heere Zelf is, die zij doorstoken hebben. Dan zal Hij Zich aan hen bekend maken. Deze onderwerpen hopen we later nog verder uit te werken.

Een les uit de heilshistorie
Hij riep ook een honger in het land; Hij brak alle staf des broods. Hij zond een man voor hun aangezicht heen; Jozef werd verkocht tot slaaf (Ps. 105:16,17). Hier wordt de geschiedenis beschreven vanuit een Goddelijk gezichtspunt. Jozef was al als slaaf in Egypte voordat de hongersnood uitbrak. In deze Psalm wordt de bedoeling van God erbij vermeld. God wilde voorzien in hun nood, daarom had Hij Jozef vooruit gestuurd. Ook wordt de materiële nood (de honger) van de broers gebruikt om hen terug te brengen van hun verkeerde weg. Zo wordt èn in hun materiële nood èn in hun geestelijke nood voorzien. God brengt hen op de plaats waar zij moeten zijn.

Een praktische les voor ons
Als er bij ons een verkeerde weg is, dan weet God wat nuttig en nodig is voor ons. Dan komt Hij ons op die weg tegen, dan kan Hij ons in moeilijke omstandigheden brengen, met het doel ons terug te brengen van die verkeerde weg, opdat de gemeenschap met Hem weer hersteld wordt

Een profetisch-typologische les
Profetisch gezien heeft God in zijn raad voorzien in een Redder, die in de geestelijke nood zal voorzien, die de afgedwaalde mens tot inkeer zal brengen. Door middel van dromen was aan Jozef bekend gemaakt wat er in de toekomst zou gebeuren. Hij zou heersen en de broers zouden zich voor hem neerbuigen. Hierin is Jozef een type van de Heer Jezus. In de toekomst zal het profetische woord vervuld worden, net zoals dat in het leven van Jozef vervuld is.

Een grote hongersnood
In Gen. 41:56,57 lezen we dat de honger sterk was in alle landen. En in Gen. 42:5, dat er ook hongersnood was in het land Kanaän. In vers 6 lezen we dat Jozef machthebber was over het land en dat hij het was het die aan al het volk van het land koren verkocht. In de zendingsgebieden is een grote honger naar het Woord van God. Is die honger hier niet meer? Beseffen wij wel dat bij veel mensen om ons heen honger is? Veel mensen worden steeds ongelukkiger. Veel mensen maken zelfs een eind aan hun leven. En dat gebeurt in een land waar eens volop voedsel was. Eén is er die voedsel geven kan. Wij weten waar dat voedsel te krijgen is. Wijzen wij de mensen die honger hebben naar het land waar het voedsel te krijgen is? En nog meer op de persoon bij Wie het voedsel te krijgen is? Ook temidden van de gelovigen kunnen hongerige harten zijn. Willen wij elkaar helpen en gaan wij samen naar Hem die het brood van het leven is? In het land waar Jozef heerst is voedsel. Gaan onze kinderen mee naar dat land? Daar is Hij die voedsel geven kan en geven wil. Van dat voedsel zullen we alleen genieten als de Heer Jezus de volle aandacht krijgt, zowel persoonlijk in onze harten als gemeenschappelijk in de samenkomsten.

De broers gaan naar Egypte
In Gen. 42:5 lazen we dat er ook hongersnood was in het land Kanaän. Vader Jakob hoort dat er in Egypte koren is. Hij stuurt zijn zonen naar Egypte om daar koren te kopen. Benjamin, de broer van Jozef, laat hij niet meegaan, want hij denkt: er mocht hem eens een ongeluk overkomen. Dan komt het moment dat de tien broers voor Jozef verschijnen. Zij buigen zich voor hem neer met het aangezicht ter aarde (vers 6b). Als Jozef zijn broers ziet, herkent hij hen, maar hij doet of hij een vreemde voor hen is. De broers herkennen Jozef niet. Hij treedt streng tegen hen op. Hij beschuldigt hen van spionage en laat hen drie dagen in de gevangenis opsluiten.

Een lang verzwegen geheim
Er zijn jaren (ongeveer 20 jaar!) verlopen tussen het ogenblik dat zij Jozef verkochten en dit moment, nu zij voor hem staan en niet weten wie hij is. Al die jaren door is er bij de broers een geheim geweest waarover zij gezwegen hebben. Al die jaren hebben zij nooit gesproken over wat er in de woestijn van Dothan was gebeurd. Al die jaren hebben tien mensen met een zonde op hun geweten geleefd. God heeft de mens een geweten gegeven, maar zij hebben hun geweten toegesloten en niet gebruikt. Zij deden alsof er niet gebeurd was. Aan de buitenkant was er bij hen niets van te zien. Het leven heeft zijn gewone loop hervat. Maar hun vader Jakob leefde verder met een weemoedig verlangen naar Jozef. Hij had niemand waar hij met zijn verdriet naar toe kon. Iedereen zweeg over deze zaak. Wat een trieste toestand voor alle betrokkenen!

Onbeleden zaken
Is er onder ons iemand die rondloopt met een zaak waarover niet gepraat wordt? Misschien niet gepraat kan worden? Een zaak misschien die nog niet beleden is? Bij God zijn deze dingen wel bekend! Welke weg moet God met u gaan? Misschien brengt Hij u tijden van hongersnood, tijden van diepe beproeving. Misschien loopt alles u tegen. En naarmate de tijd het geweten verder heeft toegesloten, zijn die wegen moeilijker en gaan ze dieper.

De wet van zaaien en oogsten
Als de broers na drie dagen uit de gevangenis komen, besluit Jozef één van hen (Simeon) in de gevangenis te laten. De anderen mogen terug naar hun land, maar als zij weerkomen naar Egypte moeten zij hun jongste broer Benjamin meenemen. Onder deze beproeving begint hun geweten te spreken. Zij zeggen tegen elkaar: Wij zijn schuldig aan onze broeder (vers 21). Er bestaat een wet van zaaien en maaien; van zaaien en oogsten. Want wat een mens zaait, dat zal hij ook oogsten (Gal. 6:7). Dat geldt voor de natuur, dat geldt ook voor het leven van ieder mens.

Tien en twaalf
In vers 3 lezen we over tien broers die naar Egypte gaan om koren te kopen. Tien is het getal van de verantwoordelijkheid. In totaal waren er twaalf broers. Twaalf spreekt van bestuur en regering naar Gods gedachten. Tien broers gaan naar Egypte. Naast wat zij op hun geweten hebben, komt ook nog hun verantwoordelijkheid. Daarvan zijn zij zich bewust geweest. Zij zeggen: Wij, uw knechten, waren twaalf gebroeders, de zonen van één man, in het land Kanaän; en zie, de jongste is heden bij onze vader; doch de ene, die is niet meer (vers 13). Dit zeggen zij ook tegen hun vader (vers 32).

Jakob wil Benjamin niet mee laten gaan
Jozef heeft gezegd dat zij hun jongste broer moeten meenemen naar Egypte. Maar Jakob wil Benjamin niet laten gaan. Als hij Benjamin ziet, moet hij denken aan Jozef. Hij zegt in vers 38: Mijn zoon zal met u niet aftrekken; want zijn broeder is dood, en hij is alleen overgebleven; zo hem een verderf ontmoette op de weg, die gij zult gaan, zo zoudt gij mijn grauwe haren met droefenis ten grave doen neerdalen (vers 38). Iets dergelijks heeft hij al eens eerder gezegd. Namelijk dat hij rouw bedrijvende tot zijn zoon in het graf zal neerdalen (Gen. 37:35).

De zonen van Israël
Hier in dit hoofdstuk wordt hij Jakob (hiellichter, bedrieger) genoemd en worden we eraan herinnerd wie hij in zichzelf was. Hij had zijn vader Izaäk bedrogen en nu wordt hij door zijn eigen zonen bedrogen. Wij zien bij hem ook de wet van zaaien en maaien. Maar als de broers in Egypte verschijnen en onder andere volken gezien worden, dan worden zij de zonen van Israël genoemd (vers 5). Dat is een mooie gedachte: Qua verantwoordelijkheid zijn de broers de zonen van Jakob. Maar in vergelijking met andere volken zijn zij de zonen van Israël, de vorst van God.

De rol van Benjamin
Hebben wij er wel eens bij stilgestaan wie in deze hoofdstukken de hoofdpersoon is? Is dat Jozef? Of is dat Benjamin? Wij lezen van Benjamin niet één woord. Maar in de hoofdstukken 42-45 speelt hij wel een belangrijke rol. Tijdens de eerste reis van de broers gaat hij niet mee. Maar Jozef vraagt naar hem en eist dat hij ook naar Egypte komt. Benjamin wordt de grote test voor vader Jakob en voor de broers.

Jozef en Benjamin als beeld van de Heer Jezus
Zowel Benjamin als Jozef is een beeld van de Heer Jezus. Vaak is één persoon niet toereikend om de Heer Jezus uit te beelden. Dat zien we ook bij Mozes en Aäron; bij Mozes en Jozua en bij David en Salomo. Hier zien we dat Jozef en Benjamin beiden een beeld zijn van de Heer Jezus. Jozef is voor vader Jakob en voor de andere broers gestorven. Benjamin is alleen achtergebleven. De band tussen Jozef en Benjamin is Rachel, de liefde van het hart van Jakob. Jozef betekent toevoeging. Hij is meer dan de zonen van Lea. Maar Jozef alleen is geen kompleet beeld. Benjamin, (de zoon van de rechterhand) hoort erbij. Rachel had hem trouwens de naam Benoni gegeven (zoon van mijn smarten). Maar voor Jakob (hier een beeld van God) is hij Benjamin, de zoon van zijn rechterhand.

Jozef is door veel lijden gegaan en daarna verhoogd. Hij is een beeld van de lijdende knecht van de Heere, die nu de verheerlijkte Heer in de hemel is. Benjamin is een beeld van de Heer die van Gods rechterhand zal neerdalen op aarde om Gods oordelen uit te voeren. In de laatste woorden van Jakob tot zijn zonen spreekt hij in Gen. 49:22-26 over Jozef, maar in vers 27 over Benjamin: Benjamin zal als een wolf verscheuren; des morgens zal hij roof eten, en des avonds zal hij buit uitdelen.

Het eindigt niet met Jozef. Jozef en Benjamin horen bij elkaar. Wat weet het overblijfsel van de Heer Jezus? Hoeveel inzicht hebben ze? Er zal een grote ontzetting zijn, als zij de Heer Jezus zullen zien, die op aarde doorstoken is. In Genesis 42-45 zien we die hereniging van Jozef en Benjamin tot stand komen. Die twee moeten bij elkaar komen. Wij achtten Hem, dat Hij geplaagd, door God geslagen en verdrukt was (Jes. 53:4). Dan zullen zij ontdekken dat de verworpene dezelfde is als de Zoon van de rechterhand van de Vader. De Heer Jezus heeft tegenover Kajafas getuigd dat Hij aan de rechterhand van de Majesteit in de hoge zou zitten. In Genesis zien we hoe Jozef zich niet langer kan inhouden. Voor Israël zal dat (net als hier bij de broers) een grote ontdekking zijn.

Wat zal de ontdekking zijn?
Allereerst, dat zij schuld hebben aan de verwerping van een onschuldige. Dat zien we hier al bij de broers in Gen. 42:21,22. Maar het gaat dieper. Wat zien we later in deze geschiedenis? De straf voor die schuld daalt neer op het hoofd van de onschuldige. De beker wordt gevonden in de zak van Benjamin (Gen. 44:12). Hij was de enige van de elf broers die geen schuld had. Nu moet hij ervoor boeten, terwijl de broers schuldig zijn. Voor ons geldt ook, dat wij schuldig zijn aan de dood van de Heer Jezus. De straf voor onze schuld kwam op het hoofd van de onschuldige. Christus heeft eenmaal voor de zonden geleden, de Rechtvaardige voor de onrechtvaardigen (1Petr. 3:18). Zo zien we hier (Gen. 45:3) dat Jozef zich aan zijn broers openbaart. Wat zij bij de eerste (Jozef) in hun haat verknoeid hebben, wordt bij de tweede (Benjamin) goed gemaakt. Maar dat kan alleen omdat hun hart veranderd is, omdat zij hersteld zijn. Hoe dit tot stand komt, vinden we in Genesis 42-45.

Het hart van de broers
We gaan terug naar de ontmoeting van Jozef met zijn broers (Gen. 42:6). Vanaf het moment dat zij Jozef ontmoetten is er in hun hart benauwdheid geweest. Dat duurt tot het moment waarop Jozef zich aan hen bekendmaakt (Gen. 45:3). Het is opmerkelijk hoe Jozef het gesprek begint. Jozef heeft vast niet iedereen die naar Egypte kwam beschuldigd van spionage. Maar hij heeft zijn broers meteen herkend en hij zegt: Jullie zijn gekomen als verspieders, om een inval te beramen. Dan kijken de broers in de verkeerde richting, zij kijken niet in hun eigen hart. De toestand van hun hart wordt openbaar door hun woorden: Wij zijn vrome lieden. Zij bedoelen eigenlijk: Op ons is niets aan te merken.

Drie moeilijke dagen
De beproeving wordt nog groter. Zij komen drie dagen in de gevangenis (vers 17). Zo heeft Saulus ook een periode van drie dagen doorgemaakt zonder te eten en te drinken (Hand. 9:9). Saulus was een rechtvaardig mens, gezien in de spiegel van de wet. Maar in het donker (hij kon drie dagen niet zien) en in het licht van God dat in zijn ziel en in zijn geweten scheen, zag hij zichzelf als een verloren zondaar. Zover zijn de broers nog niet! Wel zeggen zij, dat zij nu boeten voor wat zij hun broer aangedaan hebben (vers 21), maar zij zijn nog niet zover dat zij hun schuld belijden. Zelfs tegenover hun vader houden zij hun leugen vol (vers 32). Zij moeten nog een lange en moeilijke weg gaan, voordat hun hart verbroken wordt.

De broers worden beproefd
Het is goed op te merken hoe Jozef zijn broers toetst. Zij zeggen zelf dat zij eerlijke lieden zijn, maar dan zegt Jozef: Dat is het, wat ik tot u gesproken heb, zeggende: Gij zijt verspieders! Hierin zult gij beproefd worden (vers 14). Jozef probeert hun hart te raken. Hij laat hen drie dagen in de gevangenis zetten (vers 17). Hij laat Simeon in hun bijzijn binden (vers 24). Maar wij zien ook wat er in zijn hart leeft. Jozef hoort hun gesprek aan. Daarop zien we dat hij zich van hen afwendt en weent (vers 21-24).

Wij worden ook beproefd
Als wij christen zijn, dan zal God ons ook beproeven en toetsen. Wij moeten bedenken dat God ons kent: Als ons hart ons veroordeelt, God is groter dan ons hart en Hij weet alles (1Joh. 3:19). Kunnen wij net als Jozef zeggen: Ik vrees God (vers 18)? Dan is er rust en vrede in ons hart, net als bij Jozef.

De dromen van Jozef komen uit
Wij kennen het spreekwoord: Gods molens malen langzaam, maar zeker. In vers 7 lezen we dat de broers zich voor Jozef neerbuigen met het aangezicht ter aarde. Daarmee gaat in principe Gen. 37:7 in vervulling. Hier buigen zij eigenlijk neer voor een vreemde heerser. Hetzelfde doen ze in Gen. 43:26 en 28. Nog steeds zijn zij zich niet bewust dat hierdoor de droom van Jozef wordt vervuld. Ook in Gen. 44:14 werpen zij zich voor hem ter aarde. Zij erkennen zijn heerschappij, maar zij zijn nog niet op de plaats waar ze moeten zijn. Dat vinden we pas in Gen. 50:18. Daar gaat de droom volledig in vervulling. Daar zeggen zij: Zie, wij zijn u tot slaven. Het woord van God, in een droom aan Jozef gegeven, wordt letterlijk vervuld. Dat is de waarde van het woord van God. Niets ervan valt ter aarde. Dat geldt ook met betrekking tot de toekomst van Israël. Wat God over hen voorspeld heeft, zal letterlijk vervuld worden.

Nog geen oprecht berouw bij de broers
In Gen. 42:21 komen de broers tot de belijdenis: Voorwaar, wij zijn schuldig aan onze broeder, wiens benauwdheid der ziel wij zagen, toen hij ons om genade bad; maar wij hoorden niet! daarom komt deze benauwdheid over ons. Zij erkennen dat de ellende waarin zij zich nu bevinden het gevolg is van hun vroegere zonde. Maar het zien van de gevolgen van de zonde en het erkennen van hun zonde is nog niet berouw hebben en tot belijdenis komen! Zover zijn de broers nog niet. Tegenover Jakob houden zij vol, wat zij vroeger gezegd hebben (vers 32). Wij zien tegenover hun vader nog geen belijdenis.

Berouw en belijdenis nodig
Ook onder ons kan het voorkomen dat iemand wel spijt heeft over de gevolgen van zijn verkeerde daden, maar dat er geen werkelijk berouw en belijdenis aanwezig is. Zo in de geest van: Had ik dat maar niet gedaan. Of: Wat stom van me om zoiets te doen. Bij het inzien van de zonde komt het geweten pas tot rust, wanneer niet naar de gevolgen, maar naar de oorzaak teruggegaan wordt. Zonde moet beleden worden tegenover God en indien nodig tegenover mensen.

Het Joodse volk en hun Messias
In Genesis 42-45 zien we een veranderde houding van de broers tegenover Jozef. Wij zien in type hoe bij het Joodse volk een verandering in hart en geweten komt tegenover hun Messias.

1. In de toestand van de broers zien we in type de toestand van het Joodse volk nu. Hierbij denken we aan vers 17; aan wat Jakob zegt (vers 4); aan wat de broers zeggen (vers 13). Kenmerkend voor het Joodse volk nu is, dat Benjamin niet wordt afgestaan. Over hem moet je geen vragen stellen, want dan krijg je meteen de grootste moeilijkheden. Hun standpunt is: De Messias moet nog komen.

2. De broers zoeken een zegen, maar hun toestand is niet zodanig, dat zij zegen kunnen ontvangen. Veel Joden zoeken nu naar de ware zegen, terwijl dat niet mogelijk is.

3. Jozef, die nu onder de volken een plaats heeft, wordt niet gekend. Hierbij denken we aan Romeinen 9-11. De Joden zijn uit de olijfboom weggebroken, volken zijn er in geënt.

4. Hier is pas het begin van de beproeving. De broers zullen het nog veel moeilijker krijgen. Maar Jozef weent al (vers 24). We lezen zeven keer dat Jozef weent. Er is droefheid in het hart van de Heer Jezus bij het zien van de toestand van zijn volk. Ook toen Hij op aarde was, was Hij bedroefd over de toestand van zijn volk (Matt. 23:37-39). Paulus kende die droefheid ook (Rom. 9:2). En die droefheid delen wij.

Simeon blijft in gevangenschap
In Gen. 42:16 stelt Jozef voor één van de broers terug te sturen om Benjamin te halen en de anderen gevangen te houden. Later verandert hij van gedachten (vers 19,24). Alleen Simeon blijft in de gevangenis en de anderen mogen terug naar huis. Waarom deze verandering? Misschien omdat er anders niet zou worden voorzien in de honger in het huis van Jakob. Misschien omdat de broers nu op de proef gesteld worden in hun houding tegenover Simeon. Zouden ze, net als bij Jozef, Simeon laten vallen en niet terugkomen? Waarom werd Simeon door Jozef uitgekozen om achter te blijven in Egypte en niet Ruben, die de oudste was? Misschien omdat Ruben nog geprobeerd had om Jozef te redden (Gen. 37:21,22,29,30)? Simeon was na hem de oudste. Hij en zijn broer Levi hadden de stad Sichem uitgemoord (Gen. 34:25-29). Misschien wil Jozef hem tot inkeer brengen.

De gezindheid van Jozef
Niet alleen in wat hem is overkomen, maar ook in zijn karaktereigenschappen en zijn gezindheid is Jozef een prachtig type van de Heer Jezus. Alles aan hem is volkomen. We lezen over geen enkele zonde bij hem. Wij zien bij hem een geweldige zelfbeheersing en wijsheid. Al deze voortreffelijke eigenschappen heeft Jozef aangeleerd in de lange, moeilijke oefenschool die hij moest doormaken. Hij is door een diepte gegaan die zwaar was, maar ook heilzaam. Wat een vergevingsgezindheid merken we bij hem op. Het was voor hem heel gemakkelijk geweest om zich aan zijn broers bekend te maken en zich te wreken. Hoe zouden wij in een dergelijke situatie handelen? Wordt er bij ons ook zo’n zelfbeheersing, wijsheid en vergevingsgezindheid gevonden? Wij hebben de Heer Jezus als het volmaakte voorbeeld. Misschien wil de Heer ons ook deze eigenschappen leren door de moeilijkheden die we doormaken.

Drie dagen
Jozef zet zijn broers drie dagen lang in de gevangenis (Gen. 42:17). In het Oude Testament kunnen we drie dagen vaak in verband brengen met de Heer Jezus. Abraham zag op de derde dag de berg Moria van verre (Gen. 22:4). Jona was drie dagen en drie nachten in het ingewand van de vis (Jona 1:17). We lezen in Hosea 6:2: Hij zal ons na twee dagen levend maken; op de derde dag zal Hij ons doen verrijzen, en wij zullen voor Zijn aangezicht leven. Dit kan als motto dienen voor deze geschiedenis.

Reden voor angst?
We zien in Genesis 42 dat het aangezicht van Jozef nog voor zijn broers verborgen is. Hij behandelt hen met hardheid (vers 14,15), zodat ze bang worden. Totdat ze zeggen dat ze schuldig zijn. Wanneer waren ze bang? Natuurlijk toen ze stonden voor de strenge onderkoning van Egypte. Maar vooral toen zij het geld terugvonden bovenin de zakken met koren (vers 27,28,35). Dit paste niet bij het beeld dat zij hadden van de strenge onderkoning die het zo op hen gemunt scheen te hebben. Toen ontzonk hun de moed en werden zij bevreesd.

Genade afgewezen
Zo gaat het soms met zondaars met een schuldig geweten, die voor het eerst de genade van God ondervinden. Zij begrijpen die genade niet, zij weten daar geen weg mee. Zij vatten de genade verkeerd op. Zij hadden gedacht een wrede rechter te ontmoeten, nu ontmoeten zij een God die genadig is. Dit maakt hen angstig en onzeker. De genade wordt niet gezien als een door God aangeboden gunst. Iets dergelijks zien we bij hypercalvinistische groepen, waar gezegd wordt dat iemand met een gestolen Jezus naar de hel kan gaan. Zij zien de aangeboden genade als een list. Ook bij wettische christenen wordt dit gevonden. Zij aanvaarden de genade van God niet. Zij wijzen die af, omdat zij denken dat er iets kwaads achter schuilt.

Op de derde dag opgericht
Zo zal het ook gaan met Israël. Zij zullen angstig worden als zij tot de ontdekking komen, dat zij het eeuwig oordeel verdiend hebben. Zij kennen een God die oordeelt. Maar zij zullen bij Diezelfde, heilige God genade vinden. Dat overrompelt hen. Zij gaan onder hun schuld gebukt. Het wordt hun bang te moede. Dan klinken de verlossende woorden: Komt toch naderbij (Gen. 45:4). Dan gaan de woorden van Hosea is vervulling: Op de derde dag zal Hij ons doen verrijzen. Misschien slaan de twee dagen daar op de periode van tweeduizend jaar dat Israël onder de volken was. Op de derde dag, de opstandingsdag van de Heer Jezus, worden zij opgericht en zullen zij de Heere kennen, zullen zij ernaar jagen Hem te kennen (Hos. 6:2,3).

Jozef en Benjamin als type van de Messias
In Gen. 42:20,21 mogen we denken aan de verhouding Jozef-Benjamin. Als Jozef vraagt naar Benjamin, worden de broers herinnerd aan Jozef. Jozef is een type van de lijdende Messias. Benjamin van de triomferende Messias. Maar Jozef is ook de verhoogde Messias, al weet Israël dat nog niet. Benjamin is de lievelingszoon van Jakob. De toepassing die we hier kunnen maken is, dat Israël zijn Messias verwacht, die orde op zaken zal stellen. Hij is de triomfator van Gen. 49:27. Hij is Benjamin, de zoon van de rechterhand. Volgens de profeten het voorwerp van het welbehagen van God. Hij zal Israël verlossen van zijn vijanden. Maar Israël zal die verlossing niet krijgen zonder Jozef. Eerst moeten zij Hem aannemen. Daarom moeten zij in de komende hoofdstukken Benjamin al het ware meedragen. Dat doen zij al tweeduizend jaar. Maar in ons beeld van de twee Messias-verwachtingen betekent dat, dat zij eerst Benjamin moeten opgeven, hun eigen idealen moeten opgeven en zich moeten bekeren tot Jozef, de verworpene. Dan ontvangen zij alles. Dan komt diezelfde Jozef als hun Messias, als Benjamin, de zoon van de rechterhand, als triomfator op de wolken van de hemel. Nu al worden ze bij de vraag naar Benjamin meteen bepaald bij Jozef, maar ze moeten nog een moeilijke weg gaan, voordat het herstel zal komen. Dat zal pas op de derde dag gebeuren.

De dag van opstanding en herleving
Zoals al eerder opgemerkt, vinden we verschillende voorbeelden in de Schrift van de derde dag, altijd in verbinding met de gedachte aan opstanding en herleving. Gen. 22:4 is al aangehaald, in verband met de plaats die Abraham van verre zag. Hierbij mogen we ook denken aan de overweging bij Abraham dat God machtig was hem zelf uit de doden op te wekken (Hebr. 11:18). Ook hebben we gedacht aan Jona, die een beeld van de Heer Jezus en van Israël is: Want zoals Jona drie dagen en drie nachten in de buik van het zeemonster was, zo zal de Zoon des mensen drie dagen en drie nachten in het hart van de aarde zijn (Matth. 12:40). Zo is Israël nu nog begraven in de graven van de volken. God zal hen hieruit doen opstaan, zoals beschreven wordt in Ezech. 37:11-14.

Bezondigt u niet aan de knaap
In Gen. 42:22 zegt Ruben: Heb ik het tot u niet gezegd, toen ik zeide: Zondigt u niet aan deze jongeling! Maar gij hoordet niet; en ook zijn bloed, ziet, het wordt gezocht!. In Gen. 37:22 staat het iets anders: Vergiet geen bloed; werpt hem in deze kuil, die in de woestijn is, en legt de hand niet aan hem. In Genesis 37 was het alleen een praktische oplossing om Jozef later te kunnen bevrijden. Ruben ging niet met de broers mee, maar hij veroordeelde hen ook niet. Maar in Genesis 42 lezen we dat Ruben deze daad zondigen noemt. Die omkeer moet ook bij Israël komen. Zij moeten zover komen, dat zij zeggen: Wij hebben gezondigd!

Ik heb gezondigd
Tot deze bekentenis moet ieder mens komen. Iedereen moet heel persoonlijk zeggen: Ik ben het! Ik ben een zondaar! De tollenaar zei: O God, wees mij, de zondaar genadig (Luk. 18:13). De moordenaar aan het kruis kwam tot dit inzicht. Hij beleed zijn schuld, hoewel hij tevoren ook gelasterd had.

Uw zonde zal u vinden
De broers zeggen tegen elkaar: Voorwaar, wij zijn schuldig aan onze broeder, wiens benauwdheid der ziel wij zagen en Ruben zegt: Zijn bloed, ziet, het wordt gezocht (Gen. 42:21,22). Met deze uitspraak laten de broers zien dat zij inzicht hebben in het beginsel dat Mozes later in de wet zou vastleggen. Een beginsel dat in elk mensenleven van belang is, een algemeen beginsel: Doch gij zult uw zonde gewaar worden, als zij u vinden zal! (Num. 32:23). De zonde is een roofdier. Het blijft zijn prooi achtervolgen. De rekening wordt gepresenteerd: onze zonde zal ons vinden! Soms is het van het gezicht van iemand af te lezen, soms wordt de mens erdoor getekend. Soms wordt het in het lichaam gevonden en wordt de gezondheid aangetast. Soms vindt de zonde ons in onze huwelijksverhouding, in onze vrienden, ouders, broeders of zusters. Soms in onze maatschappelijke loopbaan. De zonde laat zijn prooi niet los, als ze niet opgeruimd wordt. Wordt de zonde niet beleden, dan zal ze ons uiteindelijk vinden. Of voor de rechterstoel van Christus, of voor de grote witte troon.

Simeon wordt in de gevangenis gezet (vers 24). Hier zien we een praktische uitwerking van het eerder genoemde beginsel. Het is Gods beginsel ons in dit leven tot inkeer te brengen. Ons op de knieën te brengen. Wel kunnen, ook na belijdenis, bepaalde gevolgen van onze zonde doorgaan; we kunnen de rekening gepresenteerd krijgen, maar de genade van God blijft (Ps. 99:8). Want wat een mens zaait, dat zal hij ook oogsten (Gal. 6:7).

Ruben mist het eerstgeboorterecht
Ruben zegt in vers 22 als het ware: Jullie hebben het gedaan en nu krijg ik de schuld. Als hij zich mede schuldig gevoeld had, dan had hij dat toen beleden. We vinden later een heel andere houding bij Juda (Gen. 44:33,34). Het karakter van Ruben, zoals die ons in de Schrift beschreven wordt, wordt gekenmerkt door onbeslistheid. Hij was de eerstgeborene, maar hij miste de zegen. Jakob zegt in zijn laatste woorden van hem: Ruben, gij zijt mijn eerstgeborene, mijn kracht, en het begin van mijn macht; de voortreffelijkste in hoogheid, en de voortreffelijkste in sterkte. Snelle afloop als der wateren, gij zult de voortreffelijkste niet zijn! want gij hebt uws vaders bed beklommen; toen hebt gij het geschonden; hij heeft mijn bed beklommen! (Gen. 49:3,4). Door deze zonde mist hij het eerstgeboorterecht.

De verantwoordelijkheid van de oudste zoon
Dat Ruben door deze zonde het eerstgeboorterecht verspeeld had, lezen we ook in 1Kron. 5:1,2. Het eerstgeboorterecht werd geschonken aan de zonen van Jozef (Manasse en Efraïm), maar zij werden niet in het register als eerstgeborenen ingeschreven. Ruben heeft dus in het geslachtsregister nog wel de eerste plaats, maar zonder de zegeningen en voorrechten daarvan te ontvangen. Het was in Israël de gewoonte dat de oudste zoon verantwoordelijk was. Zo was Ruben verantwoordelijk voor het in de put werpen van Jozef. Maar omdat hij dat recht eigenlijk al verspeeld had, kwam dat recht bij Simeon. Deze had dus de verantwoordelijkheid gehad op te komen voor Jozef. Dat kan dus ook de reden geweest zijn dat Simeon gebonden werd.

De besluiteloosheid van Ruben
Wat de broers erkennen (in vers 21) wijst op de eerste werking in hun geweten. Ruben probeert zichzelf te verontschuldigen (vers 22). Hij had indertijd in Dothan niet alleen een poging moeten doen om Jozef te redden. Hij had met beslistheid moeten handelen. Maar beslistheid vinden we bij Ruben niet. In Richt. 5:15 lezen we van de Rubenieten dat zij in de strijd tegen Sisera, de krijgsoverste van Jabin, de koning van Kanaän, rustig bleven zitten tussen de veestallen, al luisterend naar het fluitspel bij de kudden, terwijl de overleggingen van hun harten vele waren. Maar die overleggingen werden niet ten uitvoer gebracht. Deze houding is kenmerkend voor Ruben.

Wat is er bij Dothan gebeurd?
Ruben krijgt het heel moeilijk door zijn gebrek aan zedelijke moed. Hij wilde Jozef redden, maar hij had niet de moed om te handelen als de oudste. De verkoop van Jozef was niet doorgegaan als hij pertinent geweigerd had. De broers hadden dan nooit hun vader onder ogen durven komen. Ruben had Jozef kunnen redden, maar hij durfde niet tegen de broers op te treden. Hij zocht een compromis, dat op zichzelf ook wreed was: Werpt hem in deze kuil die in de woestijn is, en legt de hand niet aan hem. De broers accepteerden dit voorstel. Ruben was van plan Jozef stiekem eruit te halen en naar zijn vader terug te brengen. Maar in de afwezigheid van Ruben werd Jozef, op voorstel van Juda, verkocht. Toen Ruben later bij de put kwam en merkte dat Jozef er niet meer was, zei hij: De jongeling is er niet; en ik, waar zal ik heengaan? (vers 30). Hij droeg als de oudste de verantwoordelijkheid. Zo is Ruben door eigen schuld in een heel gecompliceerde situatie terecht gekomen.

Ruben en Juda, Petrus en Judas
Toen de zaak verkeerd aflliep en Ruben zei: En ik, waar zal ik heengaan, leek hij hierin op Judas, door wat deze zei nadat hij de Heer had overgeleverd, toen hij het geld waarvoor hij de Heer had verraden in de tempel wierp (Matt. 27:3,4). Toch moeten we opmerken dat Juda hier meer op Judas leek. Hij verkocht Jozef voor twintig zilverstukken (Gen. 37:26-28). Judas leverde de Heer Jezus over voor dertig zilverlingen (Matt. 26:15). Ruben leek hier meer op Petrus die de Heer verloochende.

Het gevolg van een slappe houding
Als het iemand ontbreekt aan zedelijke moed, moet hij zich later in allerlei bochten wringen om zich uit moeilijke situaties te redden. Dit is een waarschuwing voor iedere gelovige. Wij moeten weten hoe we moeten handelen en we moeten de zedelijke moed hebben om op te treden als het nodig is. De enige weg voor de gelovige is, vast te houden aan het Woord van God en aan wat het geweten zegt. Door compromissen aan te gaan ontstaan nare gevolgen en gecompliceerde situaties, zoals we zagen bij Ruben. Wij moeten kleur durven bekennen.

Het voorstel van Ruben
We hebben gezien dat Ruben Jozef wilde redden, maar daarin niet slaagde. Hij heeft in Genesis 42 blijkbaar nog niets geleerd. In vers 37 doet hij een voorstel aan zijn vader met betrekking tot zijn twee zonen: Dood twee van mijn zonen, zo ik hem tot u niet terugbreng; geef hem in mijn hand, en ik zal hem weer tot u brengen! Hij is er zich schijnbaar niet van bewust dat hij niet bij machte is zijn broer Benjamin veilig terug te brengen, net zo min als hij indertijd bij Dothan niet bij machte was Jozef te redden. Bij hun eerste bezoek aan Egypte was al duidelijk geworden, dat ze helemaal aan de macht van Jozef waren overgeleverd en dat ze niets tegen zijn wil konden doen.

Jozef hoorde
Uit deze geschiedens kunnen we ook een praktische les leren. Toen de broers onderling een gesprek voerden (vers 21,22) beseften zij niet dat Jozef alles hoorde wat zij zeiden (vers 23). Jozef is een type van de Heer Jezus. Beseffen wij het wel, dat Hij luistert naar onze gesprekken? Toen Jozef het gesprek van de broers gehoord had keerde hij zich van hen af en weende (vers 24). Zoals al eerder opgemerkt, zien we zeven keer in deze hoofdstukken dat Jozef weent. Ook weent hij geruime tijd als hij zijn vader weer ontmoet (Gen. 46:29). Ook hierin is hij een beeld van de Heer Jezus. Wat opvalt is dat de Heer Jezus niet weende over zichzelf. Toen Hij Jeruzalem naderde en de stad zag weende Hij over haar en zei: Och, mocht op deze uw dag ook u erkennen wat tot uw vrede dient (Luk. 19:41,42). Maar tegen de vrouwen die weeklaagden en klaagliederen over Hem zongen, toen Hij op weg was naar Golgotha, zei Hij: Dochters van Jeruzalem, weent niet over Mij; weent evenwel over uzelf en over uw kinderen (Luk. 23:28). Hij weende bij het graf van Lazarus (Joh. 11:35). Hij was bewogen om de toestand van anderen en die gezindheid vinden we ook bij Jozef.

Zijn bloed kome over ons...
In vers 22 zegt Ruben tegen zijn broers: En ook zijn bloed, ziet het wordt gezocht. Toen de Heer Jezus voor Pilatus stond zei al het volk: Zijn bloed kome over ons en over onze kinderen (Matt. 27:25). Later zien we dat ze daarvan terugschrokken. In Hand. 5:28 lezen we dat de hogepriester tegen de apostelen zegt: U hebt Jeruzalem met uw leer vervuld en wilt over ons het bloed van deze mens brengen. Toch zal het Joodse volk tot deze erkenning moeten komen: En ook zijn bloed, ziet het wordt gezocht. In Zach. 12:10 lezen we: Zij zullen Mij aanschouwen, Die zij doorstoken hebben. En geldt iets dergelijks ook niet voor ons? Gelukkig wordt zijn bloed niet van ons geëist. Zijn bloed spreekt nu tot ons van onze verlossing, het spreekt van het vrijkopen en van de genade van God.

Wat heeft God ons aangedaan?
Als de broers, op weg naar huis, in het nachtverblijf zijn aangekomen, merken ze dat het geld dat ze voor het koren betaald hebben, bovenin de zak ligt. Dan ontzinkt hun de moed en wenden ze zich bevend tot elkaar en zeggen: Wat is dit dat God ons gedaan heeft? Later zeggen ze tegen hun vader dat die manhen bits heeft aangesproken en hen als verspieders behandeld heeft (vers 30). Maar hier zeggen ze: Wat is dit dat God ons gedaan heeft? Dan zien ze niet die strenge onderkoning, maar ze zien God. Wat hun overkomt aanvaarden ze uit de hand van God en niet uit de hand van mensen. Ze erkennen dat God met hen bezig is. Dit beginsel geldt ook voor ons. Als wij moeilijkheden ondervinden, dan moeten we ons afvragen: Wat heeft God mij hiermee te zeggen? Als ons leed overkomt, dan moeten wij het aannemen uit zijn hand. Nog enkele voorbeelden uit de Schrift van dit belangrijke beginsel:

De scheuring van het rijk
In 1 Koningen 12 lezen we over de scheuring van het rijk. We kunnen hiervoor verschillende oorzaken aanwijzen. We mogen denken aan de zonde van Salomo (1Kon. 11:11-13). We kunnen denken aan de dwaasheid van Rehabeam (1Kon. 12:6-14). We kunnen denken aan de afgunst die er al eeuwen geweest was tussen de stammen Juda en Efraïm. Misschien zijn er nog meer oorzaken te vinden, maar in vers 15 lezen we dat deze omwending van de Heere was en in vers 24: Want deze zaak is van Mij geschied. We zien dat de mens zijn eigen verantwoordelijkheid heeft maar dat het uiteindelijk God is, die alles bestuurt en in de hand heeft. Het kwaad van de mens wordt in de hand van God tot iets goeds. De mensen kunnen het ons aandoen. Het is misschien te wijten aan de omstandigheden. Maar wij mogen wat ons overkomt aanvaarden uit de hand van God. Dan alleen hebben we rust voor onze ziel en vrede met God.

Naomi komt terug in Bethlehem
Als Naomi, als arme weduwe, terugkomt uit Moab, zeggen de vrouwen van Bethlehem: Is dit Naomi? Maar dan antwoordt Naomi: Noemt mij niet Naomi, noemt mij Mara; want de Almachtige heeft mij grote bitterheid aangedaan. Vol trok ik weg, maar leeg heeft mij de Heere doen weerkeren. Ook van de houding van Naomi ten opzichte van het leed dat haar was overkomen kunnen wij veel leren. Bovendien mogen wij weten dat het niet alleen de Almachtige is die ons dingen heeft aangedaan, maar dat het onze liefdevolle Vader is die met ons bezig is.

Wij zijn eerlijk
Uit de woorden van vers 21 en uit de opmerking van vers 28: Wat is dit, dat God ons gedaan heeft? mogen we opmaken dat zij inzien dat God met hen bezig is en dat er in hun harten een verandering ten goede begonnen is. Maar de broers zijn nog niet waar ze wezen moeten. Dat blijkt onder andere uit wat ze tegen Jozef zeggen en later herhalen tegenover hun vader: ’Wij zijn vroom, wij zijn geen verspieders (vers11 en 31). Als zij zeggen dat ze geen verspieders zijn, spreken ze de waarheid. Maar als ze zeggen dat ze eerlijke lieden zijn, dan spreken ze onwaarheid. Wat zij hier zeggen is dus een halve waarheid. Een spreekwoord zegt: een halve waarheid is erger dan een hele leugen!

De jongste is heden bij onze vader
Om aan Jozef duidelijk te maken dat zij eerlijke lieden zijn, vertellen zij hem van de jongste die nog thuis is en van één broer die er niet meer is (vers 13). Bovendien stuurt niemand tien broers uit om een land te verspieden. Dat is veel te eenzijdig en veel te gevaarlijk. Denk aan de twaalf verspieders die uitgezonden werden om het land Kanaän te verspieden. Toen werd er uit elke stam één genomen. Op deze manier proberen de broers hun onschuld te bewijzen. Maar Jozef zegt daarop dat ze dan maar eens moeten bewijzen wat ze beweren: Neem die andere broer ook mee als jullie terugkomen.

Zonde in het leven van Abraham, Izaäk en Jakob
Het spreken van een halve waarheid zien we bij Abraham, als hij naar Egypte gaat en later naar Gerar. In beide gevallen laat hij Sara zijn huisvrouw, zijn zuster noemen (Gen. 12:13; 20:2). Dit is duidelijk een halve waarheid. In zekere zin was Sara inderdaad zijn zuster (Gen. 20:11-13).

Izaäk doet hetzelfde als hij naar het land van de Filistijnen gaat (Gen. 26:7). Nu is het geen halve leugen maar een hele leugen.

Eigenlijk is het geen wonder dat we in het leven van Jakob veel leugen en bedrog zien, want zowel bij zijn vader Izaäk als bij zijn moeder Rebekka zag hij leugens (Gen. 27:5-17). Jakob stemt ermee in zijn vader en zijn broer Ezau te bedriegen. Later in Haran bedriegt hij zijn oom Laban.

Zo zijn ook de zonen van Jakob beslist geen eerlijke lieden. En er moet nog veel gebeuren voordat ze zover komen dat zij hun zonden belijden.

Wij moeten belijden
Voor ons is dit een praktische les. Hoe meer we het kwaad bedekken en ons geweten toesluiten, des te dieper zal het proces van inkeer en berouw zijn. In vers 21 zagen we dat er bij de broers iets naar boven komt in hun bewustzijn. Als zij later aan hun vader verslag uitbrengen van wat er in Egypte gebeurd is (vers 30-34), vertellen zij hem niet wat zij onder elkaar gezegd hebben. Dat durven ze nog niet; zij belijden nog niet hun leugens over het kleed van Jozef en het wilde dier. Zij moeten nog een lange weg gaan, totdat zij op de plaats gekomen zijn waar God hen wil hebben. De waarheid blijft nog bedekt, tot het ogenblik dat zij tegen hun vader zeggen: Jozef leeft nog! Wat zullen de broers achteraf dankbaar geweest zijn dat deze kwestie nog tijdens hun leven opgeruimd is! Ook wij moeten de dingen die nog in orde gemaakt moeten worden in orde maken nu het nog kan.

Benauwdheid voor Jakob
In vers 21 zeggen de broers tegen elkaar: Daarom komt deze benauwdheid over ons. In Genesis 42-45 zien we letterlijk benauwdheid bij Jakob en bij zijn zonen. In Jer. 30:7 is sprake van de benauwdheid voor Jakob. Deze benauwheid zal over het overblijfsel van de zonen van Jakob komen in de eindtijd. Dat zal een tijd zijn van grote beproeving. Wij geloven dat de uitdrukking een tijd van benauwdheid voor Jakob letterlijk slaat op de tijd van de grote verdukking. Maar we weten ook dat al bijna twee eeuwen lang de Joden vervolgd en verdreven zijn. Ook de christenen hebben meegedaan aan deze vervolging van de zonen van Jakob. Hoewel de Joden gezegd hebben: Zijn bloed kome over ons en onze kinderen, past het ons christenen (of hen die zich christenen noemen) niet de Joden te vervolgen. Is het niet beschamend, dat voor een Jood de naam Jezus meteen verbonden wordt met haat en vervolging?

De Messias-verwachting van de Joden
Israël heeft nu bijna tweeduizend jaar geweend vanwege Jozef. Al hun hoop en verwachting is gericht op Benjamin. Ook tijdens de ergste vervolgingen hebben zij vastgehouden aan Benjamin. Altijd is hun verwachting geweest: Eens zal onze Messias komen! Het is beschamend te beseffen dat zij de Messias verwachten om hen onder andere te verlossen van de christenen. Natuurlijk gaat het (zoals al opgemerkt) niet altijd om ware christenen die de Joden vervolgd hebben. Nederland was in de zeventiende eeuw voor de Joden het enige land zonder benauwdheid. Toch heerst er nu ook in ons land anti-semitisme.

Jakob moet Benjamin loslaten
Jakob zegt: Gij berooft mij van kinderen! Jozef, hij is er niet, en Simeon, hij is er niet; nu zult gij Benjamin wegnemen! Al deze dingen zijn tegen mij (Gen. 42:36). Jakob wil Benjamin niet laten gaan. Hij klemt zich vast aan Benjamin. Het orthodoxe Jodendom, dat van Christus niet wil weten, zal straks nog meer in de benauwdheid komen. Dan zullen ze ook Benjamin moeten laten gaan. Wat een ontdekking zal het voor hen zijn te ontdekken dat de Christus van de christenen hun Messias is. In dit perspektief mogen we deze geschiedenis zien. We voelen die spanning aan, die worsteling van Jakob. Zijn benauwdheid wordt nog groter, wat we geïllustreerd zien in de uitspraak van Jakob: En mij aangaande, als ik van kinderen beroofd ben, zo ben ik beroofd (Gen. 43:14).

Jozef leeft nog
Wat zal er door Jakob heengegaan toen zijn zonen terugkwamen met de woorden: Jozef leeft nog! Dat is een ontroerend moment in het leven van Jakob en in het leven van het Joodse volk in de toekomst. Als wij liefde hebben voor het Joodse volk en wij beseffen wat onze schuld is in alles wat hen is aangedaan, dan zijn wij bewogen met hen. Wat een overweldigend ogenblik zal dat zijn. Zij raken ook Benjamin kwijt en dan zullen zij zien dat Benjamin en Jozef één Persoon zijn. Dan zullen ze zien dat dezelfde Jezus, ook hun koning is. Wij, als gemeente, zijn op een bijzonder manier met de Heer Jezus verbonden. Maar Hij heeft ook een bijzondere betrekking, een unieke relatie, met Israël. Dat mogen wij nooit vergeten.

Al deze dingen zijn tegen mij
Al deze dingen zijn tegen mij, zegt Jakob (vers 36). Zo leek het ook, naar de mens gesproken. Zo kan het ook zijn in ons leven. Zoveel narigheid, zoveel verdriet in ons leven. Het lijkt wel of alles tegen zit. Het lijkt misschien goedkoop om tegen iemand die in moeilijke omstandigheden verkeert te zeggen: Maar wij weten dat hun, die God liefhebben, alle dingen meewerken ten goede (Rom. 8:28). En dat mogen we vasthouden, hoe de omstandigheden ook mogen zijn. Ook al lijkt het dat Gods hand tegen ons is, toch moeten wij beseffen dat zijn hand bestuurd wordt door zijn liefhebbende hart. In onze nood mogen wij alles aan zijn liefdevolle hand toevertrouwen.

Bij Juda een verandering ten goede
In Gen. 37:26-28 zagen we dat het Juda was die kwam met het voorstel Jozef voor 20 zilverstukken te verkopen. In Gen. 43:3-10 zien we dat er bij Juda een geweldige verandering ten goede heeft plaatsgevonden. In vers 10 zegt hij dat zij al twee keer terug hadden kunnen zijn. Als de nood zo hoog wordt dat zij wel naar Egypte moeten gaan, zegt hij: Indien gij onze broeder met ons zendt, wij zullen aftrekken, en u spijs kopen. Maar indien gij hem niet zendt, wij zullen niet aftrekken; want die man heeft tot ons gezegd: Gij zult mijn aangezicht niet zien, tenzij dat uw broeder met u is (vers 4,5). Juda stelt zich anders op dan de anderen. Ruben had tegen Jakob gezegd dat hij twee van zijn zonen mocht doden als hij Benjamin niet zou terugbrengen (Gen. 42:37). Juda spreekt heel andere taal. Hij stelt zich borg voor Benjamin (Gen. 43:9). En dat Juda woord houdt, blijkt uit het volgende hoofdstuk. Als de beproeving toegespitst wordt op de houding van de broers tegenover Benjamin, dan blijkt dat zij hem op het kritieke ogenblik niet in de steek laten. Als Benjamin beschuldigd wordt van diefstal gaan alle broers terug naar Egypte. Als zij opnieuw voor de onderkoning staan, zegt Juda, dat God hun schuld aan het licht heeft gebracht (Gen. 44:16). En dan biedt Juda zichzelf aan. Hij stelt voor dat hij als slaaf in Egypte zal blijven in de plaats van Benjamin. Want hoe zou ik optrekken tot mijn vader, indien de jongeling niet met mij was, opdat ik de jammer niet zie, welke mijn vader overkomen zou (vers 34). Hier openbaart hij de gezindheid van de Heer Jezus!

Zij zullen Hem aanschouwen
Zoals gezegd, wat een verandering ten goede heeft er bij Juda plaatsgevonden. Juda, die voorgesteld had Jozef als slaaf te verkopen, biedt nu zichzelf aan als slaaf voor zijn broer. Dit is het beslissende moment in deze geschiedenis. Want als Juda deze woorden heeft gesproken, kan Jozef zich niet langer bedwingen. Dan is het moment gekomen dat hij zich bekend maakt aan zijn broers. Dan wordt in beginsel de profetie van Zacharia vervuld: Doch over het huis van David, en over de inwoners van Jeruzalem, zal Ik uitstorten de Geest der genade en der gebeden; en zij zullen Mij aanschouwen, Die zij doorstoken hebben (Zach. 12:10).

Juda is het!
Wij hebben gedacht aan de houding van Ruben in deze geschiedenis en ook aan de zonde die hij bedreven heeft (Gen. 35:22) waardoor hij, als oudste zoon, zijn eerstgeboorterecht verspeeld heeft (Gen. 49:3,4; 1Kron. 5:1,2). Wij hebben ook gedacht aan Juda en aan de verandering ten goede die bij hem heeft plaats gevonden. Wat een zegen is er voor hem weggelegd. Wat een geweldige belofte mag vader Jakob op zijn sterfbed meegeven aan Juda: Juda! gij zijt het, u zullen uw broeders loven... De scepter zal van Juda niet wijken, noch de wetgever van tussen zijn voeten, totdat Silo komt en aan Deze zullen de volken gehoorzaam zijn (Gen. 49:8-10). De Messias zal een rechtstreekse nakomeling van Juda zijn!

(c) copyright Uit het Woord der Waarheid, Winschoten, mei ’92
Met toestemming overgenomen voor electronische distributie door Bijbelstudie-BBS

Terug naar document-overzicht
Dit artikel wordt u aangeboden door Het BijbelArchief.
Mocht u vragen en/of opmerkingen hebben over dit artikel kunt u contact opnemen met de aanbieder.